Elisabeth Moss als Shirley Jackson en Odessa Young (rechts) als Rose in de film Shirley © Foto’s September Film Distribution

‘Motherhood comes with a price’, zegt de schrijfster bij de avondmaaltijd tegen het logeetje dat had gedacht haar zwangerschap nog even te kunnen verbergen. De schrijfster is echter een heks die alles ziet, eentje die er bovendien geen groter plezier in heeft dan verwarring te stichten, onrust te zaaien, zo niet te vernietigen. ‘O, wist je het nog niet?’ vraagt ze aan de geschrokken wederhelft. En zich weer tot het meisje richtend dat elk moment in huilen kan uitbarsten: ‘Is hij wel de vader?’

Vanachter haar brillenglazen loert de schrijfster naar haar man, van wie ze per se uit bed moest komen om aan tafel te komen zitten als een normaal mens. Dit is toch wat je wilde? lijkt ze te zeggen. Ze heeft een duivelspact met haar echtgenoot, ook al is het niet meteen duidelijk of hij haar medestander of ook haar slachtoffer is. Hoe dan ook, de opstelling is beproefd: ouder koppel met satanische inslag biedt onderdak aan jong nerveus stel, ambitieus en daarmee kwetsbaar, bereid te slikken.

Regisseur Josephine Decker maakte met Shirley een schrijversfilm die meer de atmosfeer dan het leven van de persoon in kwestie ademt, en juist daarom dicht de essentie van schrijfster Shirley Jackson (1916-1965) lijkt te naderen: haar kracht, haar theatraliteit, haar griezeligheid ook. De film past in de revival die meer schrijfsters van een recent weleer ten deel valt; hun werk wordt opnieuw uitgegeven en vertaald, hedendaagse schrijvers verklaren zich schatplichtig. Van Jackson verscheen ook pas nog een (tweede) biografie, A Rather Haunted Life van Ruth Franklin, waarin haar werk minder gotisch en meer feministisch wordt geanalyseerd, en nu is er dus deze indringende, intrigerende film waarin Elisabeth Moss een heerlijk angstwekkend en geplaagd wezen neerzet.

In haar eigen tijd, eind jaren veertig tot zestig vorige eeuw, was Jackson bekend, maar werd haar werk niet bijzonder hoog aangeslagen. Dat was deels een genrekwestie en deels seksisme: dat ze griezelverhalen schreef hielp niet, maar ook niet dat ze zichzelf verschool achter een hekserig imago, waardoor het nog lastiger werd om haar bijvoorbeeld te lezen in de traditie van Edgar Allan Poe, of Henry James. Al kun je je afvragen of ze met haar quirky mind niet toch ‘gewoon’ veel meer een Muriel Sparks-achtige is, een schrijfster die de onaangepastheid tot kunst verhief. Haar romans The Haunting of Hill House (1959) en We Have Always Lived in the Castle (1962) zijn behoorlijk eng, vooral omdat het kwaad in de ogenschijnlijk onschuldige en zorgzame types schuilt: echtgenoten, buren, moeders… Sowieso krijgt het hele begrip huiselijkheid bij haar z’n meest helse vorm. De moeder de vrouw beweegt zich in gevangenschap tussen tafel en bed, niet zozeer op haar plaats gehouden door een verschrikkelijke man maar door haar eigenste innerlijke demonen. In een interessant profiel dat Zoë Heller vier jaar geleden in The New Yorker schreef, wordt de vrouw in Jacksons werk dan ook op één lijn gesteld met de gekke vrouw op zolder in Charlotte Brontë’s Jane Eyre.

In 1948 baarde Shirley Jackson opzien met een verhaal in The New Yorker: ‘The Lottery’, over iets wat op het eerste bedrieglijke oog een vrolijke dorpstraditie lijkt. Het zorgde voor nogal wat opzeggingen, maar staat inmiddels boven aan de lijst van iconische Amerikaanse korte verhalen en is verplichte stof voor generaties studenten creative writing. In onschuldige, heldere zinnen voltrekt zich in een dorpse gemeenschap een ongekend wreed ritueel; ik liet me het verhaal via de podcast van The New Yorker voorlezen door A.M. Homes, en kreeg die hele eng-vriendelijke burgerlui uit de film Dogville van Lars von Trier niet meer van mijn netvlies. Maar toen had ik de subtiele engte die Josephine Decker in haar film bewerkstelligt nog niet doorleefd.

‘The Lottery’ functioneert als smaakmaker en vliegwiel in de film Shirley. In de openingsscène zien we het jonge stel in de trein voortzoevend naar hun nieuwe leven, zij zit verdiept in The New Yorker en leest het verhaal. Na de slotzinnen kijkt ze met open mond naar haar reisgenoot op en probeert ongelovig onder woorden te brengen wat ze net heeft gelezen: ‘En die kinderen, de vrouwen…. Ze doen er gewoon aan mee.’

‘O, heb je een verhaal van Shirley gelezen?’ vraagt de man, voor wie de naam van de schrijfster kennelijk al gesneden koek is. ‘Het is thrillingly horrible’, zegt het meisje met glanzende ogen. Hóe thrillingly blijkt als ze haar hand suggestief over zijn bovenbeen beweegt, en ze binnen luttele seconden op het toilet van de doordenderende trein belanden. Na gedane zaken bekijkt het meisje zichzelf in de spiegel, beweegt haar hand, spreidt haar vingers alsof ze een denkbeeldige steen vastheeft. Eentje waarmee je best nog eens iemand kunt stenigen bij een dorpsritueel.

Zo interpreteer ik het althans; Decker heeft een manier van inzoomen en een intens kleurgebruik die de kleinste glimlachjes en de onschuldigste details een hyperrealistische en spooky uitstraling geven, en waar je verbeelding snel bij op hol slaat. Zelfs is het alsof het meisje met het lezen van ‘The Lottery’ een drempel over is, en de kijker mét haar; de grens tussen feit en fictie wordt blurry, zoals dit ook gebeurt in twee andere fabelachtige films waarin creativiteit en destructie gelijk opgaan, The Swimming Pool van François Ozon en Mulholland Drive van David Lynch. De geest van Jackson heeft al bezit van haar genomen vóórdat ze haar zelfs nog maar heeft ontmoet.

De wederzijdse afhankelijkheid van de twee vrouwen heeft een pervers kantje

Alles en iedereen waar het meisje op stuit bij aankomst in het popperige universiteitsstadje ademt dreiging, de kinderen op haar pad, de medestudentes, de hoogleraar, tevens man van Shirley Jackson, op zeker moment zelfs haar eigen man. Maar de grootste dreiging komt van degene die haar onderdak biedt, voor wie ze gaat zorgen en met wie ze op een bijna noodlottige manier een steeds hechtere band krijgt, schrijfster Shirley Jackson. Is ze eerst niet meer dan een van de vele meisjes die in bewondering haar pad kruisen, al snel groeit ze uit van stoorzender tot vertrouweling. De groeiende wederzijdse afhankelijkheid van de twee vrouwen heeft een ontegenzeggelijk pervers kantje. Het meisje zit in de val, en het is de vraag door wiens of wier toedoen. Haar ambities moeten wijken voor die van haar man, zoals ook Jackson een prijs betaalt voor haar autonomie, haar man is haar zonder veel gêne ontrouw. De oudere vrouw wil niets liever dan de onschuld van het meisje breken, haar beroven van elke illusie en haar ondergang inzetten voor haar eigen verhaal.

© Foto’s September Film Distribution

Het beeld van het schrijvershuwelijk, dat in snelle streken wordt opgetrokken in de film, stamt rechtstreeks uit Jacksons biografie. Aan iedereen die het maar wil horen schept de man op over zijn vrouw de schrijfster – ‘Ik wist dat ik ging trouwen met de vrouw die dit verhaal heeft geschreven’ – tegelijkertijd vernedert en koeioneert hij haar. Zelfs lijkt het of hij haar bewust kort houdt; als ze te kennen geeft een roman te willen schrijven, probeert hij haar daar vanaf te brengen. De spanningsboog zou ze niet aankunnen. De praktijk is dat Jackson stiekem moet schrijven, met de deur dicht, en als hij van huis is en denkt dat ze in bed ligt.

Shirley is een imponerende, indringende film, op het aangrijpende af, met scènes die ik denk ik nooit meer vergeet. Tegen de zin in van haar man wil Jackson naar een feestje op de universiteit, waar ze zich ongemakkelijk beweegt in de rok die ze samen met het meisje heeft gekocht, de enige die ze paste en waar haar blouse onhandig in opgepropt zit. Ze ziet eruit alsof ze ieder moment staand haar plas op het tapijt wil laten lopen, maar in plaats daarvan giet ze slechts de fles rode wijn leeg op een bank. Als de vrouw van de rector komt aangesneld, een van de liefjes van haar man, pakt ze de arm van die vrouw en beklopt trefzeker de binnenkant van haar pols, alsof ze op zoek is naar een ader om haar tanden in te zetten.

Via de blik van een schrijfster die even meedogenloos als beklagenswaardig is, vertelt regisseur Josephine Decker, die eerder de kunstenaarsfilm Madeline’s Madeline maakte, over het vrouwelijk genie dat balanceert op de rand van zelfdestructie en tegen de verdrukking in creëert. Als een studente wordt vermist in het stadje denkt Jackson het onderwerp voor haar roman te hebben gevonden. ‘Dat is jouw verhaal helemaal niet’, spot haar man als hij haar erop betrapt dat ze materiaal aan het verzamelen is.

‘Wat weet jij van mijn verhaal?’ verdedigt ze zich. ‘Wat weet jij van meisjes die op de universiteit aankomen en zomaar verdwijnen in het niks?’

Met haar logeetje heeft ze zo’n meisje voortdurend voor ogen. ‘Waarom zou het meisje verdwijnen?’ vraagt ze aan haar. Die natuurlijk het goede antwoord weet: ‘Omdat ze dan pas opvalt.’

Feit en fictie raken verstrengeld naarmate de roman vordert, voor zover ze dat al niet de hele tijd waren. In zenuwslopende Don’t Look Now-achtige achtervolgingen in het bos wordt het mogelijke lot van het meisje in beeld gebracht. Het kan heel irritant uitpakken als je naar een film kijkt en niet meer weet wat ‘echt’ is en wat niet, maar het slotakkoord van Shirley is passend ambigu. We hebben niet voor niets meegekeken in het hoofd van een schrijver, iemand die het leven zuigt uit de levens van anderen. O god, en daar zit ze, in de laatste scènes, sidderend aan de eettafel in afwachting van the verdict, op de achtergrond de contouren van de echtgenoot/beul die de bladen van haar manuscript aan het lezen is. ‘Het kwelt me, dit boek’, had ze hem al gezegd. ‘Meer dan de andere.’ Als ze tot slot samen dansen op de klanken van Paula Watsons Pretty Papa Blues – ‘if I get a chance daddy, I make everything alright’ – ben ik inmiddels in tranen.

Shirley is vanaf 17 september te zien