Van deze twee zwart-witte schilderijen van Mondriaan is de vierkante (1930) iets eerder gemaakt dan de iets grotere compositie in ruitvorm (1931). De eerste van die werken met zwarte lijnen (en kleuren) die elkaar zo haaks kruisen, heeft Mondriaan rond 1920 gemaakt – dat wil zeggen, toen werd een helder patroon van strakke lijnen de drager van de compositie. Kort daarvoor, toen die abstractie een aanvang nam (stap voor stap) fungeerden lijnen als subtiele scheiding tussen vlakken kleur. In 1930 maakte hij Compositie in wit en zwart II. Hij was toen dus tien jaar bezig geweest met dit geduldige, bescheiden soort schilderijen. Snel geteld, in een oogopslag, heeft hij er in die jaren een goede negentig gemaakt – werken die het minimale probeerden. Behalve acht of negen ruitvormige doeken en een paar vierkanten zijn de meeste schilderijen hoger dan breed en doorgaans ook bescheiden van formaat. (Ik heb het over de periode van 1920 tot 1931.) Het grootste doek is ongeveer 120 x 80 centimeter. Van nog een paar is de hoogte rond de 80 of 90 centimeter. De andere schilderijen zijn kleiner. De maat van Compositie II is 50,5 centimeter in het vierkant. Van de ruitvormige Compositie met twee lijnen meet de diagonaal 112 en de vier zijkanten 80 centimeter.

Beide schilderijen zijn dus gemiddeld van maat. Ik heb het hierover omdat de omvang en de proporties van een doek de eerste dingen zijn die een schilder moet kiezen. Die beslissing is moeilijker en wezenlijker, denk ik, als het om abstract werk gaat. Toen in zijn vroege tijd Mondriaan nog landschappen schilderde, waren die schilderijen altijd breder dan hoog omdat een landschap vraagt om brede ruimte. De horizon is daar het houvast. Voor een abstracte fictie, daarentegen, zit zulke vastigheid in de maat en proportie van het doek. De twee zwart-witte composities, hier ter sprake, maken van dezelfde middelen gebruik. Het ene werk is echter een vierkant en het andere een ruit (een gekanteld vierkant) – en het is vanwege dat onderscheid dat wat we in beide schilderijen aan beelding zien ontstaan zo wonderbaarlijk verschillend is.

Mondriaan heeft in heel zijn abstracte oeuvre het midden altijd gemeden. Dat was juist zijn handschrift

In een vierkant en meer nog in een ruit is het middelpunt van een helder visueel gewicht dat voor de schilder misschien aantrekkelijk zou kunnen zijn. In 1965 maakte Ad Dekkers een vlak, vierkant reliëf dat hij door twee zaaglijnen door precies het midden in vier gelijke, kleinere vierkanten verdeelde. Als je die zekerheid wil, kan dat niet anders. Maar Mondriaan heeft in heel zijn abstracte oeuvre het midden altijd gemeden. Dat was juist zijn handschrift als compositeur van beelden. Kennelijk voelde hij zich bij bescheiden formaten op zijn gemak. Kleine schilderijen zijn overzichtelijk – in hun fragiele ruimte maakte Mondriaan steeds weer abstracte figuraties die onvoorstelbaar waren. Voorbij aan wat hij al kende, werden die zichtbaar in schilderijen. Bij Mondriaan zijn die onverstoorbaar. Eerst, in Compositie in wit en zwart, zette hij bovenin over de volle breedte van het vlak een stevige zwarte lijn. Toen keek hij. Vervolgens volgde aan de rechterkant een iets smallere lijn van boven naar beneden. Omdat dat kruis er erg formeel zou uitzien, kwam er rechts onder de bovenste lijn nog een korter stuk waarvan de dikte het midden is tussen die van de andere twee lijnen. Nu is het vierkant van het doek verdeeld in vijf verschillende rechthoeken waarvan er niet één aan een andere gelijk is. Bekijk je de tussenmaten in deze verdeling (omdat je als bij een goocheltruc toch wil weten hoe het zit), dan lijken die wel op elkaar maar niet precies. In de ruitvormige Compositie tovert de schilder dan met maar twee lijnen (de staande iets dikker dan de liggende) een verdeling van de ruit in andere stukken vlak – iets gedurfder voor mijn gevoel, resoluut en helder tegelijkertijd.

Het thema van dit nummer is naastenliefde. Ik lees dan: tolerantie en geen angst voor het vreemde. Kunst is het gebied van onbegrensde voorstellingen die het niet eer geziene zichtbaar maken. Deze twee composities zijn, met gelijke middelen gemaakt, als beeld verregaand verschillend van elkander. Maar de twee versies bestaan in vrede naast elkaar en ze storen elkaar niet – sterker, op een vreemde manier koesteren ze elkaar. Die idylle wordt verstoord door het reliëf van Ad Dekkers dat een verdeling doorvoert die strak symmetrisch is. Maar ook dat, weten we uit ervaring met andere kunst, is niet het laatste woord. Ook dat kan weer anders. Niets hoeft steeds hetzelfde te blijven en niemand heeft altijd gelijk en nooit is iets het laatste woord. Dat is een hoopvolle gedachte.


Beeld: Compositie in wit en zwart II, 1930. Olieverf op doek, 50,5 x 50,5 cm. Foto Peter Cox / Van Abbemuseum; (2) Ad Dekkers, Reliëf met middellijnen, 1965. Synthetische verf, acrylverf op paneel, 120 x 120 cm. Foto Peter Cox / Van Abbemuseum; (3) Ruitvormige compositie met twee lijnen, 1931. Olieverf op doek, 107 x 107 cmHogers & Versluys / Stedelijk Museum Amsterdam.