Edlef Köppen (1893-1939) was in oktober 1914 nog student toen hij zich als vrijwilliger meldde voor het front. Zoals hele volksstammen toog hij monter de oorlog in, vervuld van een geestdrift die niet getemperd werd door het zien van de eerste doden. In oktober 1918 piepte de artillerist, inmiddels officier, wel anders. Hij werd pacifist en kwam als muiter en deserteur in het gekkenhuis terecht: «We hebben eraan geloofd, ook als we nee zeiden. Nu is het genoeg.» De lezer heeft zijn wederwaardigheden én zijn gedachtegangen, vanaf de eerste kazernedagen en daarna de jaren in Frankrijk tussen de Aisne en de Marne, kunnen volgen. Wie is de vijand? roept de verteller telkens uit, of: Waar is de vijand? – vragen die typerend zijn voor een oorlog waarin talloze soldaten niet meer hebben gezien dan loopgraven, paardenkonten en lijken om zich heen. Het was een paardenoorlog totdat de eerste tanks verschenen, ware monsters, en in de lucht de vliegtuigen en de gaswolken die soms retour afzender dreven.

Toen Köppen in 1930, zelf werkzaam in een uitgeverij, zijn aan een hoofdpersoon, Adolf Reisiger, toegeschreven belevenissen publiceerde, verschenen er honderd van dit soort verslagen. Maar het is meer dan zomaar een eenpersoonsgeschiedenis. Niet alleen omdat het onbedoeld laat zien hoe het nationalisme de kweekvijver voor het nationaal-socialisme zou worden. De erin gemonteerde opruiende teksten van keizer Wilhelm, krantenberichten, dienstbevelen en censuurmaatregelen, plaatsen het enge schuttersputje in een breder perspectief. En Köppen gebruikte de afstand in tijd om zijn materiaal goed te doseren; bovendien kan hij schrijven.

Op 15 juli 1918 begint ’s ochtends om twee uur «Operatie Anna», de ultieme veldslag, «een ongelooflijk bal masqué van de oorlog»; op het slagveld weet niemand wat er werkelijk gebeurt. «Als ervaren strijder laat je je alleen op je buik vallen als er geschoten wordt. Reisiger betrapt zich erop dat hij zich laat vallen omdat er niet geschoten wordt. Hij ligt plat als een pad midden op het open veld. De zon schijnt. De slurf van het gasmaker wroet haast in het zand. Hij is zich dat alles zeer bewust, vindt het even hoogst belachelijk. ‹Mens in het landschap,› denkt hij spottend.»

Bewaren dit boek, dat in 1933 verboden werd en na ruim zeventig jaar herdrukt is, want over acht jaar beleven we nog wat wanneer het eeuwfeest van de Groote Oorlog, verreweg de idiootste aller oorlogen, losbarst.