We moesten onze schoenen uittrekken bij de deur vanwege (denk ik) de massief marmeren vloer. Niet dat het er echt toe deed, maar mijn schoenen rechtvaardigden mijn outfit, zonder zag ik eruit alsof ik een pyjama had aangetrokken naar het feestje, een effect dat werd versterkt door de slofjes met tijgerprint die voor de gasten waren neergezet. Ik bleek een van de weinigen die de slofjes daadwerkelijk had aangetrokken. Niet dat het er echt toe deed, maar ik had weer eens iets gemist, een onuitgesproken code van volwassenen onder elkaar.

In mijn herinnering is het huis van top tot teen bedekt met wit marmer. De boeken staan op kleur gesorteerd in de kast — hele oeuvres wreed uit elkaar gerukt. Er is gezonde catering, een tafel vol wijnglazen, ijskoude flessen in een bak met dertig kilo ijsblokjes. Omdat het zo veel ruimer en indrukwekkender (het woord professioneel komt in me op) is dan de huizen die mijn vrienden en ik bewonen, raken we er niet echt over uitgepraat. Een vriend bekent dat hij eens op Funda opzocht hoeveel het had gekost (er zou, bedenk ik, een woord moeten bestaan voor het dromen over huizen die je nooit zal bezitten). Ik ben helemaal klaar met psychedelica, zegt iemand aan de overkant van de tafel. Vanaf nu wil ik het zoeken in de natural high.

In het pas verschenen Coventry, een bundeling essays die Rachel Cusk de afgelopen jaren publiceerde, staat het mooie ‘Making Home’ (oorspronkelijk gepubliceerd in New York Times Magazine in 2016) over de dualiteit van het huis als een plek om in te leven en een decor om naar te kijken. Cusk verhaalt over de Londense flat die ze onderwierp aan zo’n rigoureuze verbouwing dat ze er bijna aan onderdoor ging. Toen het eenmaal gedaan was, veranderde de flat van een onooglijk allegaartje met bruine vloerbedekking en oranjekleurige tegels aan de keukenmuur in een droombeeld van zelfverwerkelijking. Met de nadruk op beeld, want het werd ondraaglijk dat haar dochters en vrienden doorgingen de flat te bewonen: ‘I flinched’, schrijft Cusk, ‘when they sat on the new sofa, and I darted nervous glances at their shoes strolling imperviously on the unmarked floor; every scratch and scrape and stain felt as if it were being inflicted directly to my own flesh.’

Ik bleek een van de weinigen die de slofjes had aangetrokken. Ik had weer iets gemist, een code van volwassenen onder elkaar

Cusk schrijft hoe ze opgroeide in huizen waar de mooiste kamers niet bedoeld waren voor gebruik — de salon, de logeerkamer, de studeerkamer met de ongelezen boeken gebonden in leer, doods als een stijlkamer die de herinnering aan een belangrijk persoon moest conserveren die er ooit gewerkt had. Ze haalt Marguerite Duras aan, die zei dat het huis dat een vrouw creëert een utopie is; niet het geluk zelf, maar de zoektocht naar geluk. Bij het huiselijke, concludeert Cusk, gaat het uiteindelijk meer om de schijn (‘seeming’) dan om zijn (‘being’). Een huishouden, als zoektocht naar geluk, als plek waar persoonlijke idealen en persoonlijk falen worden geëxternaliseerd en zichtbaar gemaakt, is een beweeglijke staat. Hieruit volgt dat van alle illusies die huishouden met zich meebrengt, de illusie van duurzaamheid de meest aantrekkelijke van allemaal is.

Wat begint als een soort staande receptie, verandert gaandeweg de avond in iets soepelers, zoals dat gaat bij huisfeestjes. Er is een moment dat de gasten beginnen de ruimte daadwerkelijk en naar eigen inzicht in te nemen. Na een paar uur hangen er een stuk of tien mensen op en naast de enorme hoekbank, roken de hardnekkigen op de kleine patio, zit er een groepje op de koele witte vloer. Er gaat niet gekotst worden op de wc, alles zal heel blijven, niemand zal zich ontdoen van zijn kleren, en toch kan ik me niet aan het idee onttrekken dat we inbreuk maken. Niet op de bewoners, maar op het huis zelf, dat naar rust en stilte lijkt te verlangen.

De jarige krijgt van zijn geliefde een vloerkleed cadeau. Het is kleurig, met een print van geometrische vormen — is het haar smaak of wat zij zich voorstelt bij zijn smaak? Is het kleed onderdeel van een zoektocht naar geluk, en zo ja, wiens zoektocht is het? Dwingt het kleed af dat de relatie duurzamer zal zijn dan het kleed? Ik denk aan de spullen in mijn huis, mijn tijdelijke huis waar volgend jaar rond deze tijd iemand anders zal wonen. Soms slaan mijn zorgen daarover om in kalme berusting. Ik stel me een opslagplaats voor, mijn spullen keurig verpakt en gestapeld, een rolluik met een hangslot. Ik stel me voor wie ik zou zijn zonder de spullen, zonder een huis, zonder deze stad. In de verte zie ik de vage contouren van een nieuw soort geluk, niet echter dan al die andere soorten maar, heel misschien, anders.