Miroslav Blam is een overlevende en van bovenaf kijkt hij naar het gewriemel van mensen in de stad. In de oorlog die net is afgelopen zijn zijn zuster en vrienden door de Hongaarse bezetter gedood en zijn ouders door de Duitsers gedeporteerd. Hij is ontkomen dankzij het feit dat hij al jong een christelijke vrouw heeft getrouwd. Het is kort na de Tweede Wereldoorlog, hij woont met vrouw Janja en dochter Mala in een mansarde in het hoogste gebouw van Novi Sad. De stad aan de Donau ligt in de Vojvodina, bekend van de volgende oorlog; nu Servisch, van 1941 tot 1945 bezet door de Hongaarse Horthy-fascisten; ook toen al snijpunt van politieke, religieuze en culturele scheidslijnen.
In de oorlog keek hij toe, en ook nu is hij toeschouwer – daardoor ziet hij scherp, maar hoort hij er ook niet bij. Hij ziet als het ware daar beneden zichzelf lopen, door het verleden; en inderdaad weet hij nog van elk huisnummer in de Jodenstraat wat er met de bewoners gebeurd is – óf bij de razzia door de Hongaren en hun collaborateurs in januari 1942, een zuivering die vooral op joden en slaven (Serviërs) gericht was, óf bij de deportatie door de Duitsers in april 1944, toen Hongaarse joden massaal naar de vernietigingskampen werden getransporteerd. In dit hoofdstuk, dat je kunt lezen als een groot in memoriam, toont Tima de sterkte waarvan hij ook in andere boeken blijk geeft. Beknopte levensbeschrijvingen verweeft hij met elkaar waardoor er een ingewikkeld, veelzijdig beeld van een plaats of tijd ontstaat dat de context vormt voor het ene leven dat hij uitvergroot – in dit geval dat van Miroslav Blam.
De kans om met zijn nicht en geliefde op tijd te vertrekken, omdat haar vader wist dat het voor joden fout zou aflopen, liet hij voorbijgaan. Daarna raakte hij verslingerd aan de oerkracht Janja, wier schaduw hij werd – in feite veroverde zij hem, maar als niet-joodse werd ze wel zijn redding. De keerzijde is dat het kind waarschijnlijk van een ander is en zij, Janja, hem nergens echt voor nodig heeft. Hij duikt weg in het transportbedrijfje waar hij werkt, ambities heeft hij geen; overleven betekent in het boek dat hij het leven keer op keer overdoet, het oorlogsverleden. Overdoen betekent bijna verbeteren. De ironie wil dat van de twee vrienden die bepalend waren voor zijn jeugd, een jongen die aan jazz deed om aan de realiteit te ontkomen en een andere die een harde communist werd en vermoord werd, de laatste alsnog voor hem doet wat hij heeft nagelaten. Het is natuurlijk fantasie maar niettemin harde realiteit – er moet een verzuim worden goedgemaakt, zegt een stem in hem.
‘Hij heeft nagelaten het zelf mee te maken! Hij heeft nagelaten om net als zijn vader en moeder voor de loop van de geweren uit te gaan, te vluchten voor achtervolgers zoals Ester heeft gedaan (…). Hij heeft niets gezien, hij is niets te weten gekomen…’ Wie het allemaal wel heeft meegemaakt is Funkenstein, de joodse makelaar aan wie vader Blam zijn huis verkocht om zijn zoon te helpen. En de zoon beschuldigt hem ervan geld te hebben achtergehouden. Funkensteins hele familie is in een kamp omgekomen. Toch zegt de man dat hij nooit zou helpen de boosdoeners te straffen; dat moeten anderen maar doen. In een van de laatste hoofdstukken wordt verteld hoe de partizanen dezelfde methoden als de Hongaren en Duitsers toepassen om wraak op de daders, de verklikkers, de collaborateurs te nemen. Miroslav krijgt bevel een Pijlkruiser dood te schieten, de man die de familie Blam heeft verraden, en hij weigert: ‘Blam, ik waarschuw je. Dit is je laatste kans om mens te worden (…). Of jij doodt hem of ik geef het pistool aan Kocis, dan moet hij jou doden en moet zowel jij als hij zwijgen.’ Kort ervoor is een Serviër gedood die half gecollaboreerd heeft door tot aan het eind een Servische krant te leiden – maar bij de razzia heeft hij wel een paar families gered. Ook dat, of vooral dat, is Tima: op een of andere manier is praktisch iedereen collaborateur – kan iemand wel overleven zonder zich aan te passen? Schuld is vaak een kwestie van toeval, redding ook. Bijna elk mens heeft een schaduwkant, zoals er onder het normale leven een bandeloze, liederlijke ondergrond is. Janja, Blams vrouw, heeft daar deel aan.
In zijn roman De kapo is Aleksandar Tima hierin het verst gegaan. Een jongen wordt door zijn joodse ouders katholiek gedoopt maar gaat desondanks als jood naar het kamp, waar hij in dienst treedt van de SS en met name een joodse vrouw gruwelijke dingen aandoet. Ook in zijn Boek Job, Het boek Blam, gaat het om kleine daders. Het is goed dat Tima zwart-witoordelen weigert – daarin bleef hij zichzelf tijdens de Balkanoorlog in de jaren negentig trouw. Soms komt hij met zijn nuanceringen uit op de gemakzuchtige verzuchting: ‘De mens is nu eenmaal slecht.’ Daar draait het in zijn werk toch niet om – de titel van zijn belangrijkste roman zegt het: Het gebruik van de mens. Het gaat om concrete situaties waarin er met individuen dingen gebeuren die ze zelden zelf helemaal in de hand hebben.
Van Aleksandar Tima zijn in de jaren negentig zo’n zeven boeken vertaald. Het boek Blam van 1972 is één van vijf boeken over dezelfde thematiek: Het gebruik van de mens (1976, vertaald in 1990), De school der goddeloosheid (1978, vertaald in 1991), Argwaan en vertrouwen (1983, vertaald in 1993), De kapo (1987, vertaald in 1995). Nu er na jaren weer iets van hem vertaald wordt, het eerste van die reeks, had daarover enige informatie in het boek niet misstaan. Voor wie na 1991 over Novi Sad leest, heeft de stad een heel andere (geopolitieke) dimensie gekregen dan die ze in de romans van Tima in de Tweede Wereldoorlog had. Wat heb je dan aan een obligaat rijtje van grote schrijvers als Konrád, Kundera, Kertész en Hrabal met wie hij zich op gelijke hoogte zou bevinden, hoewel hij met geen van hen iets gemeen heeft? Waarom hem dan niet vergelijken met een andere schrijver uit Novi Sad, Danilo? Ook van hem is bijna alles vertaald, maar ja. Ki lijkt ondanks alle vertalingen net als Tima in het vergeetboek geraakt.