Sommige kinderangsten draag je een heel leven bij je, ongewijzigd, hoogstens gevernist met een dun laagje ratio. Het geluid van een doorspoelende wc in de nacht vind ik nog altijd monsterachtig. In restaurants ga ik, om maar even in de hoek van de sanitaire angsten te blijven, niet graag naar de wc. Al helemaal niet als die ver weg is, aan het eind van een gangenstelsel of, erger nog, in de kelder. Ik wil niet weg van het gezelschap, van het licht, het geroezemoes. Altijd weer bang om opgeslokt te worden door iets onbepaalds. De zwijgende deuren, het duister zelf.
Ik ben eens beroofd, gewelddadig, op een verlaten weggetje. Ik herinner me vooral het mes waarmee de overvaller zwaaide, dat ik goed kon zien omdat hij het niet op mij gericht hield maar op mijn vriendin, die onze tas droeg. Ik dacht: wat merkwaardig, hij houdt het mes niet gewoon in de lucht, maar zwaait ermee alsof het een machete is. Ik dacht: hij gaat ons in reepjes snijden en dan worden we zo’n nieuwsbericht op nu.nl. Ik dacht ook: wat een onnodig gedoe voor een tas met een goedkope camera, wat wisselgeld en twee boeken.
Hier zou ik niet gauw over schrijven, zeg ik tegen mijn studenten. Ik leg uit dat het op het eerste gezicht misschien een spannend verhaal lijkt, maar dat het dat eigenlijk niet is. Ten eerste het cliché van twee jonge witte vrouwen in zomerjurkjes, op weg naar een strand in een land dat ze niet kennen, of kunnen kennen. Daar tegenover ook nog eens een donkere, arme man in verschoten kleren met een mes. Nee, dat wordt niks. Bovendien, zeg ik, zit er weinig spanning in een mes dat al lang getrokken is. Als je over iets griezeligs wil schrijven, dan heb je meer aan de suggestie van een mes dan aan het mes zelf.
We bespreken een kort verhaal van Shirley Jackson, Elizabeth. Anders dan veel van haar andere verhalen, en haar twee (sublieme) gothic-horrorromans The Haunting of Hill House en We Have Always Lived in the Castle, is dit strikt gesproken geen spookverhaal. In zo’n dertig pagina’s wordt een dag uit het leven van een vrouw in New York beschreven. Ze is 34, woont alleen in een minuscuul, gehorig appartement en werkt al elf jaar als redactieassistent van een literair agent, tevens haar minnaar, in een troosteloos kantoor ergens driehoog achter. Hun bureaus zijn gescheiden door een flinterdun wandje van geperst hout, er ligt goedkoop linoleum op de vloer en aan de muur hangt een ingelijste foto van een vaas bloemen.
Zoals altijd bij Jackson fungeren de ruimtes als een soort schaduwpersonages, met een eigen, dwingende wil en een onverbiddelijke logica – of het nu een villa op een heuvel is, een halve ruïne in een bos of, zoals hier, een shabby kantoor en dito appartement op Manhattan. Als Elizabeth thuiskomt uit haar werk (na een dag waarop tegelijk helemaal niks en toch ook alles is gebeurd), moet ze haar schamele woning in gereedheid brengen voor de eters die ze die avond op bezoek krijgt. Ze kijkt eens de ruimte in: ‘In the early evening, with one lamp on and the shadows in the corners, it looked warm and soft, but you had only to sit down in the one armchair, or touch a hand to the grey wood end table that looked polished, to see that the armchair was hard and cheap, the grey paint chipping.’
Dit is dus heel goed, zeg ik tegen de studenten (ik hoor mijn eigen dwingende stem), als ze daar in de deuropening staat en naar haar eigen kamer kijkt, dan weet je het zeker: alles is mislukt en blijft onophoudelijk mislukken, de stilstand is totaal, deze vrouw leeft in een limbo opgetrokken uit wandjes van geperst hout en formica. Begrijpen jullie, vraag ik, zonder dat dit echt een vraag is, dat dit veel angstwekkender is dan alle horrorscenario’s van geesten, afgehakte ledematen en getrokken messen bij elkaar? Het gaat om de kleine verschuivingen in de werkelijkheid, het vertrouwde dat verontrustend wordt, dat wat Freud het unheimliche noemde, het huis dat niet meer huiselijk is, een kind dat niet naar de wc durft… Ik wil nog doorgaan, maar dan steekt een van de studenten haar hand op.
Deze vrouw, zegt ze, woont in New York, waar ze een baan heeft en een minnaar. Ze staat iedere ochtend om acht uur op, drinkt eerst een jus d’orange bij een barretje om de hoek, luncht met martini’s en neemt om half vijf de bus terug naar huis. En dit is, als ik het goed begrijp, het meest angstwekkende scenario dat u kunt verzinnen?