Mijn zoon van drie jaar heeft forse griep. In zijn nachtelijke ijlkoorts schreeuwt hij: «Ga weg, Jana moet weggaan. Nee, niet doen!» Jana is de 21-jarige Tsjechische au pair die bij ons in huis is geweest tussen 5 augustus en 7 oktober vorig jaar. Wat zich in die twee maanden onder mijn dak heeft voltrokken, vertelt een kant van de relatie tussen gastouders en au pair die zelden aan bod komt. Incidenteel haalt een extreem geval de pers, zoals enkele jaren geleden met die Nederlandse au pair in Amerika die een krijsende baby dusdanig fysiek aanpakte dat de zuigeling overleed aan het shaken baby syndrome. Het werd afgedaan als een uitzondering. Het beeld blijft dat au pairs worden uitgebuit en geen rechtspositie hebben. Dat is soms waar. Maar omgekeerd kunnen gastouders en kinderen slachtoffer worden van pedagogisch niet onderlegde, ongeïnteresseerde types die onder het voorwendsel «zo veel van kinderen te houden en zo graag een ander land te willen leren kennen» een ander plan trekken.

Het is al lang niet meer de spreekwoordelijke kakmadam uit Wassenaar die een au pair in huis haalt om ongehinderd te kunnen tennissen en sherry drinken met haar vriendinnen. Met het groeiende aantal werkende vrouwen en het chronisch tekort aan betaalbare professionele kinderopvang en naschoolse opvang voor leerplichtige kinderen is de behoefte aan au pairs toegenomen. Als het gaat om kinderopvang is Nederland het allerduurst van heel Europa (gemiddeld per kind twaalfhonderd euro per maand, dat is bijna tien keer duurder dan in Zweden en Duitsland en twee keer duurder dan in Engeland, dat op de tweede plaats komt) en zijn de wachtlijsten internationaal gezien het langst. Deze belabberde situatie wordt er onder minister De Geus van Sociale Zaken alleen maar slechter op: de kosten zijn voor rekening van werkgever en werknemer, die volgens De Geus «er samen maar uit moeten zien te komen».

Het is dus niet zo verwonderlijk dat werkende ouders meer nog dan al het geval was kiezen voor een opvang in huis. Een au pair past zich flexibel aan de werktijden van de gastouders aan en is ook beschikbaar voor het geval zij ’s avonds weg moeten. Au pairs werken de afgelopen jaren in families uit alle sociale klassen. Een opvallende groep wordt gevormd door gescheiden vrouwen of alleenstaande moeders met een krap inkomen. Hun bewegingsvrijheid is beperkt, en een au pair is een welkome hulp bij de zorg voor de kinderen.

Voor de au pair kan het ook een goede formule zijn: een jaar naar het buitenland met kost en inwoning, verzekeringspremie, zakgeld en vrije tijd om een ander land te leren kennen, nieuwe vrienden te ontmoeten en plannen te maken. Het kan een springplank zijn naar een betere toekomst. De meeste au pairs zijn namelijk niet meer, zoals vroeger, meisjes van keurige huize die tussen school en studie een jaartje willen overbruggen. Schoolverlaters uit West-Europa gaan liever naar Australië of Nieuw-Zeeland om met een rugzak en in het bezit van een creditkaart zich te midden van andere backpackers te storten op edge seeking. De au pairs zijn sinds de val van de Muur grotendeels afkomstig uit Oost-Europa en de voormalige Sovjet-Unie, waar zij meestal nog bij hun ouders wonen in een krap appartement in een dorp met een werkloosheid van soms dertig procent.

De vele honderden bemiddelingssites op internet tonen bij het aanbod duizenden en nog eens duizenden foto’s met beschrijvingen die min of meer op hetzelfde neerkomen: de meisjes zijn allemaal dol op kinderen («I love children»), hebben oppaservaring met de kinderen van een familielid, zijn matig geschoold en spreken een beetje Engels of Duits. Vanaf de foto kijken ze, met op hun schoot vrolijke kinderen, verwachtingsvol naar hun potentiële families in het Westen.

Als alles volgens de regels gebeurt, lijkt dit een formule waar niets op aan te merken is. Toch kleven er vele mitsen en maren aan deze werkverhouding. De andere kant van het verhaal — hoe het is voor gastouders om iemand in huis te hebben die slecht functioneert — is een ongrijpbaar thema, dat op weinig compassie kan rekenen. Laat staan dat de overheid zich zal bemoeien met de kwaliteit van deze vorm van kinderopvang. Want je kiest er toch zelf voor om je kind uit handen te geven aan «die spotgoedkope werkkracht» in huis.

Ja, je kiest er zelf voor. Om vele redenen. Twee banen zonder scherpe kantooruren vormen in mijn geval het belangrijkste motief, ondanks de bezwaren die er op voorhand zijn. Er is altijd «een vreemde» aanwezig. Op momenten dat je liever alleen bent, schuift er iemand aan bij het zaterdagochtendontbijt. De oppas beheerst aanvankelijk de Nederlandse taal niet. Er zijn de niet te onderschatten culturele verschillen, die zich ook vertalen naar praktische dingen, zoals de aanpak van kinderen. En dan speelt er nog iets heel anders: het blijft een gok wie je in huis haalt. De persoonlijke karaktertrekken en capaciteiten kun je niet van tevoren selecteren.

In de afgelopen acht jaar heb ik zes au pairs de revue zien passeren. De eerste drie waren een succes. De kinderen vonden het leuk, de au pairs hadden een goede tijd. Ze spraken op den duur aardig Nederlands en hadden voor hun gevoel geïnvesteerd in hun toekomst. Eén is bijvoorbeeld in Polen gaan werken voor een Nederlandse firma naar aanleiding van een contact in Nederland.

Daarna volgde een rijtje minder gelukkige ervaringen. Met een Pools meisje liep het vanaf het begin slecht. Ze zat als een dweil op een stoel, klaagde altijd over vermoeidheid — ze ging namelijk iedere avond zwaar opgetut uit tot een uur of drie ’s nachts — en liet de kinderen maar wat aanrommelen. Het heeft niet lang geduurd. Ze vertrok, nadat ze net een voorschot had geïnd, met de smoes dat haar vader ernstig ziek was zogenaamd naar Polen. Ze bleek in Nederland een baantje te hebben gevonden. Er zijn aanwijzingen dat ze werkt als callgirl.

De volgende, een fietsenmaker uit een kuuroord in de binnenlanden van Slowakije, deed het redelijk, maar had bizarre gewoontes. Zo at hij per dag meer dan een gemiddeld gezin van vijf personen in een week. Zo’n zes keer per dag (en nacht) stond hij voor de ijskast of de broodtrommel te schrokken of maakte hij als lunch een hele pan vol pasta, die hij binnen vijf minuten naar binnen werkte. Hij klaagde permanent dat hij nooit, nee nooit genoeg te eten kreeg. Voor alle duidelijkheid: dat was objectief gezien niet zo. Hij kreeg een eigen ijskast met per week zeven broden, acht pakken melk, megapotten jam, pindakaas, appelstroop en chocopasta, twee worsten van een halve meter lang, twee kilo kaas, drie pakken margarine en niet te vergeten een familiepot augurken. Hij heeft het jaar rondgemaakt, want hij was wel lief. Maar hij loog over zijn bestemming. Hij zei terug te keren naar zijn geboortedorp maar blijkt inmiddels te werken als (illegaal) fietsenopknapper in Den Haag.

En toen kwam Jana, een bleek meisje uit Praag dat haar baan als maatschappelijk werkster met dubbel gehandicapte kinderen had opgegeven voor «een jaartje Nederland». Haar presentatie leek uitstekend en ze stortte zich voortvarend op de taal. Ze zei «zich hier uitstekend te voelen». De opluchting was na die twee eerdere ervaringen groot.

Na ongeveer een maand begon Jana zich anders te gedragen. Ze sloop als een kat door het huis en antwoordde vaag op normale vragen. Bij de eerste uitbetaling kwam er opeens gloeiende agressie omhoog. De weken daarna brak er een andere persoon door: achterdochtig, moeizaam en slordig met de kinderen. Een keer bleef er bijvoorbeeld een kind achter op school, een andere keer raakte Jana er één onderweg naar huis kwijt. Veel zorgwekkender was dat de jongste, toen nog twee jaar, niet meer in haar buurt wilde komen. Als we hem ’s ochtends aan haar overdroegen, begon hij te krijsen. Zij verzekerde ons dat het meestal na een paar minuten na ons vertrek over ging. Wij geloofden haar, maar zagen het met argusogen aan.

Diverse pogingen het op te lossen, liepen op niks uit. Ze zag het probleem namelijk niet. Navraag bij de kinderen leverde tegenstrijdige berichten op. Ja, ze kneep wel eens, en ja, die arm van het jongste kind hing een beetje slap omdat Jana eraan had getrokken. Jana ontkende met haar zangerige stemmetje dat er iets aan de hand was. Langzaam ontstond er een vreemde sfeer rond onze prille verhouding.

Op een zekere dag kondigde ze tussen twee happen boterham aan, een uur nadat ze van mij het geld had gekregen voor een cursus Nederlands (230 euro), dat ze via internet een andere familie had gevonden en daar per onmiddellijk werd verwacht. De mededeling kwam als een donderslag bij heldere hemel: ze had nooit iets gezegd over haar plannen («het is hier zó fijn») en confronteerde ons met een acuut probleem. Minder rouwig waren we vanwege de escalatie met het jongste kind.

Wat was hier nou eigenlijk aan de hand? Toen ze een hele dag (de laatste in ons huis) de deur uit was «om van alles te regelen», besloot ik haar kamer te inspecteren. In een dekenkist trof ik een voorraad potten chocopasta en allerlei spullen uit ons huis aan. En een dagboek. Een opgetrommelde Tsjechische vriendin kon, wat flarden lezend, opmaken dat ze bol stond van diepe haat jegens haar gastfamilie. Iedereen, geen persoon uitgezonderd, heette een «varken». Ook mensen die hier over de vloer kwamen, bleken in haar ogen zwijnen te zijn. En inderdaad, ze sloeg er lustig op los. Het jongste kind was haar doelwit. We lazen dat ze hem een keer een uur alleen thuis liet («hihihi, lekker net goed»). Van het middelste kind verstopte ze de voetbalkousen, om hem te sarren. Hij plaste van paniek in zijn broek («dat stomme zwijn pist in zijn broek, ik laat hem lekker doorlopen»). De jongste moest volgens haar «meer gekweld worden, dat is goed voor hem, want de ouders verwennen hem te veel. Al die aandacht voor zo’n kind, bah!» Als hij om een boterham vroeg, gaf ze hem «die, lekker-net-goed, niet». «Het enige wat echt helpt, is slaan. Maar dat mag natuurlijk niet van die zwijnen.» Of: «Ik heb vele uren gebeld met huis, voordat ze de rekening zien, moet ik hier echt wegwezen.»

Uit die paar passages kwam een patroon naar voren. Een meisje met twee gezichten: voor haar omgeving speelde ze mooi weer, maar — gesteld dat in een dagboek een ware aard wordt blootgelegd — ze ervoer alles als gruwelijk. Op z’n aardigst gezegd was ze vol goede moed begonnen aan haar nieuwe bestaan, maar bleek ze niet tegen haar taak opgewassen. Ze was te bang om het open te spelen, en leefde haar frustraties uit op de kinderen. Als uitweg koos ze, kennelijk, voor een nieuwe familie, zodat ze met een schone lei kon beginnen.

In gesprekken met haar, voordat ze definitief zou vertrekken, vertelde ze de ene leugen na de andere. Op de vraag of ze wel eens had geslagen, gaf ze toe dat ze wel eens een kind had moeten vastgrijpen.

Het nieuwe gezin wilde van niets weten, «want dit arme gebroken vogeltje had het erg zwaar gehad». Jana deed zich net zo voorbeeldig voor als ze bij ons was binnengetreden.

Over Jana’s achtergrond ben ik naderhand door speurwerk meer te weten gekomen. Ze werkte in Praag niet als maatschappelijk werkster, maar was zelf het object van hulpverlening in een inrichting. Alles wijst erop dat ze een borderliner is: iemand die onder bepaalde omstandigheden redelijk functioneert, maar vol neuroses zit, die zich kunnen manifesteren als de druk te groot wordt. Volgens het bemiddelingsbureau worden de kandidaten goed gescreend, «want ze moeten een doktersverklaring overhandigen».

Het jongste kind vertoont tot op heden symptomen van een trauma. De nieuwe (lieve) oppas heeft er haar handen aan vol om zijn vertrouwen terug te winnen.

Bij de politie deed ik aangifte van mishandeling. Ze namen het verhaal tot mijn verbazing (ik hoorde ze al denken: daar heb je zo’n mens met een lastige au pair) bloedserieus. Jana moest bij de recherche op het bureau komen voor verhoor. De nieuwe gastmoeder kwam mee en deed het woord. Volgens het verslag dat de politie telefonisch aan mij uitbracht, zei deze Haagse: «Ach, het klikte gewoon niet. Wij hebben de beste ervaring met haar. En wie moet je nou eigenlijk geloven?» De politie liet Jana gaan. Ze konden er niets mee en boden aan het kind psychologische nazorg te verlenen.

Die nazorg zou ook voor de moeder moeten gelden. Ik heb er nachten niet van geslapen. Waarom hebben we het niet gezien? Zijn mijn kinderen wellicht onhandelbaar? Had ik er nóg meer boven op moeten zitten? En dan volgen steevast de bekende schuld gevoelens over het uitbesteden van alles wat je het meest lief is.

Mijn conclusie achteraf is: ik voel me uit gebuit. Terwijl we probeerden het goed te regelen voor alle partijen (want dat wordt wel eens vergeten: iedereen heeft baat bij een au pair die zich prettig voelt) heeft zij alles anders opgevat.

Dit verhaal is niet populair. Je ziet mensen denken: goh, hoe kan dat nou, en: je hebt het toch zelf zo gewild. Of, zeggen sommigen: «Wie neemt er nou een au pair, dan kun je toch het ergste verwachten?» Maar ook hoorde ik van mensen zelf of uit de derde hand negatieve ervaringen. Hieruit valt voorzichtig een karakteristiek van het Oost-Europese (au-pair-)type op te maken, hoe precair het ook is om op basis van verhalen tot een universeel beeld te komen: weinig eigen initiatief, stiekem (althans nooit open praten over wat je vindt en doet), snel klagen en vaak moe, een ander eetpatroon (ze eten weinig, houden niet van groente, maar snoepen veel) en totaal onverschillig ten aanzien van de cultuur van het moederland (een van de voorwaarden van deze relatie: kennismaken met…).

Een verklaring is gelegen in hun achtergrond. De huidige generatie jongeren is nog altijd het product van een communistische samenleving. Hun ouders zijn groot geworden onder het socialisme en worden nu de verloren generatie genoemd (te oud om zich aan te passen, te jong om met pensioen te gaan). Ze zijn vaak somber. De jongeren van nu, in hun vroege jeugd getogen in een autoritair systeem, moeten hun toekomst opbouwen in een nieuwe maatschappij met marktwerking en vrijheid van denken en handelen. Natuurlijk doet die spagaat iets met de psychologie van deze generatie. Veel jongeren hebben weinig vooruitzichten op een goede baan en (veel) geld, terwijl de winkels wel vol liggen met dure producten.

Sommigen vrezen dat met de toetreding tot de Europese Unie van acht voormalige Oostbloklanden per 1 mei «de horden» naar het Westen trekken. Die angst deel ik niet. Voor goedwillende arbeidskrachten, die hier komen om de gaten op te vullen, mogen we onze neus niet ophalen. Maar we moeten wel beseffen dat er sprake is van mentaliteitsverschillen. Natuurlijk zullen er ook Jana-achtigen tussen zitten.

______________________

In december vorig jaar bracht het wetenschappelijk bureau van het ministerie van Justitie een rapport uit over de positie van de au pairs in Nederland. Deze groep wordt massaal uitgebuit door gastgezinnen, luidde de conclusie. Enkele cijfers uit een enquête onder gastgezinnen en legale au pairs (officieel duizend) laten zien dat er verschil is in de beleving van de werkrelatie. Van de gastouders zegt 34 procent dat ze hun au pair zwaar huishoudelijk werk laten doen, tegen 52 procent van de au pairs. Ongeveer de helft van de gastouders zegt dat de meisjes wel eens langer werken dan de wettelijk maximale dertig uur per week. Volgens au pairs gaat het om 72 procent. Bovenal geeft meer dan de helft van de gastgezinnen toe dat ze wel eens minder zakgeld (minimaal driehonderd euro per maand) uitbetalen.

De oppositiepartijen GroenLinks en PvdA stelden het kabinet de vraag wat het van plan is te gaan doen om de rechtspositie van deze geplaagde «veredelde huishouders» te beschermen. In het verleden hebben vergelijkbare kamervragen nooit geleid tot enige daadkracht van de overheid. Naar aanleiding van het rapport wordt een meldpunt ingesteld waar au pairs hun klachten kunnen deponeren. Ook zal er een verplichte overeenkomst tussen werkgever en werknemer komen. Nu bestaat er een «bewust-verklaring» waarin beide partijen beloven zich te zullen houden aan de opgestelde regels. Die is te vrijblijvend. De nieuwe overeenkomst zal echter op hetzelfde neerkomen: alles hangt uiteindelijk af van de inzet van béide kanten om een goede relatie met elkaar aan te gaan. Over de consequenties van klachten bij het meldpunt zegt beleidsmedewerkster De Groot van Justitie: «Het blijft lastig om vast te stellen of er sprake is van oneigenlijk gebruik van de regels. Als een au pair bijvoorbeeld structureel moet overwerken, dan kan de Arbeidsinspectie van het ministerie van Sociale Zaken worden ingeschakeld.»

Dit rapport staat haaks op de realiteit. Er is slechts gekeken naar een piepkleine groep met een legale status in ons land. In werkelijkheid zou meer dan negentig procent van de werkende jongens en meisjes hier verblijven op basis van een toeristenvisum (iedere drie maanden te verlengen door even de grens over te steken) of geheel zonder visum of werkvergunning. Het gaat om minimaal tienduizend mensen. Andere schattingen houden het op zeker vijftienduizend. Ook meldt het rapport niets over kwaliteitseisen voor de au pairs. Waarom wordt bijvoorbeeld niet geëist dat bureaus beter de antecedenten screenen?

De vijf erkende bemiddelingsbureaus in ons land geven ruiterlijk toe dat ze met een toeristenvisum werken of zelfs helemaal zonder vergunning. «De verantwoordelijkheid leggen we bij de gastouders. Dat zeggen we er altijd nadrukkelijk bij», aldus Raymond Alves van World Wide Aupair in Amsterdam. «De overheid weet dat ook, maar het kan haar niks schelen.» Het stikt in ons land bovendien van de kleine bureautjes die met een fax en een internet verbinding vanuit de huiskamer bemiddelen. Illegale au pairs laten het waarschijnlijk uit hun hoofd om klachten te melden bij het meldpunt. Want, zoals mevrouw De Groot aangeeft: «Als het om illegalen gaat, dan kunnen we de Vreemdelingendienst inschakelen. Maar we voeren geen apart beleid voor deze groep.» Ouders op hun beurt kunnen nergens op terugvallen, want ze hebben iemand in huis die er officieel niet hoort te zijn.