Be-geist-er-ung». Staatssecretaris Rutte herhaalt zijn nieuwe politieke trefwoord opgetogen. «Voor het eerst in het jaar dat ik deze baan doe, voelde ik het deze week in een vergadering met de rectoren, die Begeisterung.»
Toering: «Die wat?»

Noorda: «Enthousiasme. Dat is Frans.»

«Wat ik tot nu toe gemist heb is de collectieve ambitie om het onderwijs echt te verbeteren», vervolgt Rutte. «Goed, ik moet eerlijk toegeven dat ik misschien wel een beetje lomp ben geweest de laatste tijd. De bestuurders vinden mij te scherp en te beledigend. Maar dat neemt niet weg dat de hoorcolleges te massaal zijn, dat er te weinig persoonlijke aandacht is. Ik kan toch niet, vanwege het feit dat misschien iemand beledigd is, drie jaar hamertje-tik spelen en wetjes maken waar niets in staat?» Bovendien, voegt hij er lachend aan toe richting Toering: «Inspiratie, enthousiasme, dat onthoudt niemand. Maar Begeisterung is zo’n lelijk woord, dat blijft hangen.»

Gelukkig voor de sceptici aan tafel krijgt het hoger onderwijs naast een verbaal mission statement de komende jaren ook extra tastbare middelen in de vorm van een paaspresentje. Met dank aan senator Ed van Thijn, de burgemeesterscrisis, het aftreden van vice-premier De Graaf en het daarop volgende lijmakkoord. Was dat niet gebeurd, dan hadden staatssecretaris Rutte en minister Van der Hoeven niet zo makkelijk driekwart miljard euro extra kunnen incasseren, waarvan vijfhonderd miljoen voor eenmalige investeringen.

Moet het geld op de grote hoop of naar specifieke projecten? Het mes ligt meteen op tafel.

Noorda: «Het moet vooral naar populaire opleidingen met grote studentenaantallen gaan. Het grootste risico van de universiteit is haar succes. Het is net als met een rustig vakantieoord waarvan een reporter op de televisie zegt: ‹Dames en heren, als u met vakantie wilt naar een rustig oord, dan heb ik een verhaal voor u.› Dan gaat het meteen mis. In mijn actieve studententijd in de jaren zestig hebben we ons ingespannen om de drempel voor de universiteit te verlagen. Dat is gelukt. Maar nu het hoger onderwijs voor iedereen toegankelijk is, is de relatieve waarde ook geringer geworden.»

De bron van het kwaad zijn de economische modellen waarmee de overheid zo graag rekent. Noorda: «Er wordt gezegd dat het onderwijs door schaalvergroting per eenheid goedkoper wordt. Dat geldt misschien voor auto’s en tomaten, maar niet voor onderwijs. We krijgen nu per student de helft van wat we in 1980 ontvingen. Bij tandheelkunde is de verhouding tussen studenten en docenten één op zes. Als je rechten of psychologie gaat studeren, is dat bijna één op veertig.»

Bender ziet er weinig in: «We moeten kijken naar waar Nederland staat in de wereldeconomie en ons richten op dingen waar we echt goed in zijn. Dat betekent geld uitgeven aan kleine nichemarkten, investeren in scheepsbouw, baggertechniek, nanotechnologie. Want daarop kunnen we wél concurreren met bijvoorbeeld China.»

Rutte: «Ik ben het met beiden eens. Op dit moment gaat 42 procent, oplopend naar 44 procent, van de jongeren naar het hoger onderwijs. De trend gaat de goede kant op. Maar je hebt in Nederland straks vijftig procent hoger opgeleiden nodig. En die zullen voor een heel groot deel in die grote studierichtingen opleidingen volgen. De banengroei in de jaren negentig was nog traditioneel verdeeld: eenderde onderkant, eenderde midden, eenderde bovenkant. Maar alle prognoses laten zien dat dit gaat verschuiven naar half-half.»

Noorda knikt: «We lopen in Nederland achterop als het gaat om het aantal hoger opgeleiden. Als je kijkt naar nog wat verder ontwikkelde samenlevingen – Californië, Japan en sommige Scandinavische landen – zie je dat het aantal hoogopgeleiden onder jongeren daar ruim boven de vijftig procent ligt. Wij zitten onder in de dertig.»

Dat het hoger onderwijs de komende jaren nog veel meer studenten zal moeten opleiden, is een breed gedeelde opvatting. Hoe dat moet gebeuren en met welk geld is heel wat lastiger. Als het aan Rutte ligt moeten de instellingen duidelijke keuzes gaan maken: «Laat ik het debat maar op scherp zetten. Mijn conclusie van de afgelopen maanden is dat binnen het hoger onderwijs dusdanig veel aandacht uitgaat naar onderzoek, dat daardoor overigens heel goed is, dat dit in te veel gevallen ten koste is gegaan van de aandacht voor het onderwijs.»

Toering kijkt bedenkelijk.

Rutte: «Nee, Kim, dat komt niet alleen door het geld. Het gaat ook om de afwegingen die gemaakt worden op het niveau van de colleges van bestuur. Uiteindelijk moeten daar keuzes worden gemaakt: gaat het geld naar gebouwen of naar onderwijs? En het is ook een kwestie van bureaucratie, en van de collectieve ambitie om een grote stap te maken.»

Toering: «Ik doe een beetje lacherig om dat woord Begeisterung. Maar ik ben blij dat je daarmee de kwaliteitsdiscussie op de kaart zet. Ik denk echter niet dat het stelsel van leerrechten van Rutte het kwaliteitsprobleem in het hoger onderwijs kan oplossen.»

Ze kijkt opzij naar Noorda. «Waarom lach jij?»

Noorda: «Omdat ik het komisch vind dat een staatssecretaris zich zorgen maakt dat de universiteiten zich te veel met onderzoek bezighouden. Tientallen jaren lang wilde iedereen het liefst dat de universiteiten zich daarvoor zouden inzetten. Toen ik in de jaren zeventig aan de universiteit kwam werken, praatte je niet over onderzoek, dat was egoïstisch. Aan je proefschrift werkte je in het geniep. In de jaren tachtig hebben we dat gelukkig weten om te buigen. Het is niet voor niets dat Nederlandse onderzoekers veel hoger scoren dan de investeringen in hun onderzoek zouden doen vermoeden. Dat is iets om halleluja bij te roepen.»

«Moeten we niet wat verder uitzoomen?» komt Bender tussenbeide. «Onderwijs is de primaire taak van de overheid. Maar het onderzoek? Moet je daarvoor niet het geld gebruiken dat bij Shell, Unilever en dat soort jongens rondzwemt? Kijk eens naar het Massachusetts Institute of Technology. Dat heeft hetzelfde aantal studenten als Delft, krijgt ongeveer dezelfde overheidsbijdrage als Delft, maar haalt driekwart van zijn budget uit externe financiële bronnen.»

Rutte: «Zeer mee eens. Het Nederlandse be drijfsleven investeert te weinig in onderzoek.»

Noorda houdt stand. Hij spreekt van een «groot misverstand»: «We hebben in Nederland een paar handen vol grote bedrijven. Die opereren allemaal op de wereldmarkt, en op die wereldmarkt investeren zij ook in onderzoek. Als je de uitgaven aan research van Unilever in ons land afzet tegen de Nederlandse markt, dan investeren ze waanzinnig veel. Onderzoek is een publieke zaak. Daarin moeten we dus publiek geld steken.»

Rutte vindt het omgekeerde: «Kijk, onderwijs betalen we uit de rijksbijdrage en het collegegeld. Maar onderzoek is wat anders: ik vind wel degelijk dat het bedrijfsleven daar een bijdrage aan moet leveren. Die paar grote bedrijven vormen maar een paar procent van onze economie. Het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) beslaat 93 procent van onze economie en bestaat voor een zeer groot deel uit bedrijven van rond de vijfhonderd werknemers. Dáár zit het grote probleem. Zij investeren te weinig. Laat ik één voorbeeld noemen: het International Institute for Management Development (IMD) in Lausanne, een business school die volledig privaat gefinancierd is, drijft op drie of vier grote ondernemingen. Nijenrode in Nederland, ook volledig privaat gefinancierd, is in vergelijking met het IMD financieel een schim. Omdat het Nederlandse bedrijfsleven er niet aan wil. Dan denk ik: jongens, jullie mopperen heel vaak over hoeveel wij als overheid investeren in dat onderzoek, maar jullie kunnen veel meer doen.»

Maar hoe zit het dan met de onafhankelijkheid van het onderzoek?

Bender is kritisch: «Dat gaat niet zomaar samen. Heel simpel: ik studeer in feite aan de Shell University of Technology. Geen bedrijf geeft zomaar ongebonden geld aan een universiteit.»

Toering: «Je kunt toch onderzoek doen naar iets wat interessant is voor het bedrijfsleven? Dan mag het bedrijfsleven vervolgens niets zeggen over de uitkomst.»

Rutte valt haar bij: «Een bedrijf als Shell heeft toch ook belang bij fundamenteel onderzoek? Het zou wat anders zijn als Shell of een ander bedrijf jouw onderwijs zou betalen.»

Daar ziet Noorda op zijn beurt weer minder een probleem in: «Ik vind dat we veel meer een verbond moeten smeden tussen het MKB en het onderwijs in plaats van het onderzoek. In Midden-Engeland kwamen de afgelopen jaren zogenaamde city academies op. Dat werkt als volgt: consortia van MKB en banken bouwen zelf een school. Het gebouw, de portier, de ICT, de bibliotheek: ze runnen alles. Behalve het daadwerkelijke onderwijs, dat wordt betaald uit publieke gelden. Er is dus een geweldige complementariteit tussen die twee.»

De kenniseconomie vereist steeds meer hoogopgeleiden. Over de kwestie welke gevolgen die veranderende vraag in de samenleving moet hebben voor het karakter van de alma mater verschillen de meningen. Heeft de klassieke academie nog wel toekomst?

Noorda is helder: «Vroeger hadden we standaardprogramma’s voor iedereen. Dat systeem heeft veel te lang bestaan. Het is een illusie om te denken dat wanneer er vijf tot zes keer zo veel studenten in het hoger onderwijs zitten als vroeger, die allemaal tot de best presterenden behoren. Daarom waren we als onderwijsinstellingen ook voorstander van de bachelor/master-structuur. Het maakt de trajecten korter en de keuzes voor de studenten helder. Mensen hebben niet allemaal dezelfde talenten of dezelfde interesses. De maatschappij heeft ook geen behoefte aan precies dezelfde types. Daarom moet er veel meer variatie komen.»

Ziedaar het einde van de universiteit?

Zo heet wil Rutte de soep niet eten: «De komende jaren zullen we wat mij betreft het zogenaamde ‹binaire stelsel› houden: enerzijds universiteiten die op academisch niveau werken, en anderzijds hoger beroepsonderwijs gericht op het toepassen van beroepskennis. Dat ís een verschil. Wat Noorda volgens mij bedoelt is dat het systeem verder moet verfijnen. Dat is ook een ontwikkeling die je in de rest van Europa ziet. Maar dan ben je wel vijf tot tien jaar verder.»

Bender: «Ga je dan niet gewoon naar het Engels-Amerikaanse systeem, waarbij de ene universiteit beduidend beter is dan de andere?»

Rutte: «Nee. Binnen elk van die typen, bijvoorbeeld de op research gerichte studies aan de bovenkant…»

Toering valt hem in de rede: «Wat nou bovenkant? Creëer je dan niet een A-klasse van universiteiten en daarmee ook een enorme B-klasse? Hadden we niet ooit in Nederland besloten dat we zo goed mogelijk onderwijs willen voor zo veel mogelijk mensen?»

Rutte: «Als je jouw idee volgt, moet je morgen het mbo, het hbo en het wo opheffen en dan moet je één soort vervolgonderwijs in Nederland oprichten voor iedereen. Dan heb je het totale egalitaire stelsel. Daar pleit je voor.»

Toering: «Nee. Ik pleit voor een goede kwaliteit voor zo veel mogelijk mensen.»

Bender: «Dan houd je de bovenlaag tegen. In Nederland kun je niet excelleren. Dan moet je naar Harvard toe.»

Toering: «Wat is dat nou voor een truttige opmerking? Kom op, zeg! Je kunt toch twee studies volgen, meerdere masters doen, extra vakken kiezen?»

In een poging de onenigheid te bezweren legt Noorda uit hoe het Nederlandse hoger onderwijs er volgens hem over vijf tot tien jaar uit zal zien. Hij voorziet ten minste drie universitaire niveaus, te beginnen met de categorie studies waarbij studenten kiezen voor het meest uitdagende academische onderwijs. Voorbeelden daarvan zijn de op dit moment al bestaande researchmasters, die voorbereiden op een promotieonderzoek.

Noorda: «Dan praat je dus over het soort studies waarvan we vroeger dachten dat iedere academicus dat moest doen. Laten we eens kijken naar onze jaargenoten. Dan moeten we toch toegeven dat het een illusie is om te denken dat er ooit een tijd geweest is dat alle studenten zo’n vorming wilden?»

Het tweede type is dat wat Noorda de «universitaire beroepsopleidingen» noemt: rechten, bedrijfskunde, tandheelkunde. «En niveau 3 is het algemeen vormend universitair onderwijs; dat zijn mensen die laten het bij een brede bachelor.»

Rutte, die tot dan toe instemmend heeft geknikt, begint nu heftig te gebaren: «Daar ben ik tegen! Dat zou betekenen dat er een universitaire studie denkbaar is die niet wordt afgesloten met een master. De universitaire bachelor is geen afgeronde opleiding. Het zou maatschappelijk onwenselijk zijn als je daar de arbeidsmarkt mee opgaat.»

Noorda: «De Nederlandse universiteiten kampen met een drop-out van mensen die geen diploma halen van rond de veertig procent. Dat is een geweldig verlies. Ik stel me niet als doel dat studenten afstappen, voordat ze een master hebben. Maar het is wel belangrijk dat wij met die bachelor-fase een mogelijkheid voor deze mensen openen dat ze niet gesjeesd zijn en dat ze iets hebben om op voort te bouwen. Weet je, Mark, uiteindelijk verval je toch weer in die oude fictie dat iedereen hetzelfde gebakken is. Laten we er geen doekjes om winden. De universiteit is een selectief instrument en moet dat blijven. Dat wil zeggen dat het ondenkbaar is dat je de hele populatie naar een masterdiploma leidt. Die situatie zul je nooit van zijn levensdagen krijgen, tenzij je bereid bent je masternormen zeer sterk naar beneden bij te stellen.»

Rutte verkiest een tegenovergestelde beweging: «Het kan op langere termijn betekenen dat meer mensen naar het hbo gaan in plaats van het wo.» Ook over hoe het hbo eruit zal gaan zien denkt de staatssecretaris anders dan de bestuurder. Waarom naast een vierjarige hbo-opleiding voor havisten geen driejarig traject voor vwo’ers? Noorda vraag zich dat af, verwijzend naar «de ondraaglijke lichtheid van het hbo-programma».

Rutte schudt zijn hoofd: «Dat is de wereld totaal op z’n kop. Ik zeg het omgekeerde: ik wil dat die vier jaar wel gevuld zijn. We zijn sinds de jaren zeventig bezig plakjes van het hoger onderwijs te halen. Daar zou ik mee willen stoppen.»

Toering heeft eveneens haar bedenkingen over de door Noorda geschetste vergezichten. Onderzoeksmasters? Prima. Zolang er maar niet op wordt geselecteerd.

Toering: «Studenten weten zelf heel goed wat ze willen, als ze maar goede informatie krijgen. Het gaat pas mis als instellingen eenzijdige informatie geven omdat ze zo veel mogelijk studenten willen binnenkrijgen.»

Altijd weer dat dogma over selectie van de LSVB, roept Rutte. «Of beter gezegd van jou! Maar goed, we hebben misschien een ander mensbeeld. We experimenteren nu met selectie aan de poort en met collegegelddifferentiatie. Ik weet absoluut niet of het wat oplevert, we zien wel. Ik ben zeer hoopvol over selectie aan de poort. Maar college gelddifferentiatie, dat moet ik nog zien. Daar ben ik wat onzekerder over.»

In die voorzichtige aanpak ziet Noorda geen heil: «Zulke deelexperimenten doen mij altijd een beetje denken aan het verhaal van die man die in zijn dorp parkeermeters ging invoeren. Toen de gemeente vroeg hoe ze dat moest gaan betalen, antwoordde hij: ‹We beginnen met één, en van de opbrengst kopen we een tweede.›»

Iedereen lacht, de staatssecretaris het luidst.

Noorda: «Hoger onderwijs draait om selectie, niet alleen zelfselectie. Mijn idee is dat het hoger onderwijs zo veel variatie zou moeten aanbieden dat het wel heel gek zou moeten lopen als er niet voor iedereen een pad te vinden is. Maar ik denk wel dat je bij al die paden telkens weer moet kijken naar de motivatie van en de geschiktheid voor de student voor dat traject.»

Rutte: «Maar wordt dat geen catalogus van losse opleidingen zonder bindend element? Ik geloof behalve in variatie ook in de geïntegreerdheid van die universitaire gemeenschap. Ik geloof wel in die brede academische vorming, waarin ook nog eens een beetje gedroomd mag worden, waarin je af en toe mag wegdwalen. En ja, ik vind het daarom ook belangrijk dat de studenten en hun verenigingen zich een beetje eigenaar voelen van die universiteit. Ik vind het belangrijk dat Noorda als voorzitter van het bestuur met knikkende knieën en zwetende handen naar zijn universiteitsraad gaat. In dat pleidooi voor Begeisterung past ook dat studenten en docenten de druk binnen die instellingen kunnen opvoeren om de bestuurders te dwingen verantwoording af te leggen. Er gaat gemiddeld driehonderd miljoen om in zo’n universiteit. Op dit moment is er een te dun systeem om de bestuurders verantwoording af te laten leggen.»

Toering: «Dus je bent het met mij eens dat de medezeggenschapsorganen een zo sterk mogelijke positie binnen die instellingen zouden moeten hebben?»

Rutte: «Absoluut.»

Noorda: «Ik geloof er geen bal van. We hebben in Nederland een buitengewoon ruimhartig systeem van medezeggenschap. Teruggaan naar de chaos van de jaren zeventig? Alsjeblieft.» Rutte: «Jij hebt een heel stevig debat gehad in jouw club over die nieuwe bibliotheek die jullie willen bouwen versus de problemen bij de rechtenfaculteit. Uiteindelijk zag men zich genoodzaakt een demonstratie te organiseren. Volgens de kranten omdat het binnenskamers gewoon niet lukte, het niet mogelijk was jou en jouw collega’s stevig aan de tand te voelen. Dat is wel van belang, want anders kun je toch niet verwachten dat studenten zich eigenaar voelen van die tent!»

Op welke manier moet die sterkere positie van de student vorm krijgen? Rutte heeft een paar varianten: «Hoe dat in de wet wordt opgeschreven, is wat mij betreft techniek. Maar het moet wel geregeld worden. Een van de mogelijkheden is dat je tegen de studenten zegt: jullie hebben adviesrecht en instemmingsrecht, en jullie hebben instemmingsrecht op het inspraak reglement van de instelling. Dan heb je als studenten het ultieme machtsmiddel en kan ik het in de wet buitengewoon kort houden.»

Noorda: «Als we weer gaan strijden over bevoegdheden, rechten en blokkademogelijk heden maak je het besturen van de universiteit onmogelijk. Daar moet je niet aan meewerken. Draai de MUB (wet Modernisering Universiteit Bestuur uit 1998 – red) niet terug. Dat wordt een ramp!»

_______________________

De deelnemers

Paul Bender Student werktuigbouwkunde aan de Technische Universiteit Delft. Dit studiejaar vrijgesteld voor bestuurlijk werk, onder meer als lid studentenraad.

Sijbolt Noorda Voorzitter sinds 1999 van

het college van bestuur van de Universiteit

en de Hogeschool van Amsterdam. Theoloog.

Mark Rutte Staatssecretaris voor Hoger Onderwijs. Lid van de VVD. Studeerde geschiedenis aan de Universiteit Leiden.

Kim Toering Student religie en levens beschouwing aan de Vrije Universiteit. Voorzitter van de Landelijke Studenten Vakbond (LSVB).

Allen hebben ongeveer zeven jaar over hun universitaire studie gedaan of denken die tijd nodig te hebben voordat ze hun bul hebben.