Waarom verzint een man een woord? De wereld lijkt me op zich al ingewikkeld genoeg.

Joost Zwagerman verzint veel woorden. Hij maakt voornamelijk versmeltingen van bestaande woorden die op zich al heel veel betekenen. Slagsubiet, recreatierectum, binnenzogend, gruizelt en groenhoffelijk zijn woorden die ik binnen tien regels van Zwagermans nieuwe bundel tegenkom.

Ik kan me voorstellen dat je behoefte hebt aan een nieuw woord, wanneer alles dat bestaat tekortschiet. Dat komt in de bundel Roeshoofd hemelt enkele keren voor. In het gedicht In het gangpad sluipt de psychotische hoofdfiguur «dieselend» door de gang.

… sluipend, dieselend, in vertraagde ganzenpas,

bloem-in-knoops, niet-voor-één-gat-te-vangen slangachtig,

ogen hemelwaarts (van alle ciderhemels de meest linkse,

die in de schaduw van humhumliedjes populieren van thuis)

Het woord humhumliedjes is precies het goede woord voor liedjes die je je niet meer goed kunt herinneren. Het is meer dan een goed woord, een woord dat zelf lijkt te neuriën.

Het bezwaarlijke aan de vernieu wingsdrift in de woordkunst van Zwagerman is alleen dat hij de hele tijd behoefte heeft aan nieuwe woorden en dat het onduidelijk blijft hoe deze woorden in betekenis of uitwerking uitstijgen boven de lading van woorden die in het woordenboek staan. De oeverloosheid van de woordkunstigheid dwingt het soort respect af dat ook is op te brengen voor jongleurs. Op eerste gezicht is de speelse vertoning adembenemend. Maar dan treedt de leegte in. Want wat moet je met die handigheid? En: hoeveel wordt er uiteindelijk mee gezegd?

De bundel Roeshoofd hemelt heeft de opbouw van een verhaal. Roeshoofd is hier in de psychisch gestoorde hoofd figuur. Hij loopt manisch door een supermarkt, hij steelt, hij komt vast te zitten, wordt behandeld in een inrichting en belandt uiteindelijk in een lijkkist waarin hij zijn eigen dood meemaakt.

Er zijn twee stemmen of stemmingen, die elkaar afwisselen. Zij hebben elk een eigen lettertype. Het klassieke lettertype vertegenwoordigt aanvankelijk een ingehouden stemming waarin op rijm wordt gedicht en komt het meest in de buurt van de directe beleving van Roeshoofd.

roeshoofd komt aan op een zomerdag

de inrichtingstuin is zonbestoven

schuin voor de ingang wappert een vlag

het gebouw zindert warm als een oven

Uit het schreefloze lettertype komt een schreeuwerige toon naar voren, als van een stem die je op de kermis een python in probeert te praten:

«Kassabon intussen omkringelt ons

als een fijne sjaal van Möbius. In T-mart

wichelt weldaad. U komt straks ook. Reken maar!»

Met deze stem wordt het verhaal van Roeshoofd vanuit een breder perspectief verteld. Maar de stemmingen liggen niet erg ver uiteen, en waarschijnlijk komen beide voort uit de meerstemmige geest van Roeshoofd die de hele bundel stug blijft doorhemelen.

Interessant is dat het aanvankelijk moeilijk valt op te maken of Roeshoofd zelf psychotisch is, of dat de wereld waarin wij en Roeshoofd leven zich toont als psychose, waarin het leven één lange tocht door een winkelparadijs is, achter een winkelkar op stroeve wielen.

In het gedicht Op de schappen:

bonenstro, een jetstreamer, in knekeltalen

wat Aristophanes beweerde tijdens praatbanket.

Droesem van veldtocht, bloedbad en bestanden,

vilt van schoffeldeksels van Napoleon. Iets met pastinaak.

Boeldaghallen annex schedelveld plus koeler maan.

Erg grote uitsterfdieren. Melkwegstelsels van appels die graag blozen.

De renaissance, in één meuk. Mugjes. Meer mugjes. En nog.

Hutten met adressen. Een dameshandschoen uit 1803.

Zwenkventilator en paksoi. Maria Magdalena,

de moedervlek onder haar knie. Glanslaminaat.

Teisterband. Pulpstoffen uit Pleistoceen.

Roeshoofd zwenkt niet alleen door het gangpad maar ook door de geschiedenis. Met verwijzingen naar specifieke gedichten («schedelveld plus koeler maan» uit Vera Janacopoulos van Engelman) kunstwerken (hutten met adressen: de tent van Tracey Emin) veldslagen en mooie, op zichzelf staande details.

Joost Zwagerman maakt er geen geheim van dat hij Ilja Leonard Pfeijffer goed heeft gelezen, die er op zijn beurt trots op is dat hij werkt in de traditie van Lucebert. Op de achterflap van Roeshoofd hemelt staan ter verlokking woorden van Ilja Pfeijffer: «Zwagerman orgelt en gorgelt op een manier waarop ik bijna jaloers zou worden».

Ilja Pfeijffer zegt ernaar te streven een opname te maken van de totale sym fonie van verwarring in je hoofd: «Ik wil de inelkaargewikkeldheid van alle dingen vangen in taal. Daarom is het belangrijk zoveel mogelijk dingen tegelijk te zeggen.» Vermoedelijk heeft Joost Zwagerman in Roeshoofd hemelt met eenzelfde doel voor ogen een poging gedaan om de complexiteit en veelheid van de wereld uit te beelden door te stapelen in beelden en woordcombinaties.

In het gedicht Vliertig! schrijft hij:

Vliertig!

Kop in kazuifelstand

En overdoeven maar.

Abbelda.

Hoe meer oorspronkelijke woord combinaties ik lees, hoe meer ik ervan overtuigd raak dat je niet méér zegt door zo veel mogelijk tegelijk te zeggen. De gedichten van Pfeijffer en Zwagerman maken vooral duidelijk dat wanneer je wilt laten zien hoe ingewikkeld en gelaagd de realiteit is, je niet moet beginnen met de ervaring daarvan na te bootsen in taal. Tenzij je als dichter onder de opgeruwde oppervlakte van de taal tot een diepere essentie komt, is het enige resultaat van lawaai nabootsen een vermeerdering van het volume.

Een enkele keer wordt het stil in de wereld van Roeshoofd. In het steltvormige gedicht In praktijk:

Stelten.

Hele lange

Stelten.

Hoezo «die zou ik wel willen hebben»?

Die heb ik toch al?

Kijk dan.

Zie je ze?

Stelten.

Hele lange

stelten.

Dit is een zeldzaam moment in de bundel, waarop niet elke associatie-hoek is opgezocht en ingevuld. Het is onduidelijk wie er aan het woord is. De dichter lijkt hier zelf op stelten te staan en uit te kijken over de platgeslagen psychotische wereld aan zijn enkels. Het beeld van de stelten krijgt hier de ruimte om op zichzelf te staan, en de lezer krijgt eindelijk ruimte om eigen gedachten te laten vieren.

Die zou ik wel willen hebben.

Hoezo «die heb ik toch al»?

Waar dan?

Geen stelten.

Daar wel.

Zie je ze?

Stelten.

Hele lange

stelten.

=