Boven een heuvel in de uitgestrekte tarwevelden verschijnt een stofwolk en dan het blauwe zwaailicht van een politie-escorte. Erachter hobbelt een tiental wagens in colonne over de veldweg. Vogels schieten weg; de rust is verstoord. Het plaatje oogt nogal merkwaardig op een zaterdagochtend eind mei in deze verre uithoek van het Hongaarse platteland. Toch gebeurt het elk jaar, en dat sinds 1997: op het nabijgelegen drielandenpunt tussen Hongarije, Servië en Roemenië gaat tijdens een tweedaags grensfeest een tijdelijke controlepost open. De drie geïsoleerde dorpen aan deze en gene zijde van de landsgrenzen vinden elkaar terug: Beba Veche in Roemenië, het Hongaarse Kübekháza en Majdan in Servië.

Zijn ze in vogelvlucht slechts luttele kilometers van elkaar verwijderd, in de praktijk is het soms anderhalf uur omrijden langs de eerste echte grenspost. Niemand die zich dan ook waagt aan een ‘illegale oversteek’ door veld en wei, en al helemaal niet sinds 15 september vorig jaar. Toen ging het Hongaarse hek op de 175 kilometer lange grens met Servië officieel dicht. In de grensplaats Röszke volgden gewelddadige rellen tussen ordetroepen en gestrande migranten.

De nationalistische eerste minister Viktor Orbán zou voortaan de Schengenzone beschermen tegen de zondvloed van illegale immigratie en de dreiging van de islam. Om zijn punt kracht bij te zetten, kwamen er sindsdien helikopters en drones met warmtecamera’s bij, net als leger- en politiepatrouilles bewapend met pepperspray, hondenbrigades en ook versterking van Europa’s grenswacht Frontex. Uit Nederland.

Maar nu is het feest. En zo imposant is dat hek nu ook weer niet: het eindigt hier, abrupt, te midden van de verlaten akkers. Je kunt er zo omheen; vandaag mag het. Het konvooi houdt halt. Regionale hoogwaardigheidsbekleders stappen netjes opgedoft uit hun wagens: de openingsceremonie van het grensfeest begint weldra, de klapstoeltjes staan klaar voor het podium. Dagjesmensen stromen toe en cameraploegen van lokale tv-zenders verdringen zich voor het beste shot.

Daar steekt de fanfare van wal met het eerste van de drie volksliederen. Applaus. Een aantal kleurloze speeches over bruggen bouwen. Nog een rondje applaus. ‘Grenshekken horen niet thuis in een modern Europa’, oreert Branislav Bugarski, de liberale minister voor interregionale samenwerking in de Servische Vojvodina-deelregering. De man is met voorsprong de meest mediagenieke van zijn ietwat duffe collega’s. ‘Ze zijn een symbool van wat er fout loopt in Europa: bij gebrek aan eensgezindheid schuift iedereen de hete aardappel door naar zijn buurman. Door het toenemend succes van rechts verglijdt Europa bovendien naar demagogie en naargeestigheid. Is Orbán misschien vergeten dat de Joegoslavië-oorlogen een miljoen vluchtelingen op de been brachten in deze regio, ook moslims nota bene?’ Nog voor Bugarski goed en wel kan uitspreken, vat de fanfare strijdvaardig het Europese volkslied Ode aan de vreugde van Beethoven aan, als een misplaatste grap waar niemand de pointe van snapt.

Een dag eerder. Róbert Molnár heeft weer reikhalzend uitgekeken naar het feestweekend. Morgenavond vergast de burgemeester van het Hongaarse Kübekháza zijn zeventienhonderd onderdanen op een groot dorpsfeest, aansluitend op het grensgebeuren. Op het programma: een stoofpotcompetitie, ganzenlopen en vuurwerk. Het idyllische dorpsplein is net een ansichtkaart: gemillimeterde buxushagen, fraai parkje met vijver en fonteinen, weelderige bloemenpartijen. Meedogenloos aardig, een weerspiegeling van de deugdzame burgervader: Molnár is een herboren evangelische christen en steekt dat niet onder stoelen of banken.

Niet eens zo lang geleden waren Molnár en Orbán nog erg dik met elkaar: van 1998 tot 2002, tijdens Orbáns eerste ambtstermijn, zetelde Molnár als onafhankelijk parlementslid in de fractie van Fidesz, de partij van de eerste minister. ‘Maar toen hij een tweede keer aan de macht kwam in 2010 en een felle ruk naar rechts nam, verzuurde het ietwat tussen ons.’ Ooit was Orbán alternatief en liberaal, weet Molnár, ‘Bizar genoeg is de man die het hek neerpoot dezelfde die in ’89 het IJzeren Gordijn naar beneden hielp’, zegt hij, refererend aan Orbáns verzet tegen de communistische dictatuur.

Molnár had zijn deur heel graag geopend voor noodlijdende vluchtelingen. Alleen kwamen die niet opdagen. Kübekháza is te afgelegen, weg van de grote invalswegen. ‘Behalve die ene keer dan: twee Afghanen vielen uit de hemel. Ingelicht over hun locatie barstten ze bijna in tranen uit. Hoe zouden ze hier ooit wegkomen?’ Wel heeft Kübekháza indertijd talrijke Roemenen geherbergd op de vlucht voor het regime van dictator Nicolae Ceausescu, net als etnisch-Hongaren die in de jaren negentig de militaire dienstplicht in thuisland Servië ontliepen. ‘Maar vandaag keert men zich inwaarts. Migranten zijn de perfecte schietschijf terwijl het land erop achteruitgaat. Ondertussen hoeft het niet meer over de rampzalige gezondheidszorg of het slabakkende onderwijs te gaan.’

De Balkanroute is door Europese leiders dan wel gesloten verklaard, in de praktijk arriveren in Noord-Servië nog dagelijks honderd à tweehonderd vluchtelingen en migranten. Ze komen voornamelijk uit Afghanistan, gevolgd door Pakistan en Syrië. Bij Hongarije wacht hun een keuze: officieel kan iedereen asiel aanvragen in een van de twee registratieposten op de grens. Door wekenlange wachttijden ontstaan daar echter rudimentaire tentenkampen – inmiddels een vertrouwd tafereel aan de Europese buitengrenzen. En dus groeit ook hier de economie van onzekerheid en vertwijfeling: voor gemiddeld honderd euro per persoon knipt een lokale smokkelaar een gat in het hek. Dit jaar glipten er zo al meer dan achttienduizend zielen door.

Toch is illegaal oversteken allesbehalve risicoloos: begin juni verdronk een 22-jarige Syriër in een rivier op de grens. Hij hoorde bij een groepje migranten dat naar eigen zeggen terug in het water geduwd werd door de Hongaarse politie. Vluchtelingenorganisatie unhcr eiste daarom een onderzoek en kwam meteen naar buiten met ‘meer dan honderd getuigenissen over excessief geweld door de Hongaarse politie’ die het sedert mei verzamelde. Ook Human Rights Watch rapporteerde recent dat een grote groep migranten, onder wie vrouwen en kinderen, urenlang geslagen werd door leger en politie. De ngo maakt gewag van ‘wrede en gewelddadige pushbacks’. Sinds begin dit jaar accepteert Servië geen uitgewezen migranten meer van Hongarije: Belgrado had schoon genoeg van Orbáns unilaterale grillen. Mogelijk daarom lijkt de Hongaarse grensbewaking nu een versnelling hoger te schakelen in het blokkeren van ongenode gasten.

Op het eerste gezicht lijkt de Hongaarse aanpak dan ook zijn vruchten af te werpen. In het station van de Noord-Servische stad Subotica wacht Afghaan Maiwand Alyas (22) samen met vier reisgenoten op de trein. Terug naar hoofdstad Belgrado of all places. ‘De voorbije drie dagen en nachten hebben we geprobeerd het hek over te steken, met behulp van een smokkelaar. Tevergeefs: te veel bewaking.’ Met hun identieke blauwe unhcr-rugzakjes lijken de jonge twintigers net klasgenoten op schoolreis. Het zijn Pathanen uit het zuidoosten van het land; Alyas studeerde computerwetenschappen in de hoofdstad Kaboel.

‘We zijn uitgeput’, vervolgt hij. ‘In Belgrado kunnen we gratis douchen en naar de dokter. Daarna zullen we de koppen bij elkaar steken en een nieuwe aanpak bedenken. Misschien vragen we asiel aan op de grens, maar we horen dat we dan opgesloten worden.’

Waarom hij de benen nam? Alyas verwijst naar een bloederige bomaanslag van de Taliban die in april tientallen doden eiste in Kaboel. Het jaarlijkse lente-offensief van de fundamentalistische rebellengroep voedt de vrees dat 2016 bijzonder dodelijk zou kunnen worden voor Afghaanse burgers. De nieuwe tactiek van ontvoeringen en executies van buspassagiers op provinciale wegen is al een teken aan de wand. ‘Die aanslag was de druppel’, vervolgt Alyas. ‘Een week later was ik weg.’ Hij volgde het spoor van de 178.000 Afghanen die in 2015 asiel aanvroegen in Europa, meer dan vier keer zoveel als het jaar daarvoor. De meeste Afghanen vluchten naar Iran of Pakistan, maar voor het eerst sinds de grote exodus van 2001 vinden ze opnieuw in groten getale hun weg naar Europa.

Alyas had nog geprobeerd een uitreisvisum te verkrijgen bij de Duitse ambassade in Kaboel. Daar eiste men een bewijs van dertigduizend dollar vermogen alsook eigendomsaktes. ‘Alsof ik dat heb.’ Het heeft hem een maand gekost om vanuit Iran via Turkije in Bulgarije te komen. Drie of vier keer geprobeerd, telkens teruggestuurd door de Bulgaarse politie, die overigens een bijzonder slechte reputatie geniet. ‘Ze pakken alles af en laten je weer gaan. Heb je een leuk T-shirt aan, dan ben je het kwijt.’ En nu? ‘Ach, het lukt wel’, valt zijn vriend Amir hem bij. Hij heeft het naar eigen zeggen al twintig keer geprobeerd. Zes maanden is hij onderweg. ‘Wat moeten we anders? Het is do or die.’

De legale toegangsweg naar Europees asiel loopt door een metalen tourniquet in de Hongaarse grensmuur. Slechts een handvol gezinnen per dag draait een van de twee zogeheten ‘transitzones’ op de grens binnen, in Tompa of Röszke: een aantal containers omringd door metalen hekken. Daar oordeelt een immigratieambtenaar of ze verder mogen of niet. Wie beroep aantekent, kan er tot 28 dagen vastzitten. Tussen het Servische Kelebija en het Hongaarse grensdorp Tompa wachten zo’n driehonderd mensen op een gesprek, voornamelijk vrouwen en kinderen. In het grauwe post-Joegoslavische niemandsland tussen beide grensposten staan de nylon tentjes. Sommigen slapen in het verlaten gebouw van een voormalige taxfreeshop. Kinderen spelen op aftandse bureaustoelen. Kleren drogen op de scheermesdraad. Wachten.

‘Migranten zijn de perfecte schietschijf terwijl ons land Hongarije erop achteruitgaat’

Op een avond in juni ontmoeten we een tiental jongens en mannen rond een staantafel onder een parasol langs de weg, op een steenworp van het kamp. Ze komen hun smartphone opladen – de levenslijn van de vluchteling. De eigenaar van het aanpalende winkeltje heeft een aantal stekkerblokken geïnstalleerd. Vrachtwagens rijden af en aan. Ze roken, maken grapjes, staren voor zich uit. Klagen over de Servische politie, en de standaard ‘boete’ bij aankomst van vijftig euro. Niemand die ervan opkijkt, overigens.

Bassel* (25), uit het Syrische Aleppo, haalt zijn schouders op. ‘Niets bijzonders: dat hoort erbij.’ Het is een avond als alle andere op de Balkanroute: wachten. Op de batterij die oplaadt. Op een telefoontje van de smokkelaar. Op nieuws van vrienden en familie, thuis en onderweg. Op de voedselbedeling. Op Godot. Wachten, altijd maar wachten: het leven van een vluchteling.

Bassel is onderweg met zijn 54-jarige moeder Nour*, een lerares Frans. ‘Enchanté’, zal ze later zeggen. Het tweetal spoelde aan op het Griekse eiland Chios na de controversiële EU-Turkijedeal die rond was op 18 april. De Griekse eilanden werden hermetisch afgesloten: laatste halte voor de migranten die het boottochtje vanuit Turkije hadden overleefd. ‘Plots was alles anders. We zouden maar moeilijk weggekomen zijn, ware het niet dat we valse papieren lieten opsturen door een Servische smokkelaar. Met Poolse identiteitskaarten kwamen we uiteindelijk op het Griekse vasteland. Gelukkig maar: het eiland werd een hel. Iedereen zit er wanhopig te staren naar de zee vanwaar ze kwamen, bang afwachtend om terug naar af gedeporteerd te worden.’

De Griekse eilanden een hel: het lijkt niet overdreven. Op Chios, Samos, Lesbos en Kos, zonovergoten vakantiebestemmingen, zijn de gesloten detentiecentra verworden tot dystopische oorden van overbevolking, brandstichting, geweld en wanhoopsdaden. De voorziene deportaties naar Turkije verlopen veel trager dan verwacht: verschillende Griekse rechters hebben reeds geoordeeld dat het land geen afdoende bescherming kan bieden aan vluchtelingen.

Bassel had het naar eigen zeggen nog zes maanden geprobeerd in Turkije, in de grote stad Bursa. Hij werkte er voor een architectenbureau. ‘Elke dag, tot ’s avonds laat. Geen ademruimte. Op een dag hield ik het voor gezien: dat is geen leven.’ Hij herhaalt een bekend, weemoedig refrein: Syriërs krijgen in Turkije tot de helft minder betaald dan hun Turkse collega’s. Turkse bazen weten heel goed dat veel van hun Syrische werknemers op het randje van de armoede balanceren en dus koste wat het kost vasthouden aan hun baan.

Nu is de twintiger op weg naar de Belgische stad Gent. Zijn drie broers verkregen er al asiel. ‘Maar omdat ze meerderjarig zijn is een reisvisum voor gezinshereniging uitgesloten. Dus moeten we het op deze manier doen. En het is hier niet om uit te houden. De Servische ngo’s en overheidsdiensten zeggen ons dat ze de hulpverlening tot een minimum beperken omdat ze geen toestanden willen zoals in mei bij tentenkamp Idomeni aan de Grieks-Macedonische grens. Bovendien wachten de meesten hier weken in onzekerheid. Daarom gaan we het met een smokkelaar proberen.’

Volgens ngo Helsinki Committee is de asielprocedure aan de grens een aanfluiting. ‘Alleenstaande mannen maken doorgaans geen schijn van kans, ongeacht hun achtergrond’, zegt Gábor Gyulai, coördinator van de ngo die vluchtelingen rechtsbijstand verleent. ‘Ze mogen dan wel slachtoffer zijn van foltering, er vindt geen individueel onderzoek van aanvragen plaats. Het idee om de stroom asielzoekers te kanaliseren via legale wegen is niet noodzakelijk slecht. Op voorwaarde dat asielzoekers dan ook toegang hebben tot bescherming. Toen het hek omhoog ging klonk het: “Als ze op onze deur kloppen, laten we ze binnen.” Dat is een leugen. De hele structuur is gewoon een afschrikmiddel. Dat is Orbáns voornaamste boodschap: blijf weg.’

Die boodschap wil de Fidesz-partij van Orbán samen met het extreem-rechtse Jobbik nu kracht bijzetten met een referendum over het Europese spreidingsplan voor vluchtelingen. Recent kwam dat voorstel door het parlement, de volksraadpleging zou in september moeten plaatsvinden. In afwachting daarvan laat Orbán er alvast geen twijfel over bestaan welke uitkomst hij verkiest: overal in het land en ook op radio en tv manen overheidsadvertenties Hongaren een ‘duidelijke boodschap naar Brussel’ te sturen, naast billboards met de (grotendeels verkeerde) informatie dat de aanslagen in Parijs uitgevoerd zijn door ‘immigranten.’ Ondertussen gooien xenofobe media olie op het vuur.

Later op de avond aan grenspost Kelebija. ‘Smokkelaars zijn een leugenachtige bende’, zegt de Afghaan Saïd Samim (26). Zijn zoontje Saïd Azim (2) hangt rond zijn benen. ‘Omdat ik ernaar vroeg, hadden ze ons gezegd dat er wel een legale weg is, maar dat we een jaar of twee zouden moeten wachten.’ Een recent onderzoek onder enkele honderden Afghanen op Lesbos door de unhcr wees uit dat maar liefst 81 procent van hen uitsluitend op smokkelaars afgaat voor informatie over de reis. ‘Maar ze vertellen je natuurlijk wat je maar wilt horen voor geld’, vervolgt Saïd Samim.

Aan het hek liep het fout. Nog voor de hele groep voet op Hongaarse bodem had gezet, arriveerde de politie. Saïd Samim werd teruggedrongen met pepperspray en raakte gescheiden van zijn vrouw, die zwanger is en hun eenjarig zoontje bij haar heeft. ‘Ik heb er geen nieuws over. Nu wacht ik mijn beurt af. Insjallah zie ik mijn vrouw spoedig terug, en mijn zoon zijn mama: hij vraagt elke nacht naar haar.’

In Afghanistan werkte Saïd Samim vier jaar als tolk en chauffeur voor het Amerikaanse leger, zegt hij. ‘Ik heb me veel moeilijkheden op de hals gehaald door met hen samen te werken. De Taliban vermoorden collaborateurs. Ik had de Amerikanen nog om hulp gevraagd: of ik niet naar de VS mocht. Niets meer van gehoord.’ Hij hoopt dat de aanbevelingsbrief die hij op zak heeft zijn zaak zal bepleiten. ‘Er was maar één beslissing: dood of leven. We moesten weg voor de toekomst van onze kinderen. Tot nu toe leven we nog, dus er is hoop, toch?’

Tegen zonsondergang verschijnt een uitgelaten tweetal op de pleisterplek, de Syriër Adnan* (29) en de Nigeriaan Samuel* (32). Na een bewogen dag onderweg mogen ze wel een biertje. Enkele meters verderop houden twee Servische politiepatrouilles vanuit het schemerduister alles in de gaten. Dan komt een van de vier agenten naar ons toe: ‘Legitimatie.’ Hij monstert onze identiteits- en perskaarten, maar lijkt eerder een gesprek te willen aanknopen. Er volgt een openhartige en joviale uitwisseling.

‘Willen jullie langs de legale weg naar binnen?’ vraagt de Servische politieman aan het gezelschap. ‘Lukt nooit. Knip er gewoon door, dat is mijn raad. Maar, ehm, wat heb je daar toch te zoeken, aan de andere kant?’

‘Een betere plek, een nieuw leven’, antwoordt de Nigeriaan. ‘Ik ben optimistisch, ik geloof erin dat we geaccepteerd zullen worden daar waar we belanden. En, eerlijk: dit is een avontuur man, ik hou er best van.’

‘Jullie gaan allemaal naar Europa voor de uitkering. In Servië ben je toch veilig, waarom blijft niemand dan hier?’

Wij opperen dat sommigen op de vlucht zijn voor oorlog of vervolging, anderen voor armoede.

‘Bullshit!’ roept de Serviër, alsof het hem al lang van het hart moest. ‘Jullie gaan allemaal naar Europa voor de uitkering. In Servië ben je toch veilig, waarom blijft niemand dan hier? En daarbij: in de jaren negentig hebben wij ook ons deel oorlog gehad, maar liepen wij weg? Nee, wij bleven achter om ons land te verdedigen.’

‘Met alle respect, meneer, maar u hebt geen IS!’ zegt de Syrische Adnan.

‘O nee? Wij werden belaagd door moordlustige Albanezen en Navo-bommen. En nu schuift Europa dit op ons af: er komt geen eind aan.’

‘Nigeria gaat kapot aan corruptie’, oppert Samuel in een opbod van misère. ‘De politici roven de boel helemaal leeg.’

‘In Servië zitten we met precies hetzelfde!’

Daar heeft de Nigeriaan niet van terug: ‘Hoe dan ook, God zal me over deze hindernis helpen.’

De agent: ‘Hier ben ik God.’

De machtsverhouding is weer haarscherp. Ook al omdat de Serviër af en toe aan zijn pistoolholster komt, bewust of niet. De avond loopt hoe dan ook ten einde aan grenspost Kelebija.

Tijdens zijn state of the nation afgelopen winter had Orbán gezegd zijn hek te willen doortrekken tot de grens met Roemenië. ‘Indien nodig, zullen we ons verdedigen van Slovenië helemaal tot Oekraïne’, zei hij. Dat Roemenië in tegenstelling tot Servië wél bij de EU hoort, deert niet: ook de grens met buurland Kroatië is inmiddels grotendeels afgeschermd. In het Roemeense grensdorp Beba Veche, terug bij het drielandenpunt, zijn ze er als de dood voor. ‘Net nu we bij Europa gaan horen, zou dat een aanzienlijke stap terug zijn’, zegt Janos Uzson, de gemeentelijke boekhouder en officieuze woordvoerder, voor het gemeentehuis. ‘Natuurlijk zijn we er bang voor. Als er vandaag opnieuw een muur omhoog gaat in Berlijn, zouden de Duitsers dan ook niet bang zijn?’

Het is een klein, rustig dorpje. Twee kerken, twee kerkhoven: rooms-katholiek voor de Hongaren, orthodox voor de Roemenen. Uzson is etnisch-Hongaars, net als vele anderen in de buurt en ook een meerderheid in het Noord-Servische Vojvodina. Voor 1920 hoorde de hele regio immers bij groot-Hongarije. Het Trianon-verdrag reduceerde de verliezer van de Eerste Wereldoorlog tot een derde van zijn oorspronkelijk grondgebied. Tot op vandaag zijn extreem-rechtse groeperingen er ziedend om.

De meeste jeugd van Beba Veche werkt in een handvol fabrieken in een klein stadje dertig kilometer verderop. ‘Als ze al niet vertrokken zijn naar Spanje of Portugal. We hebben hier een grote leegloop gekend.’ Tot dusver is de uitbreiding van het grenshek uitgebleven: de Roemeense route blijft vooralsnog ongebruikt.

De buren van Beba Veche in het Servische Majdan maken zich blijkbaar minder druk om het grenshek. ‘Het heeft niets veranderd. Ik kan de Hongaarse eerste minister best begrijpen dat hij zo zijn land wil verdedigen’, zegt gemeentesecretaris Verica Vas in haar kantoor. Naast haar zit de vrijwillige burgemeester Péter Makra. Een man van weinig woorden. Verweerd gezicht, ruwe handen. Makra heeft een bescheiden boerderij; straks zal hij de koeien moeten melken. Als de bewoners van Majdan al iets zorgen baart, dan de kelderende melkprijzen. ‘Veel veehouders houden het daarom voor gezien en trekken naar de stad’, vervolgt Vas. ‘Na vele jaren verarming.’ Toenadering tot de EU en de daarbij horende dumpprijzen zouden de finale doodsteek zijn voor de lokale economie, is de vrees.

Wanneer we een week na ons eerste gesprek opnieuw contact opnemen met de Syrische Bassel, heeft hij er net twee dagen en nachten in de jungle op zitten. Een smokkelaar zou hem Hongarije binnenloodsen. Tevergeefs: omdat zijn moeder ziek werd van de nachten in het bos, moesten ze opgeven. Bij een nieuwe poging lukte het wel. Nu zit Bassel in een Belgisch opvangkamp en krijgt hij regelmatig bezoek van zijn broers. ‘Hier is het helemaal anders’, zegt hij.


*Dit zijn fictieve namen (op verzoek van de vluchtelingen), aangenomen om hun asielaanvraag niet in gevaar te brengen

Beeld: (1) Vluchtelingen in Horgo, Servië, wachten tot ze de grens met Hongarije over mogen, 17 juli (Talha Ozturk / Anadolu Agency / HH); (2) De Hongaarse burgemeester Róbert Molnár (l) en zijn Servische ambtgenoot Péter Makra bij de inhuldiging van een tijdelijke grenspost bij het hek (Csilla Katona)