
Hoop is, behalve het idee dat de status-quo een tijdelijke conditie is, ook de overtuiging dat verandering niet altijd verslechtering hoeft te betekenen. Hoop is de bron waaraan het werk van Rebecca Solnit ontspringt; nonfictie waarin de schrijfster laveert tussen uiteenlopende genres: journalistiek, essayistiek, activisme. Haar verhalen handelen over de manier waarop wij de aarde naar de knoppen helpen of hoe we er maar niet in slagen op een verstandige, rechtvaardige manier samen te leven. Ik zeg ‘wij’, maar Solnit ziet er dikwijls geen been in een schuldige ‘zij’ bij naam te noemen.
Hoop is het goedaardige virus dat de schrijfster door de aderen stroomt, dat is vanaf het begin van Solnits nieuwe boek Encyclopedia of Trouble and Spaciousness helder. Nergens breekt dit mens- en wereldbeeld (want daar komt haar verknochtheid aan de overtuiging dat de dingen ten goede kunnen veranderen welbeschouwd op neer) duidelijker door dan in We Won’t Bow Down, een essay dat begint als een braaf verhaal over Carnival in het nog lang niet van Katrina genezen New Orleans, om binnen een paar alinea’s van gedaante te veranderen en zijn weg te vervolgen als een snoeiharde kritiek op het zich als o zo redelijk pessimisme vermommende cynisme van een bepaald type ‘woordvoerder van de linkse zaak’. Het is het type dat zich volgens Solnit verwoed vastklampt aan de eigen hopeloosheid: ‘[Ze zijn] vreemd genoeg altijd bereid generaliseringen dat alles verschrikkelijk is te accepteren, terwijl ze, wanneer je uitlegt dat niet alles verschrikkelijk is, denken dat je beweert dat alles fantastisch is en proberen dat onderuit te halen.’ Solnits eigen instelling heeft ze een paar regels eerder al krachtig samengebald in het zinnetje: ‘Wel, hoopvol zijn lijkt me te verkiezen boven hopeloos zijn.’
De aanleiding voor dat vlammende betoog tegen gemakzuchtig cynisme was de opmerking van een jonge academica dat Carnival in feite niets meer was dan, ik parafraseer even, een feest om het klootjesvolk zich telkens maar weer te laten verzoenen met haar eigen onderdrukking. ‘Received wisdom’ die Solnit met zichtbaar plezier met een intellectuele bijl te lijf gaat: de opmerking zelf doet ze misprijzend af als ‘een doffe versie van wat Michail Bachtin over carnaval schreef in zijn boek over Rabelais’, vervolgens herinterpreteert ze Carnival als een bestendiging van het voortdurende verzet tegen (en een viering van het overleven van) verwoestende krachten als racisme en kapitalisme. Het is juist het defaitisme dat dat overleven saboteert: ‘Buig niet. Niet voor het kapitaal. Niet voor het cliché of voor oversimplificatie of defaitisme. Probeer op te staan. Het is interessanter’, aldus Solnit.
De essays die zijn samengebracht in Encyclopedia verschenen het afgelopen decennium in een veelheid van grotere en kleinere tijdschriften en media. Op een handvol exemplaren na vallen ze samen met het presidentschap van Barack Obama, die zelden expliciet ter sprake komt maar toch overal een klein beetje aanwezig lijkt. De geest van ‘hope’ en ‘change’ waart door het boek; woorden die hier, anders dan bij Obama, nooit hol of vermoeid klinken. Opvallend is hoezeer Solnits onderwerpen een overzicht bieden van de uitdagingen waarvoor de Amerikaanse president, met in zijn kielzog de wereld, zich het afgelopen decennium gesteld zag.
Even ademhalen. Hier volgt een overzicht van deze en andere uitdagingen (of minder eufemistisch: ‘rampen’) zoals ze voorbijkomen bij Solnit. Encyclopedia opent met een encyclopedie van een poolexpeditie, leuk voor liefhebbers van het Droste-effect, om vervolgens via onder meer de Arabische lente, Californië in de jaren zeventig en Californië nu, klimaatverandering als een vorm van onmetelijk geweld, de opdrogende Colorado River, Detroit in verval, de eerste grote goudkoorts en de nog altijd voelbare gevolgen daarvan, de BP-olieramp, Haïti na de aardbeving, interieurontwerp, het gezapige IJsland van voor de financiële crisis, het verwarde IJsland van tijdens de financiële crisis, de kernramp in Fukushima, het onder door Amerika geëxporteerd drugsgeweld zuchtende Mexico en het op een andere manier rampzalige Silicon Valley, het huishouden van Henry David Thoreau en de onzichtbaarheid van moderne oorlogvoering aan te belanden bij de revolutie van de Zapatista’s in Mexico.
Hoe zo’n veelheid in vredesnaam onder één noemer te vatten? Je zou kunnen zeggen dat Solnits werk uiteindelijk altijd draait om datgene wat politiek is, politiek in de breedste zin van het woord – niet om wat we zonder nadenken ‘de politiek’ noemen, die afgeleide van de werkelijkheid die worstelt met beelden en modellen en zetelt in torentjes, parlementen, witte huizen of paleizen over de hele wereld – maar om de in gelijke mate praktische en ideologische strijd die elke dag overal wordt geleverd over vraagstukken op het snijvlak van macht en moraal.
Het levert bijna zonder uitzondering volle verhalen op, die zich niet laten navertellen, vol inzichten die je je eigen wil maken. Ik wilde graag zeggen dat Solnit reist als Ryszard Kapuscinski, dat ze James Baldwin echoot als het gaat over ras en ongelijkheid en onderdrukking binnen de VS en Gore Vidal wanneer het gaat om Amerika’s positie in de wereld, dat ze zo cool en Californisch is als Joan Didion en dat ze even eigenzinnig en lucide schrijft als George Orwell, maar daarmee zou ik haar te kort doen. Ik bedoel niet dat ze een betere essayist is dan al die zwaargewichten, ik bedoel dat dat soort vergelijkingen iets verhullen, iets wat misschien wel de kern van de essayistiek is. Dat iets kristalliseert zich uit naarmate je meer leest, het iets is wat tussen de regels opduikt en die lege ruimte langzaam maar zeker vult en gaandeweg de contouren van een mens van vlees en bloed krijgt, het is dat wat iedere superieure essayist kenmerkt: een sensibiliteit, vormloos maar toch coherent.
Zo heel af en toe vraag je je wel af in hoeverre Solnit zich het hoofd op hol laat brengen. Wanneer ze bijvoorbeeld greep probeert te krijgen op de voor haar ogen ontluikende Arabische lente, de Occupy Wall Street-beweging of het in een diepe crisis gestorte IJsland, lijkt ze haar hoop te putten uit bronnen die nu, een paar jaar later, al weer lang en breed lijken te zijn opgedroogd. Maar die spaarzame kennis-van-nu-momenten doen uiteindelijk weinig af aan het geheel.
In het laatste essay, Revolution of the Snails, bezoekt Solnit een encuentros van Zapatista-vrouwen met mensen van over de hele wereld, de derde samenkomst sinds het begin van hun revolutie in 1994. Na een voorbereiding van tien jaar kwamen de Zapatista’s in opstand, niet toevallig op de dag dat het Noord-Amerikaanse Vrijhandelsverdrag in werking trad, en veroverden een gebied in het zuiden van Mexico. Bij een checkpoint met mannen met bandana’s over de onderste helft van hun gezicht staat een bord: ‘U bevindt zich op het Grondgebied van de Rebellerende Zapatista’s. Hier geldt: Het Volk Regeert en de Regering Gehoorzaamt.’ Solnit spreekt met bewondering over de revolutionairen, over de fantasie die nodig is om je een echt andere wereld voor te stellen. De voorheen landloze boeren kennen inmiddels een unieke vorm van zelfbestuur: ‘Velen die ooit werden vermorzeld, ervaren nu een gevoel van “agency” en macht.’
Solnit is idealistisch op de enige geloofwaardige manier: woedend op de werkelijkheid zonder blind te zijn voor haar complexiteit. Ergens, tussen neus en lippen door, zegt ze iets over het taalgebruik van de Zapatista’s. Wat begon als de standaardtaal van revolutie maakte langzaam plaats voor iets anders: ‘Een revolutionaire poëzie vol briljante analyses, metaforen, beeldspraak en humor, de vrucht van buitengewone verbeeldingskrachten.’ Een zinnetje waarin het onderwerp, de boodschap en degene die haar verkondigt volledig samenvallen.

Rebecca Solnit, Encyclopedia of Trouble and Spaciousness. Trinity University Press, 344 blz., € 22,90
Beeld: David Levene / Eyevine / HH