
Acteur en columnist Nazmiye Oral had vier dagen geleden voor het eerst in de wekenlange periode van thuisisolatie een dipje. ‘Ik begon me een beetje eenzaam te voelen. Mijn oudste dochter, met wie ik samen in quarantaine zit, was een aantal dagen weg. Normaal vind ik het heerlijk om alleen te zijn, maar nu miste ik de wereld en de ander om me toe te verhouden. Die heb je kennelijk nodig om te weten wat jouw afmetingen zijn, wie jij bent, je hebt de echo nodig van je eigen stem om te weten dat je bestaat. Het gaat mij niet om de fysieke afstand, want afstand, merk ik nu, is mijn natuurlijke habitat. Die vind ik fijn. Maar ik heb het blijkbaar nodig om me in de buitenwereld te begeven, wel op afstand maar toch daarin te zijn, zodat ik het aan mij voorbij kan laten gaan. Die beweging. Daartoe wil ik me verhouden. De ander.’
Het gaat haar daarbij niet zozeer om fysieke nabijheid. ‘Iedereen heeft het over huidhonger.’ Oral kijkt een beetje vies terwijl ze het woord zegt. ‘Ik weet niet echt wat ik van dat woord vind. Ik denk dat ik vooral de mensen mis in de trein.’ Ze lacht. ‘Dat ik getuige mag zijn van het leven dat aan me voorbij trekt. Ik zat voorheen vier van de vijf werkdagen in de trein en ben gehecht geraakt aan iedereen die ik op de perrons of in de trein mocht zien, al die mensen die zo met hun eigen dingetjes bezig waren. Dan weer haasten, dan weer juist heel zen – waardoor ik dacht: wow – en dan weer verliefd en dan weer boos. Je ziet jezelf in alles, maar je ziet ook de ander natuurlijk. Dat mis ik. Ik mis de ander.’
‘Mis je jezelf?’ vraag ik haar. ‘Los je nu een beetje op in het luchtledige door niet in de ruimte met de ander te bewegen?’
‘Ja, ik mis mezelf daarin. En ook al die levens die ik met en door hen kon leven. Die verliefde puber die dan op Utrecht Centraal stond te giechelen’ – Oral bootst gegiechel na – ‘gaf mij ook weer even het gevoel verliefd te zijn. Voor mij is dat zien van die ander heel intiem, dat je nét die dingen ziet die de ander tot de ander maken.’
‘Maakt dat je ook zo’n goede acteur?’ vraag ik aan Oral, die zowel schittert op het doek als in het theater en in 2016 een Gouden Kalf won in de categorie beste actrice televisiedrama. ‘Doordat je voortdurend menselijke gedragingen observeert? Anders gezegd: is de beste toneelschool de straat?’
Oral aarzelt even. ‘Dat zou je denken hè? Natuurlijk is een deel van het acteren dat je al het menselijke gedrag kent en hebt bestudeerd. Maar toch is dat het voor mij niet. Ik heb er heel lang over gedaan, en nog steeds ben ik niet klaar, om eindelijk te kunnen acteren. Het vereist namelijk om voorbij te gaan aan mijzelf en mijzelf niet in de weg te zitten, me niet zo bewust te zijn van mezelf terwijl ik daar zit.’
Oral vervolgt: ‘Acteren is in het moment, in het hier en nu volgen wat er komt. Ik vind het sjamanistisch. Niet als je op een set staat, daar is te weinig ruimte en tijd, en ben je echt bezig met beelden maken. Feitelijk moet je op een set drie dingen doen: allereerst helemaal in het moment zijn en nog overdrevener de energie door je heen laten stromen. Ten tweede heel transparant zijn en in je binnenste laten kijken, en ten derde als een model heel bewust zijn van hoe je het lichaam ultiem in kan zetten. Zo van: als ik zo kijk, weet ik dat ik het maximale effect heb.’
Oral maakt een pose met haar gezicht en staart recht de camera in. ‘Maar op het toneel vind ik acteren sjamanistisch, vooral als je eigen werk maakt. Ik ervaarde die kracht heel sterk bij De gesluierde monologen en vooral bij mijn voorstelling met mijn moeder, Niet meer zonder jou, al had dat laatste vooral met de rijping van mij als acteur te maken. Ik was iedere keer al in de ruimte voordat het publiek er was en maakte dan heel bewust verbinding vanuit het hart, niet het hoofd. Dus ik stond mezelf niet toe om te denken: “Ik ga nu goed acteren.” Ik wist: ik ga alles wat met dit onderwerp te maken heeft helemaal uitbenen, voor ons, en als ik het dan helemaal beleef en er helemaal doorheen ga, dan hebben wij het allemaal ervaren. Dat is overigens ook wat er met mij gebeurt wanneer ik in het publiek zit en de acteur helemaal door een onderwerp heen durft te gaan, dan heb ik het met hem of haar beleefd.’
‘Hoe erg mis je het om die gezamenlijke louterende ervaring als publiek en acteur te kunnen delen?’
Oral geeft aan dat het meevalt. Ze heeft immers het schrijven nog, zoals haar vaste columns. Sinds de uitbraak van corona is ze als ‘Brievenschrijver van het Dorp’ met de ongezegde woorden van anderen aan de slag gegaan. Ze skypet met mensen die graag juist in deze tijden een brief aan een dierbare op afstand zouden willen sturen, maar daar zelf de woorden niet voor hebben. ‘Wanneer ik in zo’n gesprek en het vinden van de juiste woorden totaal aanwezig ben en afzie van enige vorm van projectie, dan gebeurt hetzelfde als op het podium. Ik wilde oprecht mijn aandacht geven, luisteren en samen naar een plek gaan van vrijheid, heling van pijn uit gebroken of verstoorde relaties en die brieven schrijven.’

Overigens was ze het na zestien brieven ook wel weer zat. Ze vond het vermoeiend en voelde zich leeg. ‘Ik mekte dat ik het niet meer wilde. Het is pittig, hoor!’ Maar toen realiseerde ze zich dat ze de brieven niet eigen maakte, ze zo nauwkeurig mogelijk schreef zonder daarbij haar inspiratie, vak of talent in te zetten. ’Daardoor stroomde de creativiteit niet.’ Nu hebben de brieven een hele andere vorm gekregen. Het zijn kleine pareltjes, theatrale monologen, de brief opgetild tot kunst als het ware, die niet langer in het verborgene blijven, maar die de opdrachtgever in videovorm met de wereld deelt.
‘Is het mogelijk om de bijzondere magie van het samen doorleven ook alleen te ervaren? Om je op diezelfde manier zo in het hier en nu tot leven te voelen komen als je helemaal tot jezelf wordt teruggebracht?’ mijmer ik. ‘Of blijft de ander te allen tijde noodzakelijk?’
‘De ander is heel erg nodig’, concludeert Oral na vierenhalve week quarantaine. ‘Ik heb de ander nodig als mens, als…’ Ze zoekt naar woorden.
’Getuige?’
‘Ja, als getuige. Voor mijn plek op de wereld, ik wil bijna zeggen voor de 3D-ervaring.’ Ze lacht. ‘Kijk, ik doe iedere dag mijn meditaties, ik doe iedere dag aan kundalini-yoga, ik hou iedere dag een dankbaarheidsdagboek bij in videovorm. Maar op een gegeven moment merkte ik: ik heb het nu wel gehad met Netflix en YouTube-filmpjes, het me, myself and I. Als ik dan niet naar buiten ga en geen mensen zie, al is het maar om naar de supermarkt te gaan, dan krijg ik bijna letterlijk geen voet aan de grond. Dus de ander heb ik nodig om te weten dat ik besta.’
‘Heb je zelf eerder dat inzicht zo sterk ervaren?’
‘Nee’, zegt ze met nadruk. ‘Ik was vanbinnen een soort van verlegen naar de ander. Ik ben namelijk introvert. Ik hou niet van groepen. Mijn beste vriend Charles zie ik maar één keer per jaar, maar we bellen iedere dag. Dat zijn mijn relaties als het ware. Ik ben niet iemand die denkt: “O leuk, laten we wat drinken!” Daar ben ik niet van. Dus mijn stiekeme relatie met de mens was dat ik onderweg was van A naar B en ze al kijkend tot me nam. Ik was innerlijk verlegen in mijn houding naar de ander. En ik wist niet dat ik de ander op deze manier nodig had.’
‘Denk je dat je wanneer dat weer mogelijk is, je je anders gaat verhouden tot de ander?’
‘Nee, ik ga straks niet extra contact aan, als je dat bedoelt. Maar ik ben in deze tijd wel veranderd – voor zover verandering mogelijk is, want ik geloof meer dat een mens zich ontdoet van dingen, leert, heel wordt en meer zichzelf wordt. Je kunt nooit wat anders worden dan jezelf – in die zin dat ik voor andere dingen kies. Het is mij nu heel helder geworden hoe ik in oorlog was met de ander. Dan bedoel ik niet letterlijk dat ik het gevecht aanga.’ Oral houdt een denkbeeldig geweer in handen. ‘Maar doordat we nu anderhalve meter afstand van elkaar houden, merkte ik dat als ik naar de supermarkt ging en iemand kwam iets te dichtbij of had maling aan de regels, ik direct van nul naar honderd ging. Ik wilde gewoon iedereen doodmaken. Tot ik dieper ging, op mezelf reflecteerde en besefte: Oké, ik ben iets gaan geloven, namelijk dat de ander gevaarlijk is voor mij, dat ik ziek zou kunnen worden. Daardoor zat ik in oorlogsmodus en werd de ander de vijand, die als hij deed wat ik wilde, namelijk van me wegblijven, oké was, maar die ik zodra hij dichterbij kwam meteen een kopje kleiner wilde maken.’
‘Een soort diep primair overlevingsinstinct’, merk ik op.
‘Precies. Ik weet nog exact waar ik was toen ik tot dat inzicht kwam. Ik stond op de Steenstraat in Arnhem, tegenover de Bruna om iets op de post te doen, en werd me opeens bewust van mijn oorlogshouding. Zodra ik besefte hoe dik die muur geworden was die ik om mezelf gebouwd had, viel hij weg. Ik ging beter naar de mens kijken en zag opeens hoe de een heel bang was, de ander opstandig. Ik ben sindsdien socialer geworden. Wel op afstand, hoor! Ik ben tot het inzicht gekomen dat die anderhalve meter afstand mij heel goed past. Maar ik bezie de ander echter anders. En ik hoop dat ik dat vol kan houden.’
‘Hoe ben je socialer geworden?’ vraag ik, nieuwsgierig naar hoe socialiteit op duidelijk gewenste afstand eruit ziet.
‘Als mensen me nu op Instagram een bericht sturen of iets liefs doen heb ik maling aan mezelf en stuur gewoon allemaal hartjes en kusjes. Ik zeg veel sneller lieve dingen tegen mensen, ik groet mensen veel eerder, ik lach naar ze. Ook omdat ik me verantwoordelijk voel, want ik hou mijn frequentie in de gaten.’
Ik vraag me af in hoeverre ik in mijn naarstig zoeken naar ruimte en een weg door te drukke parken, straten en supermarktpaden vriendelijk naar mensen kijk. De stress en irritatie beroven me al snel van mijn glimlach.
Oral vervolgt: ‘Ik mag alles voelen wat ik voel, dat is allemaal oké, maar naar buiten toe wil ik nu eerder lichtheid, liefde en een gevoel van “jij mag er zijn” uitdragen, en in ieder geval een vriendelijk gezicht zijn gedurende de dag. Dat wil ik voor mezelf en de ander.’
De strijd met de ander dan. De worsteling van Oral staat niet op zichzelf. ‘Zijn we als samenleving niet al heel lang in strijd met de ander, wie deze ook moge zijn? De vrouw wellicht, of de nieuwkomer, de homoseksuele persoon’, wil ik van haar weten.

‘Ik denk dat zelfs als we een Nederland zouden hebben met alleen maar “Nederlanders”’, lacht Oral terwijl ze nadrukkelijk aanhalingstekens in de lucht schetst, ‘die allemaal blond haar en blauwe ogen hebben, hetero en cis-man zijn en hoegenaamd aan de norm zouden voldoen, we nog steeds in oorlog met de ander zouden zijn. Het is de mens eigen en heeft volgens mij niet zozeer met xenofobie, racisme of homofobie te maken als wel met de menselijke natuur. Het menszijn is een staat van trauma, vind ik. En het leven is er om daarin zo vrij mogelijk te zijn, zo min mogelijk te leven als een zesjarige of driejarige die ooit klappen heeft gekregen. Maar bij dat trauma hoort dat je je gaat beschermen, dat je de beste wil zijn, dat je de knapste vrouw wil hebben, en dus ben je permanent in strijd met elkaar.’
‘Eigenijk is die oorlog met de ander dus een oorlog met het getraumatiseerde ik?’ vraag ik, terwijl ik tot mijn ongemak besef dat het gesprek wel erg confronterende en therapeutische vormen begint aan te nemen.
‘Ja natuurlijk!’ roept Oral met nadruk, en ze vertelt hoe ze sinds drie maanden wekelijkse sessies met een Turkse lifecoach heeft. ‘Ze is een geweldig leuke vrouw, maar in het begin had ik heel veel weerstand. Ik wilde helemaal niet. Daar waren al die beschermingsmechanismen weer. Ik begreep niet waarom ze telkens zei dat ik niet moest rennen en rustig bepaalde dingen moest doorleven. Nu begrijp ik wat ze bedoelt. Na drie maanden ben ik echter zo ver dat ik niet alleen zie maar ook voel, en dat ik weet dat alles wat de ander doet, het hele universum, deze wereld, jij, anderen, werken als spiegel. Het is allemaal ik. Het is allemaal een deel van mij dat gezien wil worden, dat gehoord wil worden, de herinnering om geïnspireerd te raken, om ook iets te doen. Wat me mogelijk aan jou zou kunnen irriteren, zegt alles over mij en niets over jou.’
‘Ik hoop zo dat mensen, nu ze in deze tijd veel meer met zichzelf worden geconfronteerd of zelfs abrupt worden stilgezet en daarmee zichzelf niet meer kunnen ontlopen of veel minder ontsnappingsmogelijkheden hebben, tot een soortgelijk inzicht komen’, filosofeer ik, en ik vertel Oral over de eenzame periodes van mijn leven en de grote inzichten die daaruit voortkwamen. ‘Denk je dat dit een kans is voor een meer collectief besef dat al die strijd vooral in onszelf zit?’
‘Uit mijn eigen ervaring weet ik dat de weg daarnaartoe precies zo moest verlopen’, zegt Oral. ‘Want ook al was ik dan zogenaamd spiritueel bezig en deed ik aan introspectie, ik had toch de ander of het leven als afleiding. Tot de afgelopen weken niets meer werkte – YouTube niet, Netflix niet – en niets nog echte afleiding bood. De weg naar zien dat het allemaal ik is, kwam toen ik niet meer bang was om mezelf te accepteren. Dus toen ik de afgelopen weken chagrijnig wakker werd of me even niet goed voelde of hoofdpijn had, zoals enkele dagen geleden, niet direct in de schuld te springen en gedachten te hebben als: “Ik heb hoofdpijn, wat heb ik nagelaten, ik ben te laat naar bed gegaan”, maar in plaats daarvan te zeggen: “Het is oké, ik mag hoofdpijn hebben, wat heb ik nu nodig?”’
‘Twee dagen geleden zag ik een tweet en ik voelde jaloezie, omdat de persoon zoveel volgers had en heel succesvol was. Normaal zou ik dat niet mogen van mezelf en vind ik dat lelijk, ongepast, druk ik dat soort gevoelens direct weg en zou ik op de achtergrond gedachten hebben als: “Ik heb gefaald want ik heb dat leven niet.” Nu voelde ik echter jaloezie en dacht ik: “Ja, ik mag jaloers zijn en natuurlijk ben ik dat want ik wil dat ook, klaar!”, en het gevoel was meteen weg. Ik moet alles mogen voelen en beleven wat ik ervaar, zonder direct aan een spiritueel egospel te doen zoals: “die gevoelens en gedachten zijn niet ik”, “ik ben niet mijn gevoelens” en meer van die dingen, want dat is een valkuil waarmee je weer gaat onthechten. Nee, eerst: own them, en daarna komt de onthechting vanzelf. Op het moment dat ik dit doorhad en mocht van mezelf, kon ik het ook verteren en zien dat alles wat ik ervaar of gebeurt iets zegt over mij. En wat dat zegt over mij is alleen maar goed, namelijk: “Hé, dit deel van mij wil nog gehoord of gezien worden en heeft wat aandacht nodig.”’
Oral stelt zichzelf de afgelopen weken niet veel vragen. Ze probeert vooral met een open houding de ontwikkelingen te volgen en noemt zichzelf nieuwsgierig naar wat er gaat gebeuren. ‘Nogmaals: ik geloof niet zo in verandering. Dus ik ben niet zoals al die mensen die zeggen: “We moeten nu alles omgooien!” Uit levenservaring weet ik dat om te kunnen veranderen er verschillende dingen nodig zijn. Allereerst moet je de intentie en wil hebben tot verandering. Daarnaast moet je een voortdurend ongemak ervaren, want we bewegen nooit uit onszelf, de plek waar we zijn moet pijnlijker zijn dan de angst voor het onbekende.’
‘Je denkt dat wij als samenleving nog niet genoeg dat punt hebben bereikt om de pijn van die verandering daadwerkelijk aan te gaan’, concludeer ik.
‘Ja, en dat vind ik ons goed recht als collectief. Sommige mensen hoeven ook niet. Sommige mensen zijn alleen maar bezig met overleven en zie daar maar eens uit te komen, dat is heftig, hoor. Dus er zijn verschillende niveaus waarop mensen bewegen.’
‘Voor iemand die zegt weinig optimistisch te zijn over de verandering van de mens, ben je anders iemand die in zijn werk wel degelijk tot verandering oproept, of verandering teweegbrengt’, zeg ik, refererend aan haar openhartige voorstellingen die vooral jonge biculturele vrouwen lijken te inspireren tot zelfontplooiing en zelfbeschikking of haar scherpe maatschappelijke tv-columns voor De nieuwe maan.
Oral is een tijdje stil en lacht dan ongemakkelijk.
‘Laat ik het zo zeggen’, zegt ze ten slotte enigszins beschroomd. ‘Ik bied iets vanuit mijn eigen ervaring aan, wat de ander als die het ook zo voelt hopelijk kan inspireren om te denken: “O, als zij het kan, kan ik het ook” of “O, dat ervaar ik eigenlijk ook zo”, om van daaruit voort te leven.’
Oral, die met haar vijftig jaar aangeeft sinds haar zesendertigste bewust met ‘verandering’ bezig te zijn, toont veel begrip en empathie voor de onveranderlijke mens. ‘Ik heb gezien dat verandering niet lang hoeft te duren, maar dat er een bepaald soort rijping voor nodig is die je niet af kunt dwingen. Als je heel jong bent kun je heel snel verlicht willen worden en dat kan, voor één procent van de wereldbevolking wellicht, maar de rest moet gewoon rondneuken, pijn ervaren, carrière maken, al die dingen die je wíl doen omdat je nu eenmaal mens bent.’

Oral kijkt even omhoog en vervolgt dan met nieuwe bevlogenheid in haar stem: ‘Kijk, vanuit het spirituele – en dan bedoel ik niet allerlei cimbalen en wierook, maar de onderzoekende geest die probeert waarheid te vinden – denk ik natuurlijk “jongens dit kan zo niet!” als je kijkt naar de bio-industrie of naar hoe we maar nemen, nemen. Maar aan de andere kant heb ik ook enorm veel respect voor hoe het collectief zich wil bewegen, waar het doorheen moet gaan, waar het voor heeft gekozen.’
‘Je eert de groei en het proces die wij als samenleving doormaken?’
‘Ja.’
‘Ik heb veel te veel ongeduld daarvoor, is dat mijn leeftijd dat ik denk: we need change, we need it now!’ zeg ik terwijl ik luid met mijn vingers knip.
‘Maar dat is geweldig. Er zijn mensen nodig zoals jij, die bewegen, die ertegenin gaan, die prikken en porren en doen en trekken, en dat is weer een prefect onderdeel van het geheel, denk ik. Jij moet mouniren.’
Ik lach. ‘Ik ben blij dat ik een werkwoord ben.’
‘Maar het is een werkwoord! Jij mounir mounirt en ik nazmiye nazmiyet.’
Deze serie is onderdeel van het boek Noodzakelijke gesprekken: Reflecties op een nieuwe wereld (september 2020, Uitgeverij Jurgen Maas).