Het hoofdpersonage van In de tuin van het beest wil niet aardig gevonden worden. Zeg gerust dat ze onaardig is en ze zal je waarschijnlijk niet eens voor de vorm tegenspreken – egocentrisch, gekweld, gevoelloos, Adèle is het allemaal en dat weet ze. Deze korte, indringende roman draait hoofdzakelijk om haar sociale isolement en meer nog om de oorzaak daarvan: haar ongebreidelde, lichamelijke verlangen. Het is het verhaal van een intelligente, jonge moeder die van de buitenkant gezien een geslaagd, overzichtelijk leven leidt, maar intussen steeds dieper wegzinkt in een web van leugens, verzwegen affaires en gevoelloosheid. Eigenlijk voelt ze al jaren maar één ding: hunkering, allesoverheersend en allesbepalend.

© Christopher Anderson / Magnum Photos / HH

Seks, daar gaat het om in In de tuin van het beest, dat vormt de motor van Adèle’s stuurloze gedrag. Niet op een half-bewuste of verkapte manier, zoals je kunt beweren dat alles in de wereld om seks draait (behalve seks zelf, zo schreef Oscar Wilde ooit, dat draait immers om macht) – nee, Adèle’s geilheid is expliciet en ontembaar. Het is een diepe, lijfelijke onrust die regelmatig elk ander gevoel wegdrukt, die haar keer op keer wegleidt van haar zoontje en echtgenoot en die door seks hooguit kortstondig verdampt. Met wie ze het doet maakt haar nauwelijks uit. Het liefst iemand die ze nooit eerder heeft gehad. De spanning die daarbij komt kijken, daar is het Adèle om te doen. De verovering. De doorbreking van het voorspelbare dagelijks ritme. Of zoals ze het zelf zegt: ‘Erotiek verhulde alles. Die verborg de banaliteit en de onbeduidendheid van de dingen. Die verlichtte haar middagen op school, de verjaarspartijtjes en zelfs de familiebijeenkomsten, waar er altijd wel een oude oom is die naar je borsten gluurt.’

Met haar echtgenoot, de welwillende maar saaie Richard, heeft Adèle al jaren geen seks meer en hij weet niets van haar geheime lusten. Ze houdt dat hele deel van haar leven verborgen met een geheim tweede mobieltje, ze heeft een vriendin die als alibi kan dienen en dist moeiteloos de ene na de andere leugen op. Ik ga naar de film, roept ze, om zich een half uur later te laten neuken door een vreemdeling die ze uit een bar heeft geplukt, door een vage bekende, een collega van Richard of een naamloze man die ze op een website heeft besteld. Neuken, ja, een ander woord is niet van toepassing, klinisch en sec wordt Adèle’s seks beschreven. In onbekende appartementen, in hotelkamers, in steegjes, in auto’s, in anonieme portieken. Gevoelens komen er niet aan te pas, er is alleen dat alles opslokkende, soms ronduit ranzige verlangen.

‘Ze heeft nog nooit voor haar man hoeven zorgen en die rol maakt haar van streek en ­verdrietig’

De Marokkaans-Franse Leïla Slimani (1981) is een begenadigd vertelster. Met haar tweede roman Chanson douce (2016, vertaald als Een zachte hand) liet ze dat al zien; ze won de prestigieuze Prix Goncourt en het boek werd een wereldwijde bestseller. Nu is met In de tuin van het beest ook haar eersteling op de Nederlandse markt gebracht. Gelukkig maar, want de roman is zowel inhoudelijk als stilistisch opmerkelijk rijp: Slimani schrijft slim, doorleefd en zonder effectbejag. Voor menig auteur zou Adèle’s schaduwleven aanleiding zijn om uit te pakken met paginalange erotiek, droevige ontmoetingen en een parade van treurige lichamen, maar de meeste neukpartijen beslaan hier niet meer dan een halve bladzijde. Feitelijk en vluchtig vliegen de meeste scènes voorbij – en dat werkt, die toon versterkt de inhoud. In Adèle’s bestaan verdampen de meeste momenten voor ze er erg in heeft, de mannen die haar nemen blijven vrijwel altijd op afstand, de aanloop en de bijbehorende hunkeringen zijn steeds belangrijker dan de seks zelf – zodra die begint, steken schuldgevoel en schaamte al weer de kop op.

Wat is dit precies voor roman, vroeg ik me meer dan eens af. Het is duidelijk geen pleidooi voor Adèle’s levensstijl, maar ook geen afrekening ermee. Geen meelijwekkend relaas, geen verkapte beschouwing van de huidige tijdgeest, geen verkapte maatschappijkritiek. Een diepgaand psychologisch portret is het evenmin, daarvoor voelt het geheel te kil aan en wordt alles te nadrukkelijk van bovenaf verteld (soms op het irritante af, bijna alsof we een voice-over te horen krijgen die elke beweegreden droogjes wil duiden: ‘Ze heeft nog nooit voor haar man hoeven zorgen en die rol maakt haar van streek en verdrietig.’ ‘Ze voelt zich des te meer buitengesloten doordat er op de redactie een emotionele sfeer heerst.’ Enzovoort.)

Toch bleef ik gefascineerd doorlezen, ook al kreeg ik nooit helemaal grip op Adèle, op haar compulsieve verlangens, op de structuur van het verhaal. Halverwege vindt er een gekke, slechts half doorgezette perspectiefwissel plaats, op onaangekondigde momenten duiken er flarden van Adèle’s verleden op. Misschien is In de tuin van het beest dit nog wel het meest: een blijk van durf, een entree van een schrijfster die nadrukkelijk niet wil pleasen of geruststellen. Had ik dit debuut anders gelezen als het hoofdpersonage een man was, als de vrouw nietsvermoedend thuis zat en bedrogen werd? Ook die vraag drong zich meer dan eens op tijdens het lezen. Ik vermoed van wel. Wellicht gaat het in dit debuut deels juist om die vraag, om de omkering van verwachtingen – en de ongemakkelijkheid die vanzelf ontstaat wanneer mensen zich zo fundamenteel anders gedragen dan je denkt, op manieren die je niet helemaal kunt begrijpen, die ze zelf niet eens begrijpen. En waar ze met geen mogelijkheid aan kunnen ontsnappen.