Dat je gaandeweg ontdekt dat het boek dat je leest niet het boek blijkt te zijn dat je dacht dat je aan het lezen was, dat er meer op het spel staat, waardoor het na de laatste bladzijde des te langer bij je blijft. Compassie, de vierde roman van Stephan Enter, begon wat voor de hand liggend: hoogopgeleide man van in de dertig beweegt zich vrij door de wereld, zegt alle codes van het internetdaten te kennen, spreekt zelfverliefd en vol dédain over de vrouwen die hij aantreft, gebruikt, wegwerpt. Dan weet je als lezer direct: oké, deze man gaat zichzelf heel hard tegenkomen.

Waar de kentering precies plaatsvond kan ik niet meer achterhalen, maar feit is dat ik nog geen dertig bladzijden op weg al helemaal gegrepen was door het dilemma dat Enter zijn hoofdpersoon oplegt. Hij ontmoet een slimme, grappige, leuke vrouw, met wie het op elke manier geweldig klikt. Behalve seksueel. Hij vindt haar naakt iets afstotends hebben. Enter beschrijft het in maar één zin, die ik hier niet zal herhalen. Te gruwelijk, te plaatsvervangend gênant. In die aanblik van haar lichaam ziet hij haar hele leven, waarom het maar niet wilde lukken in de liefde, en dus besluit hij haar eerste vriend te worden. Zodat ze zelfvertrouwen kan tanken, om haar daarna vriendelijk weer los te laten, zodat ze met de ervaring van een echte liefde makkelijker een betere kan vinden. Hoogmoed, ai.

Als je wilt kun je nog andere lezingen op Compassie loslaten; dat het gaat over hoe lang je jezelf iets wijs kunt maken, over hoe anderen je soms beter kennen dan jijzelf, of over hoe mensen in deze tijd van internetdaten over zichzelf denken als profielen op een netwerksite. Maar wat Compassie zo bijzonder maakt, is hoe Enter zijn hoofdpersoon laat omslaan, van de man die denkt de liefde de baas te zijn, tot de man die volledig aan die liefde onderdoor gaat.