
Er zijn bijna geen mensen meer in het museum. Silvia B. raapt een pluisje op. Masking tape die de positie van een beeld aangaf wordt weggetrokken. Een vitrine moet uitgelijnd. Een kwestie van millimeters. Het heeft net zo veel te maken met controle als met het timmermansoog. Het is laatste opbouwdag van haar grote overzichtstentoonstelling in Rijksmuseum Twenthe. Een week lang is ze bezig geweest om haar menagerie van opgezette dieren en mensachtige figuren op te stellen. Nu is het laatste uur aangebroken. Technisch personeel ruimt gereedschapskisten in, de conservator doet een rondje langs de teksten.
Silvia B. en ik kennen elkaar langer dan vandaag, maar niet goed. Ik ben haar werk gaan volgen vanaf het moment dat ik een van haar beelden zag en een vreemde aantrekkingskracht voelde. De wereld van Silvia B. is er een waarin de grenzen tussen mens en dier, sekse, lichaam en prothese vloeibaar zijn geworden. Eerder vandaag, toen we in ‘de zwarte zaal’ stonden die werk toont uit een donkere periode in haar leven, zei ik: ‘Ik weet niet waarom ik jouw werk “seksueel” vind.’
Ze had verbaasd opgekeken. Niet omdat ik haar beelden ‘seksueel’ vond, denk ik, maar omdat ik niet goed wist waarom.
Seksueel is een gebrekkig begrip. Erotisch zijn ze niet, of zelden. Sensueel, soms. Er is iets anders, iets diepers, iets waardoor die hybride figuren resoneren. Hoewel er minstens één beeld is dat ik alleen maar als verleidelijk kan omschrijven. Maar dat heeft waarschijnlijk veel met mij te maken. Leila zit op een kleine slaapkamerpoef, in een schemerige ruimte, schaars aangelicht, half afgewend van de toeschouwer en van hem gescheiden door een laag muurtje. Haar witte lichaam lijkt van Delfts blauw porselein door de tatoeages die haar bedekken en die halverwege haar onderarmen en -benen overgaan in hennatekeningen. Lang zwart haar, kokette muiltjes, elegante slanke vingers die een machinegeweer vasthouden dat is verpakt en daardoor eerder een soort prothese lijkt. Het is een werk van bijna tien jaar geleden.
‘Ik begon toen iets van tegenstellingen te voelen in Rotterdam’, zegt ze. ‘Tussen oost en west.’
Tussen de westerse wereld en Rusland? Tussen Rotterdam-Centrum en de oude wijken?
‘Tussen de culturen in de stad. Er was ineens een kloof. Toen heb ik Leila gemaakt met die tattoos die overgaan in henna. Om alles weer bij elkaar te brengen.’
We komen bij La Dolores, in de catalogus voorzien van de tantaliserende omschrijving ‘gemengde techniek op kunststof 2x, danspakje 2x, pruik, kunstwimpers, piercing, beenprothese, leren handschoenen, satijnen dansschoenen, leren balletschoenen, panties, uit hout gehakte benen, jute touwen’.
‘Eigenlijk is het zo het mooist’, zegt ze, ‘als er niemand is.’
‘Je zou ze één voor één naar binnen moeten sturen’, zeg ik. ‘En dan pantoffeltjes aan tegen het stof.’
De stofpluisjes zitten haar dwars, net als naden die niemand ziet maar zij wel.
‘Wat doe je als je klaar bent met werken?’
Bij de vitrines waarin Luna en Lina zich ophouden, twee roodharige pubermeisjes, houden we stil. Een van hen torst twee caramelkleurige ratjes op haar hoofd. De ander, Lina, kampt met een schaduw die de rand van de vitrine op haar hoofd werpt. Er wordt geschoven.
‘Klusjes’, zegt ze.
‘Als je klaar bent met werken doe je klusjes?’
De vitrine wordt iets naar voren getrokken. Een deel van de schaduw valt nu half over haar linkeroog, het andere deel over haar haar.
‘Het is een golf in haar haar geworden’, zeg ik.
Ze knikt. Het is beter.
‘Dus je doet niet niks.’
Er is even onbegrip in haar blik.
‘Als ík niet werk’, zeg ik, ‘verveel ik me.’
‘Er is altijd iets te doen’, zegt ze. ‘En wat moet je anders? Ik ga niet in een café zitten.’
Haar atelier-buurvrouw, Maria Ikonomopoulou, stuurt haar ’s avonds wel eens naar huis.
Alles is werk, werk is alles.
‘De handen moeten doen?’
Ze knikt.
We kijken naar Luna en Lina. Teer als ze zijn – handen op de rug, balletpakjes, serene gezichten – hebben ze iets waar ik de vinger niet op kan leggen.
‘Het zijn jongenslijfjes’, zegt Silvia B.

Ze hebben inderdaad nauwelijks taille. Wel beginnende borsten. Ze zijn tegelijkertijd heel erg ‘anders’ en heel erg ‘gewoon’. Silvia B. maakte dit soort beelden al lang voor ‘gender’ een onderwerp was dat de praatprogramma’s haalde. Ik moet ineens denken aan Karin Spaink die mij – wat was het? vijftien, twintig jaar geleden – uitlegde hoeveel seksevariaties er zijn op chromosoomniveau.
Het is tijd om te gaan. Er is bijna niemand meer in het museum. We staan een tijdje zonder resultaat aan de voordeur te trekken. Zouden ze ons vergeten zijn? Ik zie een nacht in het museum opdoemen.
‘Hij zit niet op slot, hoor’, zegt de suppoost die komt aanlopen. ‘Je moet gewoon wat harder trekken.’
Enschede is aardedonker en reusachtig herfstig. We lopen naar het restaurant waar ze tijdens de opbouwweek vaker heeft gegeten. Ooit begonnen door een idealist die het met ex-gevangenen en psychiatrisch patiënten inrichtte. De idealist is inmiddels verder getrokken. Het restaurant werd hem een beetje te succesvol.
‘De schildpadden bijten’, zegt ze als we naar binnen gaan.
Bij de ingang de droge mededeling dat het betreden van het pand ‘op eigen risico’ is. We hebben de wereld van Silvia B nog niet verlaten.
Het restaurant, gevestigd in een voormalige opslag voor aardappelen, is hoog, ruim en schemerig. Het is Alice through the Looking Glass. Voor ons strekt zich een schemerige jungle uit met stroompjes en kleine watervallen. Ergens staat een beeld waarin ik Pallas Athene denk te herkennen, verderop een soort alien. Karrewielen aan de muur, uit hout gesneden lantaarns, mozaïekpaadjes van het soort dat de Britten ‘crazy paving’ noemen, een orgie van uit de hand gelopen metselwerk, inclusief creatief verwerkt sanitair. Het had me niet verbaasd als het personeel hier bestond uit in rood wambuis en groene spanbroek geklede kobolden.
‘Dit is net zo’n parallelle werkelijkheid als die beelden van jou.’
Ze glimlacht.
Silvia B.’s figuren zijn schepsels die vaak meer dan één grens overschrijden. Hun sekse is onduidelijk of hybride, soms zijn ze half mens en half dier of ze bestaan uit een bovenlichaam geënt op een boomstam. Ze zijn geblinddoekt, geketend, bedekt met vacht. Andrew and Anubis is een aandoenlijk teer-blond kind, gekleed in een wit kostuum, liggend onder een witte wolf of hond die zijn hele lichaam bedekt. Er is de suggestie van een verhaal, een voorgeschiedenis, maar het hoe en wat is mistig. Zoals in het geval van veel beelden van Silvia B. is de ruimte voor de kijker om het beeld te voorzien van betekenis en narratief groter dan de duiding die zij aanbiedt.
‘Ik wil niet over betekenis praten’, zegt ze. ‘Ik wil het beeld maken en terwijl ik het maak kom ik erachter waarom ik dat wil, maar dat is nog geen betekenis.’
‘De kijker maakt het beeld opnieuw?’
Ze knikt.
Maar het is niet zo dat die beelden zonder invloed van buitenaf ontstaan. Getatoeëerde en gehennade Leila is een voorbeeld, maar ook wat in de zwarte zaal staat. Die donkere beelden zijn gemaakt in een periode toen haar ouders overleden en er een einde kwam aan een lange relatie. Hoewel er niets is dat direct verwijst naar ‘het verhaal’ betreedt de kijker onmiddellijk een narratief als hij die zaal binnengaat. Al was het maar vanwege de schemering die zo dicht is dat je een moment aarzelt. De balans is zoek, je reikt naar houvast. Uit het zwart doemen zwarte beelden op die lijken te zweven in neerstuivend zacht licht.
Desondanks is het werk van Silvia B. allesbehalve een afbeelding van haar werkelijkheid. Haar naam, bijvoorbeeld, suggereert een strengheid, een opgaan in het quasi-anonieme van de verdachte in een krantenbericht: Silvia B., gearresteerd wegens ethisch onverantwoorde experimenten op mens en dier.
‘Er waren meer Silvia’s bij mij op school. Ik was Silvia B.’
Het was een naam die haar, net als haar kledingstijl, paste toen ze in de jaren tachtig in een punkbandje zat. Die tijd van geen werk, geen geld, geen huisvesting is van grote invloed geweest. ‘Die naam kwam pas na de punkperiode. Maar die tijd was wel belangrijk voor mij. Er was niets. Als je het wilde, moest je het zelf maken. Blaadjes, kleren, muziek.’
‘Klusjes’, zeg ik.
Ze knikt. Volgens mij schitteren haar ogen even.
Later rijden we terug door de donkere en regenachtige stad. We komen langs het Volkspark en ik ben gids. Dit is de plek waar ik ben opgegroeid, waar ons gezin ’s avonds naar de paaskermis in het park ging; spookhuizen, draaimolens, waarzegsters, de sterke man en de Geheel Behaarde Aapmens Uit De Oerwouden Van Borneo verspreid tussen de bomen en struiken. Ik moet denken aan ‘Fanny the fat lady’ uit E.L. Doctorows Loon Lake, de tragische dikke dame in een tweederangs freakshow. Silvia B. omarmt haar figuren met evenveel tedere aandacht als Doctorow zijn Fanny.
We rijden over de donkere snelwegen van Twente, richting Rotterdam, en ik denk aan de Duitse geneticus Goldschmidt, die de Hopeful Monster-hypothese ontwikkelt, een theorie die suggereert dat sommige evolutionaire stappen ontstaan door plotselinge grote verandering. Het is een veel bekritiseerd idee over de evolutie, maar dat begrip laat me niet los. Hopeful monster, op zoek naar een gelijke.
Silvia B. – Of Beauty and Doubt, t/m 7 mei in Rijksmuseum Twenthe in Enschede; rijksmuseumtwenthe.nl
Beeld: Silvia B., boven: Leroy, 2007. Leer, hechtdraad, kunstwimpers, Punga Punga- formica sokkel, 193x61x45cm; onder: Hero, 2008 (Ron Mandos Gallery / Rijksmuseum Twenthe)