
In Istanbul ontvangt On Birinci een brief. Hij opent de envelop, en ontdekt dat hij een belangrijke, maar bizarre opdracht heeft gekregen: hij moet deelnemen aan een ritueel waarbij hij ene Lev Wittenstein, ook wel de ‘Directeur’, een slagroomtaart in het gezicht moet gooien. ‘In de gang moest ik mezelf bijeenrapen. Nee, stomme lul, doe normaal. Dit is niet het einde, dit is gewoon de wereld.’
Schrijf je in voor de maandelijkse Boekenbrief van De Groene Amsterdammer, Athenaeum Boekhandel en De Gids en ontvang de beste literaire essays, recensies en boekentips in je mailbox
Met deze vreemde gebeurtenis begint En we zouden nooit meer stoppen, een verhaal van Pete Wu. De scènes hierop geven een beeld van Birinci: ‘Voor de lange spiegel hield ik mijn buik in. Ik zakte een beetje door mijn knieën en keek langs mijn opgeheven vuisten. Een paar grijze haren staken uit mijn snor, maar het had gekund: als je een beetje met je ogen kneep, dan had ik de Turkse Muhammed Ali kunnen zijn (toen het al een beetje voorbij was, zijn bokscarrière).’ Even luchtig als uitgebreid wordt vervolgens beschreven hoe On Birinci een slagroomtaart maakt, deze meeneemt naar het opgegeven adres en hem in het gezicht van zijn opdrachtgever gooit, waarna het verhaal eindigt.
Wu’s vertelling is opgenomen in Sampler, de nieuwe publicatie van Das Mag. Na zeven jaar lang het grootste Nederlandse literaire tijdschrift te hebben gemaakt, richt de jonge uitgeverij zich steeds explicieter op talentontwikkeling: ze organiseren al een populair zomerkamp voor aspirerende schrijvers, en vanaf nu is er ook een jaarlijkse ‘sampler’, die de verhalen van acht ongedebuteerde auteurs bevat. Het concept komt uit de muziekindustrie: platenlabels verspreiden al sinds de jaren zestig samplers, compilaties van de singles van hun meest veelbelovende artiesten, om hun muziek bij een groter publiek te introduceren en om reclame te maken voor nog te verschijnen albums. De benadering van Das Mag is iets anders: hun toekomstgerichte verzameling van deze acht auteurs, die nog geen uitgeverscontract hebben, is meer een literair hors-d’oeuvre dan een reclamefolder: het is een eclectische bundeling korte verhalen van de schrijvers die over enkele jaren het literaire landschap kunnen gaan bepalen.
Hoewel de auteurs wat betreft leeftijd (geboren tussen 1985 en 1994) en achtergrond (journalist, acteur/rapper, student filosofie) verschillen, vallen de overeenkomsten tussen hun verhalen direct op. Net als Pete Wu heeft het merendeel van de auteurs hun verhaal rond een erg merkwaardige premisse geconstrueerd: Jacco Doppenberg beschrijft hoe een anorectische vijftienjarige een hele reeks eetwedstrijden wint. Het hoofdpersonage van Sarah Arnolds is een gesjeesde actrice die wordt ontvoerd door haar verhuizers. Fenna Riethof vertelt hoe een journalist bij een schoolreünie spoorloos verdwijnt om onder een speech uit te komen.
Die opzienbarende uitgangspunten maken in eerste instantie nieuwsgierig, maar in deze verhalen zorgen ze uiteindelijk voor problemen: hun verhaallijnen bestaan namelijk steeds uit weinig meer dan een verslag van de logische consequenties van hun openingssituatie. De actrice wordt gegijzeld, de eetwedstrijden worden gewonnen, de taart gegooid, en daarmee is het verhaal klaar. Geen van deze vertellingen bevat een emotionele verdieping of een echte ontwikkeling. Daarnaast hanteren deze schrijvers een soms vrijwel identieke lichtvoetige, wat ironische stijl, waarin weinig ruimte is voor taalspel, lyrische uitspattingen of experiment. Hoewel enkele auteurs nog afwijkende, speelse vertelvormen aanwenden – vooral Carl Plaisier en Rashif El Kaoui maken van hun teksten echte stijloefeningen – weten hun verhalen zich niet goed van elkaar te onderscheiden. Sterker nog: de planmatige benadering van deze schrijvers wekt soms de indruk dat je verschillende uitvoeringen van hetzelfde kunstje voorgeschoteld krijgt.
Maar wie hierdoor gaat vrezen voor een wel heel eentonige maaltijd wordt gerustgesteld door twee duidelijke uitschieters, die bewijzen dat hier geen sprake is van een generatieprobleem. Het verhaal van Peter Buurman evoceert een stille, soms verontrustende kinderwereld, waarin het alledaagse en het vreemde naadloos in elkaar overlopen. Buurman schrijft ingetogen, soms nog wat te wijdlopig, maar onderscheidt zich vooral door zich bewust te tonen van de fictionaliteit van zijn verhaalwereld: zijn vertelling begint realistisch, maar ontspoort al snel wanneer er zwarte gaten in zijn verhaalwerkelijkheid ontstaan. Door de grenzen tussen zijn wereld en de verbeelding van zijn verteller te verduisteren, schept Buurman een mysterieuze sfeer, die hij laat culmineren in een verrassend ontwapenend slot.
Verreweg het beste verhaal uit deze sampler is geschreven door Sofie Lakmaker. In De geschiedenis van mijn seksualiteit beschrijft een jonge vrouw, Sofie, haar schrijnende romantische en seksuele ervaringen met mannen, en hoe ze na een hoop onzekerheid en angst uiteindelijk voor haar homoseksualiteit durft uit te komen. Het klinkt bijna schandalig alledaags zo tussen die andere verhalen, maar toch weet Lakmaker als enige te ontroeren. Haar relaas, dat schommelt tussen maatschappijkritiek en emotionele bekentenis, is rommelig, rauw, teder en ontzettend grappig geschreven. Verdriet, eenzaamheid, verlangen – zonder reddingsnet van absurditeit weet Lakmaker het allemaal overtuigend te beschrijven. Ze doet zelfs een gedurfde poging om geluk in woorden te vatten: ‘Op weg naar huis ben ik gestopt op dat heel steile bruggetje dat naar de Tweede Constantijn Huygensstraat loopt en heb ik mijn broek omlaag gedaan om te plassen. Ik dacht toen dat het ging beginnen. Pas later begreep ik dat het nooit begint, het er alleen even is – geluk. De volgende ochtend word je gewoon weer wakker met hoofdpijn.’
Zo wordt die volgende gang toch nog iets om naar uit te kijken.