Gedichten mogen op zichzelf staande teksten op de pagina zijn, ze zijn daarmee niet a priori afgesloten van andere vormen van schrijven. Ze raken aan hun eigen achtergrond en ontstaansgeschiedenis, en zijn niet zo geïsoleerd als al dat wit om hen heen lijkt te impliceren. Dat wordt fraai geïllustreerd door In een handpalm, een verzameling gedichten, essays en verhalen van K. Michel.
K. Michel is een waarnemer bij uitstek, niet alleen van de dingen maar ook van wat die weten te zeggen en op te roepen. Hij maakt verbintenissen tussen de begrafenis van een honderdjarige tante, een gedicht van Derek Walcott en een gesprek met een documentairemaker. Doordat die onderdelen juist samen tot inzichten leiden, zijn de op zich malle verbintenissen tussen die elementen nooit geforceerd: het is een kwiek en lenig denken, een opgeruimd en vrolijk vertellen. In een handpalm geeft bloot wat voor effect anekdotes en voorvallen op de auteur hebben. Daarbij heeft K. Michel, die eerder vier dichtbundels publiceerde, aan dit anarchistisch en genre-overschrijdende boek een van zijn sterkste gedichten geschonken. Het heet Daaag.
zolang ik er niet geweest ben
voel ik me niet geroepen
over het hiernamaals
iets substantieels te beweren
dat is een twee is dat
alles in de ruimte een achterzijde
heeft in de tijd alles een erna
de deur gaat dicht wordt muur
wordt huis wordt tuin weg na de punt
begint het wit van de volgende zin
anders dan zo – in begrippenparen –
denken wil maar niet lukken
echte eindes kennen we niet het is
de schuld van de seizoenen want altijd
wonderlijk anders helemaal hetzelfde
(dachten de eerste ex-apen) een slome
regelmaat die verwachtingen wekt
dat was drie en ten vierde
wil ik bij dezen Eddy en Gerard
Wout en tante Riet de groeten doen
ten leste moet me van het hart
dat het hele begrip me nog het meest
doet denken aan een verkeersbord
(op een kruising bij Han-sur-Lesse)
met twee forse bazige pijlen
onder die naar links
staat toutes directions
onder die naar rechts wijst
autres directions
Het is een gedicht waaruit een hand komt die de lezer een verkwikkende klap in het gezicht geeft. ‘Wel even bij de les blijven’, lijkt die hand te zeggen, zo moeilijk is het allemaal niet, of zoals hij met instemming een in spiegelschrift geschreven krijttekening van de Amerikaanse kunstenaar Bruce Nauman citeert: ‘Pay attention motherfucker.’
Terwijl In een handpalm lichtvoetig en zeer leesbaar is, steunen elementen van het boek op erfenissen van de avant-garde. Dat is goed te zien als de dichter voorbij de pointe van zijn grap gaat: hoe het werkwoord ‘moeten’ de toon zet in ‘het ronde tafelgesprek over het Nederlandse cultuurklimaat’ is na drie voorbeelden op zich duidelijk. Michel kiest voor dertig voorbeelden. Als hij de insliktaal van Balkenende in een gedicht gebruikt, heeft hij in een paar woorden (‘de koogin en het koolijk huis’) zijn punt gemaakt, maar ook daar werkt hij het tot volledig gedicht uit. Bij K. Michel is humor een vorm van sport: uitgekiend en afgemeten. Toch zou het te beperkend zijn om hem in te delen bij de patafysica of beoefenaars van andere stelselmatige taalspelletjes, zoals Georges Perec of meer recent Jacques Roubaud van de dichtersgroep Oulipo.
Michel is in de eerste plaats dichter die met gewone taal en op een droge manier de lezer weet te raken en te ontroeren. Zijn onderwerpen liegen er intussen niet om: van het stalinistisch gehalte van de gedichten van de Poolse dichter Zbigniew, tot de kwestie van dichterschap en nationale identiteit, Michel schrikt nergens voor terug. Zijn opgeruimde en montere toon lijkt telkens zijn eigen eruditie en intelligentie te willen relativeren. Kenmerkend is een zin als: ‘Toen ik, na mijn eerst shift als nachtwaker, uit het Museum voor Moderne Kunst naar buiten stapte, vond ik dat de lucht er bar rommelig uit zag.’ Iedere mogelijke kunsteducatieve bedoeling wordt onmiddellijk al een beetje bespot.
In al zijn lichtheid heeft deze bundel ook sterk aangrijpende passages. In de hoop een zieke in leven te houden, vertellen twee mensen aan het ziekenbed elkaar verhalen. In een van die verhalen komt een wandelaar aan bij een door sneeuwval geheel bedolven berghut, om ‘ergens onder de sneeuw vandaan plotseling/ het zwakke geluid te horen van een rinkelende telefoon’. De foto’s die de auteur maakte van teksten die hij in zijn keuken en kamer ophing, vergroten de intimiteit van dit boek.