© NTR

Al in het begin van de tweede reeks van de fabuleuze Netflix-dramaserie The Crown vraagt premier Anthony Eden belet bij koningin Elisabeth. Het is 1956. ‘Gisterenavond hebben president Nassers mannen het kantoor van de Suezmaatschappij bestormd en ze hebben het kanaal in handen. Hij beweert dat te doen namens het Egyptische volk. In feite is dit het werk van een onbeduidende straatrover die zich uitslooft voor de sovjets. Maar we zullen de Engelse en Franse loodsen betalen om hun post te verlaten. De Egyptenaren hebben voor dat werk de vaardigheden niet’. Oftewel, een akkefietje maar ‘alles sal reg kom’. Dat kwam het helemaal niet, zoals we weten – het Empire en zijn carrière kregen de genadeklap – moreel en militair. En dat Nassers volk er niet achter zou staan, dat was helemaal een gotspe als je de kwestie van Egyptische kant bekijkt.

Dat gebeurt in de nieuwe vierdelige documentairereeks van de NTR Hoop en wanhoop in het Midden-Oosten. In aflevering drie over Egypte voelen getuigen nog altijd de blijde opwinding van 1956 toen een toespraak van Nasser werd aangekondigd: ‘Hij gaat nationaliseren!’ En verdomd. Nasser, in een latere overwinningstoespraak, lachend: ‘Als de Britten Gamal Abdel Nasser een vuile hond noemen, dan noemen wij hen de nazaten van zestig vuile honden’. Een ovatie is zijn deel, en het gejuich wordt overgenomen tot in de verste uithoeken van Egypte waar families, soms hele dorpen, rond een transistorradiootje zitten. Zelfs bedoeïenen kwamen naar de stad om daar ‘de doos’ te kopen waaruit de stem van het Arabisch socialisme kwam. ‘Er is een nieuw tijdperk aangebroken’, zegt Nasser tegen de Europese koloniale machten. Oftewel: ‘Wen er maar aan’.

Nasser was de belichaming van hoop en verandering. Niet alleen voor wat hij zelf ‘de Derde Wereld’ noemt, waarvan hij een prominente representant was, maar ook voor straatarme landarbeiders in eigen land die dankzij hem stukjes grond en onderwijs kregen. Oftewel ‘verlossing uit de slavernij’, begrip dat soms letterlijk genomen moest. Drie procent van de bevolking was eigenaar van tachtig procent van de grond. ‘We werkten ons rot voor drie piasters per dag en konden na afloop nog in elkaar geslagen worden’, zegt een oude boer nu. Hij, en dorpelingen van zijn leeftijd, beschouwen Gamal, begrijpelijk, nog altijd als een bevrijder.

De kracht van de serie, waarvan ik twee delen kon zien, ligt niet alleen in het gedegen, heldere overzicht dat door historici gegeven wordt (onder meer de Britse en Vlaamse arabisten Eugene Rogan en Chams Eddine Zaougui); en niet alleen in het sterk gekozen archiefmateriaal, maar ook in de personages die de geschiedenis zelf ‘geleefd’ hebben – van genoemde boer tot de man die als veertienjarige (er bestaat een foto van!) enorme leuzen op muren schilderde als ‘Port Saïd is het graf van de indringers’.

Dat werd letterlijk waar, want toen de loodsentruc niet werkte en Engeland en Frankrijk tot de aanval overgingen werden de parachutisten massaal uit de lucht geschoten. ‘Weten jullie nog hoe de Engelse koningin op de muren van Port Saïd werd genoemd?’ vraagt Nasser grijnzend. ‘Een trut’, klinkt het in massakoor en onze inmiddels bejaarde getuige zou heel goed de schrijver van ook die tekst kunnen zijn geweest. Hij heeft zich ontwikkeld tot een indrukwekkend kalligraaf en ontwierp recent een standbeeld voor de nog altijd overeind gebleven sokkel waar De Lesseps destijds van af is getrokken. En nee, daar komt als het aan hem ligt niet Nasser of een andere leider op te staan, maar in gigantische letters ‘Port Saïd’ als symbool van het volksverzet. Omdat, triest genoeg, álle Arabische leiders uiteindelijk een bittere teleurstelling bleken.

Van de intense hoop destijds is weinig over door decennia dictaturen en burgeroorlogen. Nasser wilde leider van de hele Arabische wereld worden en vond daar in Syrië ook steun voor. Maar de unie tussen Egypte en Syrië werd er niet een van het volk maar een van de geheime diensten, zoals iemand het plastisch formuleert. Groeiende ontevredenheid over toenemende repressie, stagnerende sociale vooruitgang en de mislukkende staatssamenvoeging bracht Nasser er in 1967 toe mee te doen aan de oorlog tegen Israël. Rampzalige poging populariteit te herwinnen. Een veteraan uit die oorlog beschrijft beeldend hoe slecht ze waren uitgerust, hoe dorst en honger hen de das om deden, nog los van de militaire kracht van de Israëliërs. De zachte, uitgebluste, wanhopige stem van Nasser in zijn nederlaagtoespraak, tegendeel van eerder triomfantalisme, spreekt boekdelen. Een bekende omroeper uit die dagen vertelt hoe zij als radiomensen de schuld van de bevolking kregen, maar, zegt hij, het was Nasser die ook hen vanaf dag 1 voorloog over militaire successen.

Natuurlijk begint de serie niet in de jaren vijftig maar bij de wortel van de westerse invloed in de regio: het geheime Sykes-Picotverdrag tussen Engeland en Frankrijk uit 1916, waarin het Ottomaanse Rijk al in invloedssferen werd verdeeld toen de beer nog niet geschoten was. Als kinderen speelden wij een straatspel , waarin we, gewapend met krijt, elk als een andere westerse mogendheid een imperium opbouwden, van de ene tegel=kolonie naar de andere springend. Niet wetend dat we zo de grote politiek imiteerden: die trok met inkt op het papier van landkaarten lijnen die ze tot grens bevorderden (Afrika in 1854, het Midden-Oosten in 1916).
Het is de kleindochter van een bedoeïenenstamhoofd die herinnert aan het feit dat er voorheen geen grenzen, paspoorten en visa nodig waren voor hun nomadenbestaan. Zij is een van de sterk gekozen personages die in de openingsaflevering de Grote Geschiedenis tot de werkelijkheid van individuen en groepen maakt. Net als de jonge Syrische vluchteling in Jordanië, die daar een leven moet zien op te bouwen en op weer heel andere wijze het bestaan van grenzen betreurt. Al heeft hij gelukkig al Jordaanse vrienden.

Aflevering 1 is exposé, behandelt de instorting van de Turkse heerschappij, de Arabische ambities om een eigen groot rijk te stichten en het mislukken daarvan door westerse belangen en macht. Op Jordanië en Irak wordt ingezoomd. Buitengewoon informatief voor wie de geschiedenis van de regio niet of nauwelijks kent, verhelderend en illustratief voor wie enigszins op de hoogte is. Jordanië wordt mede getypeerd via de fotograaf van wijlen koning Hoessein, Zohrab Markarian. Die naam verbaast me zeer – de uitgang -ian is toch Armeens? Dol is hij op de overleden koning en op zijn land. Waarheen de vader van Zohrab vluchtte in 1916, ten tijde van de genocide door de Turken. Dan laat hij een Arabisch document zien van de overgrootvader van Hoessein, verspreid in dorpen en steden: help de Armeniërs, geef ze werk, ze zijn goede mensen. Een voorbode van de 650.000 Syriërs die het kleine land herbergt.

Doorwrochte televisiejournalistiek uitgezonden in tijden van zomerzotheid en, breder, in tijden van bedreiging van kwaliteitstelevisie als Tegenlicht en Andere tijden. Precies dat wat publieke televisie kan en moet doen. Warm aanbevolen.

Floris Jan van Luyn, Annegriet Wietsma, Hoop en wanhoop in het Midden-Oosten, NTR, 4 delen vanaf woensdag 18 juli, NPO 2, 21.15 uur. Deel 1, Europese grenzen (Arabische opstand rond 1916); deel 2, Joodse grenzen (ontstaan Israël rond 1948); deel 3, Arabische grenzen (Egypte rond 1956); deel 4, Islamitische grenzen (Iran en de bezetting van Mekka rond 1979).