Een van de meest gedenkwaardige gedichten over een auto-ongeluk staat op naam van Tomas Tranströmer. In ‘Eenzaamheid’ denkt hij terug aan een winteravond waarin hij bijna om het leven kwam toen zijn auto naar de verkeerde kant van de spekgladde weg gleed. In de vertaling van Bernlef: ‘Het tegemoet komende verkeer had enorme koplampen./ Ze beschenen mij terwijl ik dolgedraaid stuurde/ in een doorschijnende ontzetting vervloeiend als eiwit.’
In Big data van Anne Vegter speelt het auto-ongeluk een belangrijke rol, in de derde en laatste afdeling ‘Medea 2.0 (monoloog)’. In 26 gedichten is een vrouw aan het woord die nu eens wel, dan weer niet samenvalt met Euripides’ Medea. Ze is verraden door haar man, haar eigen ‘Jason’:
voor goed begrip:
mijn man heeft me
na twintig jaar
plotseling verlaten
voor een jonger exemplaar
met twee dochters
(gaap)
Wanhopig is ze, gefrustreerd, machteloos, maar in het bijzijn van de kinderen moet worden geveinsd en geacteerd, onder andere in de auto, de ideale dramatische ruimte. Krampachtig houdt deze Medea de ogen op de nachtelijke weg, de huwelijkscrisis doet haar echter telkens afdwalen: ‘je voorganger is je referentiepunt/ we steken het onderwerp licht in’. Zelfdestructie ligt op de loer maar haar jongens wil ze sparen (‘ze vragen niets/ ze slapen/ check de gordels’). Toch gaat het mis, ze is er met haar hoofd niet bij, ‘tikt met de voorbumper een paaltje aan/ in het donker/ een ongelukje van niks/ tot de auto in een spin raakt/ tollen tollen rondslippen’. De dood grijnst haar al tegemoet – ‘daar ben je, bitch’/ ‘geef mij die boys’. Maar ze dénkt er niet aan, haal hun vader maar op, roept ze, die wil vast wel komen, het is immers zijn auto.
Wanneer de vrouw haar man belt, begint een korte dialoog waarin alle pijn, haat en (bewuste) miscommunicatie is samengebald. Als hij schreeuwt dat hij wil weten waar de jongens zijn, krijgt hij als antwoord: ‘de auto je hebt geen idee’, of: ‘ik kan niet op mijn voeten staan’, en: ‘nu wil je wel komen/ nu heb je het ineens niet te druk met neuken’. De jongens zijn ongedeerd, Vegters Medea is immers een vrouw ‘die probeert haar kinderen op het nippertje te sparen’.
Het auto-ongeluk is een van de hoogtepunten in een schitterende en bloedstollende slotcyclus. Wanneer Jason op de stoep staat te jammeren ‘dat de liefde niet voorbij is’ en hij ‘de zwakke plek in de ziel van medea’ probeert te vinden, denk ik onwillekeurig: nee, Medea 2.0, niet terug naar die slappe zak!
Ondanks de fijne zwarte humor zwakt Vegter de tragiek niet af – integendeel, de ironie versterkt de pijn. En de woede. Want die is toch wel de grote motor achter Big data, waarin Vegter schrijft over de liefde als ruïne en de vrouw als gevangene van de mannelijke aard. Het is een gevangenschap die de vrouw weet te ontsnappen door in ‘Medea 2.0 (monoloog)’ te kiezen voor zichzelf en haar kinderen, door in het middelste deel ‘Big data (gedichten)’ uit de omlijning van de man te stappen, en door in de eerste cyclus ‘Hoe Europa doen (interview)’ uiteindelijk zelfmoord te plegen.
In die eerste reeks laat Vegter de Zuid-Afrikaanse dichteres Ingrid Jonker reflecteren op haar autoritaire, afwezige vader, en vooral op haar liefde voor de oudere schrijver Jack Cope en haar verzengende liefde voor leeftijdgenoot en schrijver André Brink, met wie ze in Europa een korte en traumatische tijd beleefde.
De cyclus eindigt in de kliniek, maar het is bekend dat Jonker niet lang na terugkeer in Zuid-Afrika haar leven beëindigde door op 19 juli 1965 bij Drieankerbaai in Kaapstad de zee in te lopen. De vrouw die we hier horen, kennen we grotendeels uit de biografische schets van Henk van Woerden, de prachtige documentaire Korreltjie niks is my dood, en het tenenkrommende Black Butterflies met Carice van Houten in de hoofdrol. De taal is dikwijls informatief (‘Mijn vader ging nog vóór mijn geboorte bij Beatrice weg, mijn moeder’), waardoor de tussenruimte van het poëtische verdwijnt. Er staan zeker lekkere zinnen (‘O mijn vadertje was zooooooooooo bang voor reputatieverlies yo, yo, yo’), maar het is alsof de feitelijkheid de poëzie in de weg staat, waardoor we een Jonker te lezen krijgen die wat aan de oppervlakte blijft en eerder vlot en luchthartig is dan geestelijk uitgewrongen.
Daartegenover staan die twee andere, fantastische cycli, die krachtig en associatief zijn: ‘ik drijf op oude kranten en een vork trekt mijn gezicht los’. Ik moest regelmatig denken aan The Beauty of the Husband, het meesterwerk van Anne Carson over een ontploft huwelijk, en aan de clip bij het nummer Hold Up, waarin Beyoncé met een knuppel over straat loopt en met agressieve vrolijkheid alles kort en klein slaat terwijl ze zingt: ‘I don’t wanna lose my pride, but I’m a fuck me up a bitch’. Een vrouw die, net als de vrouwen in Big data, veel te sterk is voor die ‘naakte’ en ‘kwijlende’ ‘topbig’, kortweg ‘big’: ‘iets wat het midden houdt/ tussen leven en geleefd worden’.
twee afgronden
misschien deed big wat een big moet doen
ik ken niemand die ertegen in opstand kwam
t-shirts, stunguns, bommen
al kan ik niet spreken voor het paard dat ik heb bijgepraat
over doodsangst en de symboliek van zoutzuur
paard is diep amoreel en van nature tegen
paard stond eerder aan mijn kant
het liep niet meer het at niet meer
eenmaal op stal bereidde het zich voor op de neergang van de mensen
het verstond ineens duits
ik adviseerde niet te briesen tijdens nietzsche
ik las citaten
een paard briest als het niet kan kiezen tussen nieuwsgierigheid en angst
het brieste zonder geluid
wenn du lange in einen abgrund blickst, blickt der abgrund auch in dich hinein
ook big ontkende het dilemma
het verslavende, niet de elementen