Het tweede verhaal al nam mij geheel in voor Heynens obsessieve beschrijvingslust. Een vaars krijgt ondanks hard persen haar eerste kalfje er niet uit. ‘De mannen’ moeten het in de baarmoeder stuksnijden om de vaars te redden. Na dat zware karwei gaan ze koffiedrinken en ‘de jongens’ blijven achter. Het onverwachte gebeurt: er komt een tweede kalfje. De jongens halen een grap uit. Kom eens kijken! roepen ze tegen de mannen. ‘Toen de mannen naar buiten kwamen rennen om te zien wat er aan de hand was, zei een van de jongens: We hebben besloten het kalf weer heel te maken! Hij zette het pasgeboren kalfje op de grond een het stapte meteen naar de mannen toe.’
De natuur staat voor niets, en de menselijke geest blijft soms niet achter. Vooral in Heynens slotzinnen krijgt die geest vaak een geestige of verontrustende duw. Dansen met de kippen is voor mij een feest der herkenning. Wat was ik veel vergeten: de verhalen over hoefrot en hooibroei; de eenzaamheid van het landleven; de kloof tussen stad en land; de zoetweee geur van verse melk en de verrottingslucht van kuilgras.
De opmerkelijkste afdeling in Dansen met de kippen is ‘Hebbes’, een reeks vertellingen over dierenmishandeling zonder dat er een beschuldigende ondertoon te bespeuren valt. De gewoonten van een rat, het leed van hanen en meikevers, het lot van herten - alles hoort tot de leerschool van de jongens.
Heynen is vergeleken met Hemingway, Carver en wie niet al. Dat is allemaal flappraat. Als er een schrijver is die met hem verwant is, dan is dat Richard Brautigan. Ook in zijn korte verhalen is dezelfde zuivere aandacht te bespeuren voor het onooglijke maar leerzame detail. Heynen en Brautigan vergroten met hun waakzame blik de nietige bijzonderheid, de trivialiteit die anderen over het hoofd zien. Als Heynen over luizen schrijft, gebruikt hij een beeld dat ik bij Brautigan ook had kunnen tegenkomen: ‘Zijn haar was als een haverveld in juli, vol met vlijtige oogstknechten.’
De grootvader in Dansen met de kippen is de vleesgeworden ervaring. De onbetwiste leider van de landelijke leerschool leidt de jongens in de duisternis naar het drassige land waar hij vuurvliegjes in een jampotje lokt. Het wordt hun lamp voor de terugtocht. De jongens verheugen zich erop de lamp te kunnen laten zien op de boerderij. ‘Maar grootvader bleef staan. Als we terugkomen hebben we genoeg licht, zei hij. En wie weet wie hier buiten nog verdwaalt. Hij nam het deksel van de pot. Maar geen mens gelooft ons als we de vuurvliegjeslantaarn niet laten zien, zei een van de jongens. Dat hoort bij de pret, zei de grootvader, en hij liet ze allemaal vrij.’
Nu maar hopen dat Jim Heynens Dansen met de kippen geen eendagsvlieg is.