Hannah Arendt in 1944 © Fred Stein / ANP

Leven we in hopeloze tijden? Sla de krant open en je denkt haast van wel: het klimaat verandert, westerse democratieën dansen op het randje van de afgrond, nationalisme en fascisme zijn terug van weggeweest. Waar mogen we op hopen in zulke akelige tijden? Heeft hopen eigenlijk nog wel zin? Die vragen staan centraal in het nieuwe boek van schrijfster en filosoof Joke J. Hermsen: Het tij keren, een mooi pleidooi voor houvast in hopeloze tijden.

‘Zoals wel vaker in de geschiedenis’, schrijft Hermsen, ‘heeft de tijd zich opgerold en lijkt de toekomst vanuit het verleden op ons af te komen.’ Met andere woorden: het heden is onbegrijpelijk geworden, de toekomst onvoorspelbaar. Als we geen realistische voorstelling van de toekomst kunnen maken, wordt het moeilijk om nog ergens op te hopen. Het is dus zaak dat we de toekomst opnieuw invulling geven, aldus Hermsen. Net als in haar eerdere boeken staat het vermogen van de mens om zichzelf te herscheppen centraal in Het tij keren.

Dat Hermsen zich waagt aan het onderwerp is dapper. Hoop is geen vanzelfsprekend thema voor een filosoof. Waar mag een filosoof eigenlijk op hopen? Is het niet juist de taak van de wijsbegeerte om overal aan te twijfelen? Om de hoop van anderen te ontrafelen en kritisch te beschouwen? Traditioneel behoort hoop tot het domein van de religie en de politiek. Op zondag biedt de predikant hoop. Eens in de vier jaar transformeren politici in handelaars in hoop. Yes, we can. Maar zoals Hannah Arendt (1906-1975) stelde: ‘Politieke kwesties zijn te serieus om alleen aan politici te worden overgelaten.’ Hermsen moet hebben gedacht: in een hopeloze tijd heeft ook de filosoof een plicht om mee te denken over de inrichting van de toekomst. En in een opgerolde tijd denkt een filosoof als een historicus. Bewapend met de zaklamp van de rede trekt Hermsen de archiefkast van het verleden open, op zoek naar hoopvolle ideeën. Die vindt ze in het werk van twee grote denkers: Hannah Arendt dus, en Rosa Luxemburg (1871-1919).

Zij waren allebei politiek bevlogen. Vanuit hun kritische reflecties op de wereld streden ze voor meer politieke participatie. Arendt deed dat als filosoof en schrijver, Luxemburg als activist en politicus. Hermsen schrijft: ‘In haar essay over Rosa Luxemburg steekt Arendt haar bewondering voor de Poolse schrijfster en politica, die gaandeweg de twintigste eeuw tot een icoon voor de strijd tegen onrecht uitgroeide, niet onder stoelen of banken. De lof die Arendt haar zo’n vijftig jaar na haar dood toewuift verbaasde mij, omdat ik meende dat zij vanwege haar kritiek op het marxisme niet veel met Luxemburgs gedachtegoed op zou hebben, maar ik bleek me te hebben vergist.’

Het effect is caleidoscopisch: Hermsen leest Arendt die Luxemburg leest. En ze doet dat ook nog eens tegen de achtergrond van de actualiteit – de opstand van de gilets jaunes in Frankrijk en de scholierenprotesten tegen klimaatverandering in ons land. De radio staat in het essay voortdurend aan, op de achtergrond horen we de gebeurtenissen zoals die zich in het hier en nu ontvouwen. Dat geeft het werk iets broos, maar ook iets urgents. Het tij keren is geschreven zonder te weten hoe de gele hesjes herinnerd zullen worden, als hooligans of helden. De broosheid dient een doel: zij illustreert het gevoel van onvoorspelbaarheid in het heden.

Dit boek is een aansporing om met elkaar in gesprek te blijven

Hermsen vraagt zich af in hoeverre de inzichten van Rosa Luxemburg en Hannah Arendt behulpzaam kunnen zijn bij de overgang naar een meer duurzame, menselijke en solidaire samenleving. Met andere woorden: hoe zij ons hoop kunnen bieden. Al jaren wordt op links geroepen dat er een ‘nieuw verhaal’ moet komen. Dat verhaal is er nog steeds niet. Wat Hermsen doet is heel begrijpelijk, zelfs noodzakelijk: ze zoekt naar voorbeelden uit het verleden die als inspiratiebron kunnen dienen in het heden. En wat blijkt? De ideologische veren liggen voor het oprapen.

Rosa Luxemburg ca. 1893 © Carl Müller / Bundesarchiv Deutchland

Rosa Luxemburg, wier portret pronkt op het omslag van Het tij keren, is een uitermate geschikte vogel om te plukken. Ze was een talentvol schrijver en spreker en deinsde er nooit voor terug om in haar eigen kring zeer onpopulaire standpunten in te nemen. Ze verzette zich fel tegen het goedkope nationalisme van socialisten in Duitsland, en ze bekritiseerde net zo fel de totalitaire trekken van de bolsjewieken in Rusland. In haar geschriften nam ze regelmatig Lenin de maat. ‘De Russische Revolutie is een kreupel kindje’, schreef ze, ‘maar het is wel óns kindje.’ Dat het kindje zou opgroeien als stalinistisch monster kon ze natuurlijk niet weten.

Er staat één woord centraal in Het tij keren: burgerraden. Hermsen komt in haar boek met een pleidooi voor een horizontale verdeling van macht. Zowel Luxemburg als Arendt pleitte daarvoor. Zij droomden over fora waar mensen van allerlei snit met elkaar in discussie kunnen gaan en waar ze ook verantwoordelijkheid krijgen voor politieke besluitvorming.

Zo streden beide denkers voor meer inspraak van ‘de gewone man’ en hamerden zij op het feit dat we eerst naar elkaar moeten luisteren voordat we kunnen beginnen de toekomst vorm te geven. Hermsen heeft goed gezien dat ze op die manier mooi aansluiten bij de opkomst van de huidige, democratisch-socialistische grassroots-bewegingen in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Bovendien worden door de bril van Arendt en Luxemburg de protesten van scholieren en gele hesjes begrijpelijk als een schreeuw om aandacht, zichtbaarheid en inspraak. Het tij keren is een aansporing om, ondanks de verschillen tussen mensen, met elkaar in gesprek te blijven. Daar zoekt Hermsen de hoop.

Honderd jaar geleden werd Rosa Luxemburg door fascisten doodgeknuppeld en in een rivier gedumpt. Hermsen laat overtuigend zien dat haar kritische geest en vertrouwen in de mens ook vandaag nog kunnen dienen als hoopvolle inspiratie. Haar levenseinde herinnert ons eraan hoe moeilijk het eigenlijk is om een tij te keren.