TERWIJL IN JANUARI 1945 de Russische troepen oprukten naar Berlijn, ging in de Duitse bioscopen de duurste nazipropagandafilm ooit (acht miljoen mark) in première. In Kolberg verzetten de inwoners van het gelijknamige Duitse plaatsje zich manmoedig tegen de soldaten van het leger van Napoleon. Met deze passage uit de Duitse geschiedenis trachtte de propagandamolen van Hitler-Duitsland de soldaten aan het front te motiveren tot heroïek en de Duitse burgers te inspireren om desnoods strijdend met het leger ten onder te gaan. Voor de film werden meer dan duizend echte Duitse soldaten ingezet als edelfigurant; authenticiteit werd van groot belang geacht om de moraal op het slagveld te versterken. Van een propagandafilm werden wonderen verwacht die het Duitse leger zelf in de laatste fase van de oorlog niet meer kon waarmaken. Tijdens de laatste opnames in filmstudio Babelsberg in Potsdam vielen de bommen van de geallieerden op Berlijn. De meeste bioscopen van het Derde Rijk lagen toen al in puin.
Deze historische anekdote is exemplarisch voor de waarde die werd (en wordt) toegekend aan de overtuigingskracht van de propagandafilm. Sinds de uitvinding van de filmkunst hebben beleidsmakers, gelovigen, activisten en dictators het medium omarmd om de hearts and minds van de massa te winnen voor hun denkbeelden en principes. Beeld gold bij uitstek als een krachtig en direct middel voor het verspreiden (van het Latijnse propagare: uitbreiden of voortplanten) van de boodschap onder de massa. Een boodschap die naar gelang de politieke overtuiging en het doel (van het winnen van aanhangers tot oorlogsvoering) veelal gepaard ging met het neerzetten van een eenzijdig, negatief vijandsbeeld.
Dat begon al tijdens de Contrareformatie. In 1622 richtte paus Gregorius XV het Sacra Congregatio de Propaganda Fide op, met als doel de protestanten in Europa en de heidenen in de nieuwe wereld te overtuigen van het katholieke geloof. Om de eerste propagandisten op te leiden stichtte paus Urbanus VII het Collegium Urbanum. Op deze school werden (en worden) jonge missionarissen onderwezen in het verspreiden van katholieke propaganda.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd in Europa propaganda op staatsniveau geïnstitutionaliseerd. Ze diende om de gehele maatschappij voor ‘de totale oorlog’ te mobiliseren. Ook in de Sovjet-Unie zetten de bolsjewieken na de revolutie van 1917 een uitgebreid educatief netwerk op om iedere sovjetburger, van ongeletterde boer tot intellectueel, bekend te maken met de nieuwe heilstaat en de bedreigingen van de contrarevolutionairen. Agitprop-treinen, uitgerust met filmprojector, doorkruisten het land en vertoonden films over robuuste arbeiders die staakten in tsaristische fabrieken, of over dat glansrijke wonder der nieuwe techniek: de tractor.
Onder de nazi’s bereikte het genre een hoogtepunt. Twaalf jaar lang, tussen 1933 en 1945, leidde Joseph Goebbels het ministerie van Openbare Voorlichting en Propaganda om het Duitse volk te indoctrineren met films die volgens Goebbels ‘niets te maken hadden met de waarheid’. In de meeste films werden zonder enige nuance de Führer, de partij, de Duitse natie en het Arische ras verheerlijkt, zoals in Triumph des Willens (1934) en Olympia (1938) van Leni Riefenstahl. Of de vijand werd gedemoniseerd, zoals in Der ewige Jude (1940) van Franz Hippler, waarin beelden van een joods getto worden doorsneden met beelden van een rattennest. De propagandafilm is sindsdien niet verdwenen; in het Oostblok en de Sovjet-Unie, in Irak onder Saddam Hoessein, in Cambodja onder Pol Pot – in dictaturen was film per definitie een middel voor indoctrinatie. Maar ook op kleinere en onschuldigere schaal wordt film als propagandamiddel ingezet, met als kenmerk dat de zender met een eenzijdig, vertekend beeld probeert aanhangers te winnen voor diens niet-commerciële boodschap: van een schoner milieu tot een gezond leven (niet roken, niet drinken).

De overtuigingskracht van propagandafilms wordt echter schromelijk overschat, meent Roel Van de Winkel, onderzoeker op het gebied van propaganda aan de Universiteit Gent. Roel Van de Winkel: ‘Der ewige Jude werd na een paar weken al uit de bioscoop gehaald wegens tegenvallende bezoekersaantallen. Ich klage an, een film over euthanasie uit 1941 van Wolfgang Liebeneiner, kon het publiek er niet van overtuigen dat euthanasie moreel gerechtvaardigd was.’ Ook voor Sergej Eisensteins Pantserkruiser Potemkin (1925) stonden de bezoekers niet in de rij. ‘De Russen keken liever naar Charlie Chaplin’, aldus Van de Winkel.
Van propagandafilms die wél massaal werden bekeken was de overtuigende invloed gering. Van de Winkel: ‘Triumph des Willens werd in Nazi-Duitsland veel vertoond. Toch kon de film de populariteit van Hitler niet wezenlijk beïnvloeden: zijn militaire en economische successen of tegenslagen deden dat wel. Evenmin heeft Fahrenheit 9/11 van de Amerikaanse filmmaker Michael Moore, volgens tegenstanders ook een propagandafilm, kunnen voorkomen dat Bush werd herkozen.’ Volgens Willem Melching, historicus aan de Universiteit van Amsterdam, maakte Riefenstahl ronduit slechte propaganda. Willem Melching: ‘De boodschap ligt er bij Riefenstahl te dik bovenop. Propaganda wordt daardoor als een geloofsbelijdenis. En zoals vaak bij een geloofsbelijdenis is die alleen geschikt voor mensen die al geloven. Er worden geen bekeerlingen mee gewonnen.’
Zo bezien zit de kracht van klassieke propagandafilms niet zozeer in het winnen van zieltjes, als wel in het bevestigen en aan de wereld kenbaar maken van het eigen ideaalbeeld. Groots opgezette, met een flink budget geschoten propagandafilms als die van Riefenstahl en Eisenstein werden gemaakt om Hitlers leiderschapscultus te visualiseren of om de sociale ‘realiteit’ van de Russische Revolutie te symboliseren, niet om ongelovigen te overtuigen. Ze gaven een beeldende vorm aan een abstracte ideologie. Dat dat beeld wél sterk was, blijkt uit het naijleffect: historische documentaires over nazi-Duitsland en sovjet-Rusland zijn vaak gelardeerd met beelden uit films als Triumph des Willens en Pantserkruiser Potemkin. Door de grote artistieke kwaliteiten en de geschiedkundige relevantie zijn ze tevens een waardevolle bron voor historici.

Met de komst van het internet verschoof het werkterrein van de propagandist van nationale naar mondiale schaal. Moesten de communisten nog met hun treinen over de Russische steppen rijden om hun boodschap aan de man te brengen, de moderne activist knutselt met bestaande beelden een filmpje in elkaar en stuurt zijn ideeën zo vanuit zijn woonkamer de wereld over. Contemporaine propagandafilms zijn niet enkel voor de massa, maar ook door de massa. De makers zijn, behalve politieke grootmachten, ook individuele politici of groeperingen, zoals Colombiaanse guerrillastrijders, moslimterroristen en Nederlandse politici.
Over de artistieke kwaliteiten van Fitna, de anti-islamfilm van Geert Wilders die vorige week donderdag verscheen, kunnen we kort zijn: die zijn er niet, en zo ze er zijn, zijn ze irrelevant. Wilders’ film bevat geen groots opgezette choreografieën en vernuftige montagetechnieken; het is een eenvoudig gemonteerde found-footage film zoals er op het internet duizenden te vinden zijn. De vraag of de film van Wilders de PVV-haters van gedachten zal doen veranderen is ongewis. Het lijkt er in ieder geval niet op. Willem Melching: ‘Het is toch een beetje als: “Wij van WC-eend adviseren u WC-eend.” Net als Triumph des Willens is deze film veel te doorzichtig om tegenstanders van mening te doen veranderen.’
De PVV-leider zal daar waarschijnlijk niet rouwig om zijn. Een plaatsje in de filmhistorische canon was immers niet wat hij voor ogen had. Daarbij: hij heeft optimaal aandacht gekregen voor zijn overtuigingen, zijn film beroerde wekenlang binnen en buiten Nederland de publieke opinie. In die zin luidt de film een nieuwe fase in van het medium propagandafilm. Het is niet de inhoud die telt, maar de verschijning; niet de boodschap, maar de ophef rond die boodschap – een paar ongelukkig gekozen beelden verwijder je in een handomdraai. De politicus maakt een pamflettistische film die hij zo lang mogelijk achterhoudt, waarbij hij stilletjes hoopt op televisiezenders die hun vingers aan uitzending ervan niet willen branden, op een zaalhouder die een presentatie niet aandurft, op zenuwachtige Kamerleden die verklaringen afleggen. De propagandafilm blijkt niet alleen bruikbaar als medium, maar ook als mediastunt – mits je de oude media op een gewiekste manier weet te bespelen.
Geert Wilders en Ayaan Hirsi Ali zijn de eerste Nederlandse politici die dat hebben begrepen. Getuige de – inmiddels afgekondigde – film van gemeenteraadslid Ehsan Jami en het pamflet voor de multiculturele samenleving van GroenLinks-Kamerlid Tofik Dibi zijn ze waarschijnlijk niet de laatste.