Sinds enige tijd bericht het universiteitsblad Folia bijna wekelijks over de aanvoerder der spookhoogleraren, de socioloog prof. dr. Derek Phillips (61). De man die in 1971 als gevierd anarchistisch methodoloog vanuit Amerika de UvA werd binnengehaald, is al jaren niet meer gesignaleerd op de faculteit der politieke en sociaal-culturele wetenschappen. In 1988 maakte het college van bestuur met hem de afspraak dat hij zich niet meer met onderwijs en bestuurstaken onledig hoefde te houden. Voor die helft van zijn baan zou hij een wachtgelduitkering krijgen. Het wetenschappelijk onderzoek dat hij zoveel liever deed, mocht hij thuis voortzetten tegen het gangbare hoogleraarshonorarium, mits hij over de resultaten eenmaal per jaar verantwoording zou komen afleggen.
En zo kon het gebeuren dat een armlastige faculteit ongeveer anderhalve ton per jaar kwijt is aan een professor van wie niemand weet wat hij precies uitspookt. Af en toe verschijnt er een publikatie van zijn hand, maar verder blijft de Amerikaan onzichtbaar voor collega’s en studenten. In de begroting is Phillips ondergebracht bij de wat curieuze post ‘personeel niet in dienst’.
De Socialistische Partij kreeg het blad Folia onder ogen en stelde ruim een maand geleden kamervragen aan minister Ritzen van Onderwijs over het mysterie der spookprofessoren. ‘Is dat een veelvoorkomend verschijnsel? En wat gaat de minister ertegen doen?’ Vragen die volgens SP-kamerlid Poppe gerechtvaardigd zijn nu de universiteiten zo hevig moeten bezuinigen en extra op kwaliteit moeten letten. De SP wacht nog immer op antwoord.
WELNEE, KLINKT HET keer op keer tijdens een telefoonronde langs verschillende universiteiten. Spookprofessoren? Niet in Wageningen, niet in Rotterdam, niet in Leiden. Aan de Universiteit van Amsterdam zwijgt de sociale faculteit als het graf; op de juridische faculteit wordt alleen maar hard gewerkt, evenals aan de letterenfaculteit. ‘Er wordt hier echt niet meer zo geflierefluit, dit zijn naweeen van een voorbije tijd’, zegt een Amsterdamse politicoloog geprikkeld. ‘Het is onzin om te denken dat hoogleraren de kantjes ervan aflopen’, zegt ook Abram de Swaan, hoogleraar sociologie aan de UvA en ex-collega van Phillips. ‘Ze werken zich juist uit de naad, vanuit een nogal sterk ontwikkeld superego.’
Wonderlijk dat in Amsterdam niemand ze kent, want al zijn ze dan betrekkelijk onzichtbaar, ‘spookmedewerkers’ waren en zijn er wel degelijk. Maar liefst zestig lijken tuimelden vorige week uit de kast toen in Folia mr. F. Spit - eind jaren tachtig verantwoordelijk voor het personeelsbeleid aan de UvA - verklaarde dat in die periode het geval-Phillips niet op zichzelf stond: ‘Ik schat dat er zo'n zestig werknemers aan de universiteit waren met een spookaanstelling: ze waren niet aanwezig of functioneerden niet.’ Ze kregen echter wel doorbetaald, en dat betrof werknemers in alle universitaire rangen en standen, van secretaresses tot hoogleraren.
Neem drs. E. Bonsel en zijn collega drs. D. F. van Giffen. Bij de reorganisatie van de faculteit der politieke en sociaal-culturele wetenschappen in 1987 werd besloten tot het opheffen van de vakgroep toegepaste sociologie. Dat zou Bonsel en Van Giffen hun baan als universitair medewerker kosten. Maar ze stapten naar de ambtenarenrechter, die het ontslag nietig verklaarde: de faculteit moest de twee in dienst houden. De werkrelatie was echter voorgoed verstoord. Men besloot ze op non-actief te zetten en gewoon door te betalen.
Het is niet duidelijk hoeveel spookmedewerkers de UvA nu nog telt - het is aan Ritzen daarover straks opheldering te verschaffen. Volgens de huidige rector magnificus De Meijer is het in ieder geval uitgesloten dat zo'n gouden deal tegenwoordig nog gesloten zou worden - ‘niet door mij tenminste’, zegt hij ferm. Hij vindt de constructie-Phillips ‘beneden de waardigheid van de universiteit’.
‘Het is de prijs die je soms betaalt voor ons buitengewoon sterke ambtenarenrecht’, zegt De Swaan, die overigens zelf wel eens ‘spijbelhoogleraar’ is genoemd, omdat hij zo veel tijd in onderzoek, columns en boekjes stak dat de student hem nauwelijks kende. ‘Dat recht is bedoeld voor tramconducteurs die met bevroren handen een wissel in de sneeuw moeten omzetten, maar ook hoogleraren doen er hun voordeel mee.’
‘De ontslagmogelijkheden aan de universiteit zijn uitermate beperkt’, zegt hoogleraar historische letterkunde Herman Pleij, die als voormalig decaan van de letterenfaculteit ‘wel weet heeft van dit soort deals, niet met hoogleraren maar met ander onderwijzend personeel dat de werksfeer verziekt’. Pleij: ‘Een rechtszaak is een lange en pijnlijke procedure die de universiteit bijna altijd verliest. Ik heb een docent meegemaakt die met zelfmoord dreigde toen er kritiek kwam op zijn functioneren. Hij joeg zijn collega’s en studenten de stuipen op het lijf. Dan wordt het verleidelijk een deal te sluiten om hem weg te houden van het werk. Maar de buitenwereld roept dan dat het een schande is dat zo iemand met een riant salaris thuis zit, en die reactie begrijp ik ook wel weer.’
VERZIEKTE PHILLIPS soms de werksfeer bij zijn vakgroep sociologie? Makkelijk was hij niet, herinneren ex-collega’s zich. ‘Een creatieve man met een grote faam in de interpretatieve onderzoeksmethoden, maar ook iemand die zich niet makkelijk aan het Nederlandse universitaire milieu aanpaste’, zo karakteriseert De Swaan hem. ‘Cultuurverschil is hier het steekwoord’, meent Dick Pels, die in de jaren tachtig promoveerde bij Phillips, evenals Neil Disco. ‘Zo hij nu niet deugt, deed hij dat wel’, zegt Disco. ‘Als socioloog denk ik dat je in een ingewikkeld systeem als de universiteit geen sleutelposten moet geven aan mensen die niet aan dat systeem gewend zijn. Een paar Amerikanen hebben het hier gered, maar die hebben zich enorm moeten aanpassen.’
In ieder geval begon Phillips in 1971 enthousiast. Hij gaf met plezier college. Hij raakte bevriend met collega-hoogleraar Alvin Gouldner, ook zo'n Amerikaanse dissident die op het intellectuele klimaat in Europa was afgekomen. ‘Phillips gaf samen met Gouldner colleges die bezocht werden door de studenten met de meeste ambitie’, vertelt Dick Pels. ‘Dat waren spannende colleges. Samen presenteerden zij een heel nieuw palet van sociologische theorieen, waar toen veel behoefte aan was.’
Maar Phillips had moeite met de Nederlandse volksaard in het algemeen en de mentaliteit aan de universiteit in het bijzonder. In zijn essaybundel De naakte Nederlander (1985) probeerde hij, volgens critici, ‘zijn persoonlijke irritaties op te blazen tot sociologische waarheden’. Hij had een hekel aan de manier waarop in Nederland alles geformaliseerd werd. De Nederlander vond hij grof, onhebbelijk en opdringerig. ‘Je mag hier niet excelleren’, klaagde hij bovendien. Ook aan de universteit vierde die typisch Nederlandse nivelleringsdrift hoogtij, meende hij. Zijn vriend Gouldner nam uit afkeer van de voortschrijdende democratisering en bureaucratisering in 1975 zelfs met veel kabaal afscheid van de Universiteit van Amsterdam.
Ook Phillips was als Amerikaanse wetenschapper gewend met rust gelaten te worden. Al dat vergaderen en besturen vond hij niet des wetenschappers. De Nederlandse studenten die steeds massaler toestroomden vond Phillips lui en dom. De docenten betichtte hij van onkunde en laksheid. Hij stak die kritiek niet onder stoelen of banken en werd door zijn omgeving dus een lastpak gevonden.
Oncommunicatief, grillig en kribbig zijn enkele van de etiketten die men Phillips opplakt. Bij de promotie van zowel Pels als Disco weigerde hij de gebruikelijke persoonlijke woorden aan het eind van de plechtigheid te spreken. Maar ook noemt men hem briljant en gedreven. ‘Hij werkte keihard’, zegt Katinka Bijlsma, universitair docent sociologie. ‘Aan zijn naam als wetenschapper valt niet te tornen. Zijn motto was 'Sociology as a way of life’. Hij had alleen veel te uitgesproken ideeen, vooral over de bureaucratisering. Maar het is ook vreselijk, die combinatie van onderzoek, onderwijs en bestuur die van je wordt verwacht. Als je dat goed wilt doen, word je er gek van. Dan is zo'n halve aanstelling een geschenk uit de hemel.‘
In 1987 benaderde Phillips het college van bestuur van de UvA met de wens gebruik te maken van de door de toenmalige minister van Onderwijs Deetman ingestelde regeling die het oudere wetenschappers mogelijk maakte te vertrekken met behoud van inkomen om plaats te maken voor jongeren. Een regeling om doorstroming te bevorderen en formatiekrimp te bereiken, die grijze universitaire eminenties als een worst werd voorgehouden.
Door Phillips een wachtgelduitkering te geven voor zijn onderwijstaken, bespaarde de universiteit zich een ontslagprocedure en de helft van zijn salaris, want wachtgelden werden toen nog door het ministerie van Financien betaald. Maar nu krijgt de universiteit de rekening gepresenteerd van haar toenmalige vrijgevigheid-op-kosten-van-de- overheid. De wachtgelden komen sinds een paar jaar voor rekening van de universiteiten zelf en mensen als Phillips drukken nu zwaar op de schamele begrotingen. De faculteit der politieke en sociaal-culturele wetenschappen is zeer noodlijdend en kan talentvolle promovendi geen baan aanbieden doordat zij spooksalarissen moet uitkeren aan mensen als Phillips, Bonsel en Van Giffen. Reden om Phillips nu dringend te verzoeken vervroegd uit te treden.
'Ik vind het heel onbehoorlijk dat Phillips zo in het nieuws gebracht is’, zegt Katinka Bijlsma. ‘Indertijd is er een normale overeenkomst met hem gesloten. Weliswaar een riante regeling, maar velen van mijn collega’s hebben daar gebruik van gemaakt. En hij werkt nog altijd hard; voor die halve onderzoeksbaan levert hij dubbel en dwars zijn prestaties.’ Er is gewoon geld nodig, bevestigt een collega die anoniem wil blijven. Er gaan geruchten dat er een nieuwe hoogleraar binnengehaald moet worden en daarom schudt men maar eens flink aan de kaalgeplukte boom.
‘Ik geloof dat Phillips niets te verwijten valt’, vindt ook De Swaan. ‘Dat aanbod heeft-ie terecht met beide handen aangegrepen. Je kunt natuurlijk zeggen: zoiets kan je je collega’s niet aandoen. Maar dan zal hij daar waarschijnlijk tegen inbrengen: ik schrijf ondertussen het ene schitterende boek na het andere, waar de mensheid mij nog millennia lang dankbaar voor zal zijn. Wie hier fout is geweest, is het toenmalige college van bestuur, dat zo'n aanbod heeft gedaan ten koste van toekomstige generaties aan de universiteit.’