
Hij heet Thomas Chatterton Williams, dat is een goed begin, en zijn vorig jaar gepubliceerde memoir Self-Portrait in Black and White riep een grote mate van herkenning bij me op. Nee, dat zeg ik te gemakkelijk. Herkenning impliceert een spiegeleffect: de lezer vindt zichzelf terug in het boek dat hij onder handen heeft. Maar dat was nu juist niet het geval. Chatterton Williams is twintig jaar jonger dan ik, hij is heteroseksueel, en hoewel zijn huidskleur lijkt op de mijne is hij opgevoed als een Afro-Amerikaanse man, door een witte moeder en een zwarte vader. Maar door de buurt waarin hij woonde, de vrienden met wie hij omging, de muziek waar hij van hield maakte hij onmiskenbaar deel uit van de Afrikaans-Amerikaanse gemeenschap.
Williams heeft een jeugd lang nooit getwijfeld aan wie of wat hij was. Had je het hem op de man af gevraagd, hij had meteen geantwoord: zwart. Zijn gemengde afkomst mocht dan een feit zijn, cultureel sprak hij zwart (zeker op straat), sportte hij zwart (basketbal) en hield hij van de juiste, want zwarte hiphop en rapmuziek.
Als Europeaan heb ik zelf een tijdje in de VS gewoond en verbaasde me erover: wat komt er veel bij kijken om een authentieke Afro-man op de planken te zetten. Al die dingen die je geacht wordt te doen of juist te laten: die hele, raciaal culturele grammatica was mij onbekend.
Het idee van verwantschap dat me beving bij lezing was dan ook niet gestoeld op overeenkomsten in biografische gegevens, maar op de conclusies die de auteur trok. Na een heel verschillend leven dacht hij over kleur, etnisch en cultureel verschil ongeveer hetzelfde als ik. Heel ander uitgangspunt en uiteindelijk toch een grote mate van overeenstemming.
Het maakte de fan in me los, meer nog dan de interviewer. Ik verheugde me op de ontmoeting met deze man, en jawel, dat had ook te maken met de toevalligheid – flauwigheid? – van diezelfde huidskleur, de witte moeder, en de zwarte vader, die hij bejubelde – een zwarte vader, die ik nooit heb gekend.
Maar een echte ontmoeting in zijn woonplaats Parijs zat er niet in, heel Europa kleurde in het najaar rood: ook zijn bezoek aan Amsterdam voor een Nexus-conferentie ging niet door, dus het werd weer videobellen. Dat is geen ramp, maar voor een potentiële dweper betekent het een teleurstelling.
Hij is gereserveerd, op een manier die Nederlanders al snel met Fransen associëren. Sinds 2011 woont de Amerikaanse Williams in de Franse hoofdstad met zijn Franse vrouw en twee kinderen: die inburgering is goed gelukt, denk ik grimmig. Maar zijn uiterlijk is Amerikaans: hij draagt een hoody, zo’n sweater met capuchon, op zijn hoofd een baseballpetje. Of tekent het de informele etiquette van een Zoom-ontmoeting? Ik leg hem meteen een aantal kleurbegrippen voor, welk past hem: black, brown skinned, mixed, biracial, coloured, person of colour. O ja, ook nog ‘high yellow’, de licht bruine kleur die door andere Afro-Amerikanen vaak zo wordt benoemd. Ik heb het zelf mogen ervaren.
Hij peinst even, maar het is hem menens. De ondertitel van zijn laatste boek luidde bij de eerste druk Unlearning Race. Het afleren van ras, van het denken in raciale termen. En hij waagt zich dus niet aan zo’n raciale zelftypering. ‘Ik kan zeggen dat ik opgroeide als een Afro-Amerikaanse jongen in Newark, New Jersey, dat ik als zwarte jongeman naar Georgetown University ging in Washington D.C. Die geschiedenis heb ik geleefd, en die zal ik nooit verloochenen. Maar nu ik al weer jaren in Europa woon, ben ik ernstig gaan twijfelen aan dat typisch Amerikaanse raciale indelingssysteem: of je bent zwart, of wit. Binair. Eén zwarte voorvader maakt iemand definitief een African American, ongeacht zijn cultuur, haar opvoeding of kleur. De “one drop of Negro blood”-regel. Tot het jaar 2000 was het bijvoorbeeld niet mogelijk je aan een Amerikaanse universiteit in te schrijven zonder te kiezen tussen Caucasian (wit), Afro American of Latin American. Nu is er dan ook ruimte gemaakt voor “mixed” en “other”.
Wat ik de laatste jaren steeds meer ben gaan zien, is dat het denken en spreken over ras en raciaal verschil veel meer zaken blokkeert dan oplost. De Europese ervaring is zo anders dan de Amerikaanse dat ik deze migratie-omweg nodig had om het helder voor ogen te krijgen. Om maar iets te noemen: door het binaire denken over ras verdwijnt mijn witte moeder uit beeld, want ik was in de VS “black”. Hetzelfde geldt trouwens voor Barack Obama.
Het is ook een herschrijving van je eigen geschiedenis, enkel om het raciaal gesproken overzichtelijk te houden, namelijk zwart-wit. Het blijft vreemd dat er tegenwoordig zoveel aandacht is voor fluïde vormen van gender en van seksualiteit, voor alles wat hybride is, maar dat in raciale zaken de dingen strikt geregeld moeten blijven.’
Die aanpak is misschien discutabel, maar wel succesvol. Zie het wereldwijde succes van Black Live Matters, de universiteiten, de musea en de kunstinstellingen die zich nu om het hardst ‘dekoloniseren’.
Voluit, zonder voorbehoud: ‘Dat is waar. De radicale identiteitspolitiek heeft op het eerste gezicht een enorm succes geboekt. Zeker in de westerse steden zijn de politiek, de media en de academies heel gevoelig gebleken voor het verwijt van uitsluiting. Dat moet je misschien een overwinning noemen, maar wel een van de korte termijn. Hoe blij moet ik zijn dat The New York Times nu officieel besloten heeft dat “Black” met een hoofdletter en “white” met een kleine letter moet worden geschreven? Symboolpolitiek heeft ook zo zijn waarde, maar het laat wel de kern van het raciale denken recht overeind staan. En waarom zouden we ons blijvend fixeren op een raciaal idee, waarvan we al lang weten dat het fictie is?
Op de lange termijn draait het denken in “white privilege” en “black pain” zichzelf vast. Het leidt tot een politiek van verwijt en beschuldiging: het zet mensen vast in nauw omschreven hokjes, die maar heel gedeeltelijk overeenkomen met geleefde ervaringen. Er bestaat, zeker in academische en artistieke kring, inmiddels ook zoiets als “black privilege”. Ik kan alleen maar blij zijn dat meer gekleurde en zwarte mensen toegang krijgen tot de kringen waar ze zich willen laten gelden, maar is het hele concept van “privilege” een goede manier om discriminatie en uitsluiting tegen te gaan? Zijn die raciale categorieën nog behulpzaam, of merk je nu al dat ze een sta-in-de-weg worden? Politiek en filosofisch gesproken hebben we met die raciale begrippen het paard van Troje binnengehaald.’
Er is de grote omslag in uw denken, als u in 2013 samen met uw witte Franse vrouw een dochtertje krijgt: Marlow. Ze heeft blonde haren, blauwe ogen en is ‘impossibly fair-skinned’ schrijft u. Waarom bracht het u zo in verwarring?_
‘Als ik keurig volgens de Amerikaanse “one drop-regel” had geredeneerd, was en is Marlow dus een zwart kind, blond en wit qua uiterlijk, maar voorbestemd voor het “zwarte ras”. Maar dan zie je zo’n baby’tje, later een peuter die blij leeft in Parijs met haar Franse grootouders en neefjes en nichtjes. Je merkt hoe ze ook in het geheel niet in de war raakt van mijn zwarte vader, haar grootvader, als die ons bezoekt. Moest ik haar toch “zwart” noemen, als teken van trouw aan de vaderlijn in mijn familie, die onmiskenbaar is verweven met slavernij, segregatie, de effecten van “white supremacy” en al die lasten van de eeuwenlange Afro-Amerikaanse ervaring? Moest ik die zwaarbeladen rugzak om haar schouders hangen?
Een jaar voor haar geboorte schreef ik nog een essay voor The New York Times waarin ik mijn toekomstige kinderen bij voorbaat “onaantastbaar black” doopte. Mijn Franse vrouw had moeite met het idee, mijn taak was haar overtuigen.
Maar dan loop je zo’n kamertje binnen in het ziekenhuis, en zie je je eigen kindje voor het eerst. Ik weet dat ze officieel gemengd is, maar iedereen die haar als zevenjarige nu in Frankrijk ziet zal haar “blanc” noemen. Moet hier “raciale solidariteit”, zoals het heet, voorrang hebben op het persoonlijke, geleefde leven? Langzaam drong het tot me door dat die gedeelde zwarte ervaring zoals mijn vader en zeker mijn grootvader die hebben gekend in de Verenigde Staten voor Marlow iets imaginairs zou blijven.
Sowieso bestaat er een tendens om de zwarte, Amerikaanse ervaring enkel nog te beschrijven in termen van “sorrow, hardship and pain”. Alsof zwart en gekleurd Amerika alleen de ellende heeft ondergaan, en niet zelf iets heeft opgebouwd. Om maar iets te noemen: waar was Amerika zonder blues en jazz, zonder de Harlem Renaissance, zonder al die zwarte en gekleurde kunstenaars, schrijvers en artiesten?’
En dan citeert Williams uit zijn hoofd de ook door mij geliefde auteur Albert Murray: ‘But any fool can see that the white people are not really white, and that black people are not black.’ ‘Toen ik die woorden goed tot me liet doordringen besloot ik mezelf niet langer in raciale termen te beschrijven. Ook de criticus Stanley Crouch, onlangs overleden, is van invloed geweest met zijn boek over de All American Skingame – het Typisch Amerikaanse Huidskleurspel. Ik heb besloten niet langer aan dat spelletje mee te doen. Ik ben eruit gestapt, ik heb mezelf verlost van die raciale last. I am ex black.’

Ik kan het filosofisch volgen; ook op meer persoonlijk niveau. Maar wat heb je aan een term als ‘ex black’ wanneer de Amerikaanse politie zo’n concept niet kent? vraag ik hem.
Williams reageert niet verbaasd, ik merk dat het niet voor het eerst is dat zo’n vraag aan hem wordt gesteld. Er hebben complete Twitter-stormen gewoed om hem en zijn boek, hij is door zwart en gekleurd Amerika uitgemaakt voor een ‘sell out’, een Oom Tom, en al het andere dat duidt op raciaal verraad. Deze zomer nam Chatterton Williams het initiatief voor een ‘Letter on Justice and Open Debate’, gepubliceerd in Harper’s Magazine en ondertekend door 153 schrijvers, academici en kunstenaars, onder wie Salman Rushdie en J.K. Rowling. Vooral zijn verzet tegen de ‘illiberale tendens’ van de cancel culture kwam Williams in radicaal progressieve kring te staan op afkeuring en erger.
Williams over zijn status als ‘ex black’: ‘Laat me duidelijk zijn. Ik geloof niet in het infantiele idee van kleurenblindheid. Ik heb mijn eigen Amerikaanse ervaringen, ik ken die van mijn vaders familie, en ik zal mezelf altijd definiëren als iemand die voortkomt uit een geschiedenis van slavernij en segregatie. Maar ik moet mijn leven nu beoordelen, en meer nog: het leven van mijn dochter, en dat van mijn nog jongere zoontje, even blond, dat erbij is gekomen. Ik sta niet op de katoenplantages in een of andere zuidelijke staat, ik loop door Parijs en de mensen denken dat ik misschien een Arabier ben? Libanees?
De Jamaicaans-Britse cultuurwetenschapper Stuart Hall zei al in de jaren tachtig: er zullen steeds meer mensen komen van wie je op het eerste gezicht – en ook op het tweede – niet kunt zeggen waar ze vandaan komen. Mijn kinderen horen tot die mensensoort. Ze zijn daarin niet uniek. Meer dan een derde van de huidige Amerikaanse bevolking geeft aan in zijn of haar familiekring ten minste één lid te tellen van een andere etnische afkomst, een ander “ras”.
Hoe geloofwaardig zou het zijn om mijn dochter Marlow het leven te laten leiden dat voor mij, als zevenjarig Amerikaans jongetje, vanzelfsprekend was? Als Black, als Afro-American? Een blond meisje in Parijs, anno 2000. Iemand moet stoppen met dat eeuwige huidskleurspelletje, de bedwelmende bekoring die er van het raciale denken uitgaat. Ik ben zeker niet de eerste of enige die besluit ermee te stoppen. Zelf heb ik lange gesprekken gevoerd met de Amerikaanse filosofe en kunstenares Adrian Piper, die al veel langer met het thema werkt. Passing for white/passing for black is de titel van een van haar projecten. Ook zij breekt met het idee dat er een raciale essentie te vergeven valt, dat je de authentieke “zwarte” of “witte” aan kunt wijzen.’
Tijdens de voorbereidingen op dit gesprek heb ik niet alleen Chatterton Williams’ boeken (twee) en artikelen gelezen, maar hem ook gegoogeld, onder ‘afbeeldingen’. Ik zie een man met een beige gezicht, langgerekt, maar ik zie ook iemand die in de loop van de tijd zijn haar verliest. Aanvankelijk als twintiger: die volle, alle kanten uit springende bos, ergens tussen kroel en kroes in. Op latere foto’s zie je de haargrens opschuiven, en het volume afnemen.
Man wordt kaal, dacht ik, en meteen zag ik nog een overeenstemming. Want mijn krul en kroes werden rond mijn veertigste ook een stuk minder, en ik weet dat het resultaat me verbaasde; niet alleen had ik mijn haar verloren, maar meteen ook mijn ‘etniciteit’. Een lichtgekleurd iemand als ik wordt door Afro-Caribiërs wel herkend, gewend als ze zijn aan allerlei kleurgradaties, maar het Afro-haar is toch de onmiskenbare aanwijzing dat ze het goed inschatten. Ook witte Nederlanders wilden me met dreadlocks nog wel mijn etnische gelijk geven. Maar met een kaal hoofd was dat voorbij; als ik nu voorzichtig inbreng dat ik ‘zwart’ en ‘wit’ in me draag, lijkt het veel op aanstellerij. Met mijn haar is ook mijn kleur verdwenen. En hetzelfde, besloot ik, was met Chatterton Williams aan de hand.
Genoeglijk gesprekje over het belang van haar, haartextuur, volheid van haardos. Het ijs gebroken, de toon ontdooid. Thomas beaamt: als jongen werd nooit getwijfeld aan zijn Afro-kant, maar in Parijs… hij is al voor van alles en nog wat versleten.
En dan schuift hij zijn baseballpetje naar achteren, en ik zie: haar. Niet in overvloedige hoeveelheid, maar hij is zeker niet kaal. Daar gaat mijn idee om het verhaal van de ‘ex black man’ ook te duiden aan de hand van zijn nakende kaalheid. Ook blootshoofds blijft hij gemengd, bruin, beige. Hij heeft van de nood geen deugd gemaakt.
In 2010 debuteerde Chatterton Williams met het boek Losing My Cool: How a Father’s Love and 15.000 Books Beat Hip-hop Culture. De titel verklapt het al: ook hier is sprake van een culturele ‘bekering’, een beslissende levenswending.
Er is die opvallende naam: Thomas Chatterton Williams, de schrijver is vernoemd naar de Engelse achttiende-eeuwse dichter Thomas Chatterton. Dat is een idee van zijn Afro-Amerikaanse vader, en tekent meteen diens eruditie en belezenheid. Vader Williams is een gepromoveerd socioloog en heeft het niet opvallend grote ouderlijke huis volgestouwd met boeken, vijftienduizend in totaal, van Plato tot aan de laatst verschenen Amerikaanse roman.
Dat is de ene wereld waarin de jonge Thomas verkeert. Hij houdt al vroeg van lezen, van schrijven, en wordt daarin enorm gestimuleerd. De tweede is de wereld van zijn (zwarte) school, de wereld van het basketbalveld en vooral van hiphopmuziek, waarmee hij opgroeit. Ik geef wat trefwoorden: laaghangende, zogenaamde baggy jeans; ferme, niet altijd even vrouwvriendelijke teksten, met veel N*****woorden; zwarte jongens die elkaar bezweren dat ze het ‘for real’ moeten houden, wat zoveel wil zeggen als: niet te hard studeren, nooit op heterdaad betrapt worden met een boek, en om de haverklap ‘respect!’ eisen, niet vanwege een verdienste, maar gewoon, omdat zwarte jongemannen dat nu eenmaal verdienen in de straatcultuur, van elkaar en van de meisjes.
De spagaat tussen die twee werelden beschrijft Williams. Hij wil de goede zoon zijn van de vader, en verder wil hij meedoen met de ‘hood’. Hij wil kortom ‘cool’ zijn, net als zijn ‘homies’. En die ‘coolness’, beseft hij gaandeweg, bestaat uit alle mogelijke stereotypen die zijn weggelegd voor Afro-Amerikaanse jongens, die vooral macho, misogyn en half crimineel moeten opereren.
Uiteindelijk zal de vader aan het langste eind trekken: hij gaat schrijven, hij luistert niet uitsluitend meer naar hiphop, maar ook wel eens naar soul, jazz en klassiek, en kiest voor een academische loopbaan in filosofie en journalistiek.
Williams benadrukt dat hij toentertijd niet zozeer rap of hiphopmuziek wilde afwijzen, als wel het eenzijdige dieet waarmee zo veel Afro-Amerikaanse jongeren zich moeten voeden. Het gebrek aan alternatieven, aan andere rolmodellen, die niet alleen straat en misdaad verheerlijken. De ondertitel van het boek: Love, Literature and a Black Man’s Escape from the Crowd.
Tien jaar geleden was Thomas dus nog ondubbelzinnig ‘black’, hooguit een ‘nerd’ in de ogen van zijn oude vrienden. Uit het boek spreekt vooral ook de liefde voor zijn vader, die hem intellectueel stimuleerde. De vader staat ook weer model voor de oudere generatie van de Civil Rights Movement, die geloofde in Bildung en een inclusief beschavingsideaal. Niet de effecten van onderdrukking moesten worden beklemtoond, maar de voortgang en verworvenheden van zwarte emancipatie.
Hoe reageerde je vader op je latere verklaring dat je nu een ‘ex black man’ bent?
‘Eerst dit. Mijn vader werd ook verliefd op een witte vrouw, die later mijn moeder werd. Tegelijkertijd kan ik me herinneren dat hij me later, toen ik al op de universiteit zat, toevertrouwde: “I’ll be damned if they make you white.” Er was dus sprake van een double bind, zoals psychologen dat noemen. De opdracht van mijn vader was: onttrek je aan de enge stereotypen die de zwarte straatcultuur je oplegt, ontwikkel jezelf in de breedte, maar vergeet je “blackness” nooit.
De eerste keer dat mijn vader mijn dochter in de armen hield, was hij verrukt. Hij beschreef haar kleur als “Palomino”. Mijn vader komt oorspronkelijk uit Texas, en daar had je paarden met een soort zacht gouden vacht en witte manen die zo werden genoemd. De zwarte gemeenschap ter plekke gebruikte het om mensen uit hun gemeenschap aan te duiden die heel licht waren en blond. Ik moest het ook opzoeken op het internet, had er nog nooit van gehoord.
Er bestaat onder Afro-Americans, en waarschijnlijk ook in andere “zwarte” gemeenschappen, een fijnmazig systeem van kleuronderscheidingen, die je het best als “colourism” kunt omschrijven: het maken van onderscheid binnen de eigen groep op basis van de lichtheid of de donkerte van iemands huidskleur. Ook dat is een direct gevolg van kolonialisme en racisme, en ook daar probeer ik me aan te onttrekken. Dat kan ik ook, omdat mijn geschiedenis een heel andere is dan die van mijn vader.
Terugkomend op de “ex black”-verklaring: in alle eerlijkheid vreesde ik het meest voor mijn vaders reactie, omdat hij het kon uitleggen als een verraad aan hem, zijn opvoeding en geschiedenis. Het was niet makkelijk om hem mijn positie duidelijk te maken. Ik heb hem voorgehouden dat ik ben opgegroeid in een antitribaal gezin: we hoorden nooit bij die en die gemeenschap, mijn moeder is bijvoorbeeld protestant en gaat naar de kerk, mijn vader niet. Beiden hadden en hebben “witte” en “zwarte” vrienden.
Mijn “ex black”-idee is vooral politiek en filosofisch geënt: ik ben en blijf de “zwarte” zoon van mijn “zwarte” vader, daar verandert niets aan. Ik blijf een onderdeel van mijn vaders geschiedenis. De vraag is of ik die geschiedenis moet herhalen onder omstandigheden die veranderd zijn.
Het kostte moeite, maar mijn vader begrijpt inmiddels wat ik zeg, en vooral ook waarom. Zwartheid is geen harde categorie, niet echt, net zo min als witheid. De aanduidingen zijn inmiddels dwangbuizen geworden, die mensen in het raciale gareel houden.’
Zijn antiraciale positie is duidelijk. Tegelijkertijd is er de triomf van die andere, Afro-Amerikaanse auteur, Ta-Nehisi Coates, die met zijn boek Between the World and Me een internationale sensatie veroorzaakte. Coates benadrukt juist het belang van het zwarte lichaam en van ‘blackness’, omdat het in zijn ogen door het Amerikaanse systeem consequent vernietigd wordt.
‘Between the World and Me is een belangrijk en meeslepend boek’, zegt Williamson, ‘maar ik kan onmogelijk instemmen met de filosofische fundamenten waarop het berust. In de ogen van Coates is de gewelddadige dood van een Afro-Amerikaanse jongeman al honderden jaren geleden bepaald, lang voordat zelfs zijn ouders elkaar hebben ontmoet. Vijf jaar geleden schreef ik een boekrecensie in The London Review of Books, waarin ik Coates fatalisme verwijt. Voor Coates is “white supremacy” het enige, centrale organisatieprincipe van de Amerikaanse maatschappij. Alles wat op een verandering of verbetering lijkt, doet hij af als window dressing. Ikzelf geloof dat juist de racialisering van de werkelijkheid onszelf in een klem houdt.
De radicale positie van Coates staat ook wel bekend onder de naam Afro-pessimisme: in die visie kennen zwarte mensen eigenlijk geen “agency”, omdat het de maatschappelijke structuren zijn die hen er voortdurend onder houden; en op persoonlijk niveau worden ze volledig gedetermineerd door de effecten van kolonialisme, slavernij en racisme. Het zijn dus eeuwige gevangenen. Ik kan daar onmogelijk mee instemmen, al is het maar omdat ik kijk naar mijn eigen vader: hij heeft zich ontworsteld aan een zuidelijk arm, zwart en gesegregeerd milieu en heeft een compleet ander leven ingericht, gevuld met academische verdiensten, literatuur, boeken en kunst. Zou ik oprecht geloven in Afro-pessimisme, dan zou dat een werkelijk verraad betekenen aan mijn vader.’
Losing My Cool: How a Father’s Love and 15.000 Books Beat Hip-hop Culture, Penguin Books, 2010; Self-Portrait in Black and White: Family, Fatherhood and Rethinking Race, W.W. Norton & Company, 2019