Tante Emmy deed in Indië onderzoek naar het begin van de kerstening in de negentiende eeuw. Het vlotte niet. Er kwam ook nog een oorlog aan. Ze verloor een kind en in 1952 keerde ze terug naar Nederland.

Toen overleed haar man.

Al snel kreeg ze een nieuwe echtgenoot, die ik nog heb gekend als oom Bas. Oom Bas was ‘koperblazer’ in het Leger des Heils.

Pas op mijn veertiende hoorde ik wat een koperblazer eigenlijk was. Ik dacht dat het een militaire functie was. Maar Oom Bas speelde trompet.

Op een dag hoorde ik bij het avondeten: ‘Emmy is Jehova geworden.’

‘Altijd al gestoord geweest. Weet je nog dat wij haar in het kerkje zagen en zij op de grond lag en riep: “Heer, spreek tot mij! Spreek tot mij!”’

‘En Bas is nu ook Jehova.’

Mijn vader haalde zijn schouders op. Oom Bas en tante Emmy heb ik nadien nog twee keer gezien. De eerste keer moet in 1968 zijn geweest.

‘Snoetje, wat ben je groot geworden. Ik kan je nu niet meer tegen me aan drukken en kusjes geven.’

Een zin die me om verschillende redenen angstig maakte.

Mijn vader vroeg naar haar nieuwe bestaan als Jehova.

‘De hemelse heerlijkheid heeft me altijd aangetrokken. Ik denk dat ik alleen als Jehova in het ontoegankelijk licht, de woonplaats van God, opgenomen kan worden. Gods geweldige majesteit is mij geopenbaard. Hij riep me hiertoe.’

Mijn vader ergerde zich.

Ik merkte dat verandering van ideologie een verruiming van vocabulaire betekent

‘Zen spreekt in toverformules’, zei hij.

Het opvallende was dat oom Bas net zo sprak als tante Emmy.

‘Het is fijn vertoeven in Gods volle glorie en glans. De weg tot Gods genadetroon is vrijgemaakt door het offer dat Jezus Christus voor ons heeft gebracht.’

De tweede en laatste keer dat ik ze zag, was drie jaar later en die ontmoeting was kort.

Ik groette ze en ging weg, want ik moest naar een bijeenkomst met vrienden en vriendinnen waar we zouden horen over Marx en het communisme. Ik zou daar ook het meisje zien op wie ik verliefd was. Op die bijeenkomst – de man die ons over Marx vertelde droeg een grote motorjas en had een klein schoolbord op een statief gezet – kreeg ik een klein groen schriftje en een geel potloodje waarin ik de zaken moest opschrijven ‘die belangrijk waren’. Ik blééf schrijven: eigendomsverhoudingen, revolutionaire theorie, kapitalistische productiewijze, waarde, weeffouten, arbeid versus ambacht, reproduktieschema, conjunctuurgolven… Het ging maar door. Na afloop gebruikten we die begrippen ook – ik was er vrij goed in – en ik hoorde over vakantiekampen waar we naartoe konden gaan en hoe we in bijna elke grote stad gratis bij kameraden konden slapen.

En thuis debatteerde ik fel met mijn vader en weer hoorde ik hem zeggen: ‘Toverformules.’

Ik dacht na over het historisch materialisme. Ik ‘zag’ wat ik in mijn schriftje had geschreven. Hoe macht onrechtvaardig was verdeeld. Ik probeerde alles van Hegel te lezen, ik had iets gehoord over ‘conflict en strijd die tot verandering zou leiden’ en die woorden… betoverden me.

Ik leerde een nieuwe taal.

Zoals je op een universiteit ook weer een nieuwe taal leerde.

Later veranderde ik weer van opvatting. Ik hield van Karel en Gerard van het Reve. Ik kreeg vrienden die van atheïst rooms-katholiek wilden worden. Twee vriendinnen van mij gingen naar Poona en later naar Amerika om zich aan te sluiten bij de Bhagwan. Het was moeilijk met ze te praten. Ik danste met ze in Zorba, de disco van de Bhagwan – waar ik opeens een tongzoen kreeg van de zanger Ramses Shaffy – en ging met ze naar bed. Anna verborg een condoom in haar mond die je dan opeens om je piemel had en achteraf vertelde ze dat de Bhagwan de vrije liefde entameerde waardoor ik even overwoog met haar mee te reizen naar India. Maar een discussie voeren, ideeën uitwisselen, was onmogelijk. Ze spraken hun eigen Bhagwan-taal.

Later merkte ik dat verandering van ideologie een verruiming geeft van vocabulaire. De atheïst die katholiek wordt kan wat hij voelt beter verwoorden. Andersom hetzelfde. De stille Anna kon door de Bhagwan niet alleen zeggen wat ze vermoedelijk bedoelde maar voelde zich ook opgenomen in een gemeenschap die haar begreep.

Fanatieke moslims die ik heb gesproken, NSB’ers – opeens lag er een ideologie voor ze klaar die ze mooi vonden. Alle puzzelstukjes van hun gevoelsleven vielen in elkaar en konden ze zaken begrijpen die onbegrijpelijk leken. Een ideologie maakte je wijzer.

En gevaarlijker.

Je raakte er moeilijk van af. Je begrijpt de wereld niet meer als God niet meer bestaat of de regels van Allah waardeloos blijken of het communisme volstrekt onwerkbaar is.