Wie zich op de arbeidsmarkt gaat oriënteren doet er verstandig aan om de ‘will a robot take my job?’-calculator van de bbc in te vullen. Op basis van onderzoek van onder andere de Universiteit van Oxford maakte de Britse publieke omroep een webapplicatie die uitrekent hoe groot de kans is dat een bepaald type baan binnen twintig jaar volledig door een machine kan worden overgenomen. Goed nieuws voor bijvoorbeeld kinderoppassers, kunstenaars en kroegbazen. Die banen staan allemaal in de onderste regionen van de lijst met daarop 366 soorten werk (op respectievelijk plaats 216, 291 en 365). Wie een carrière overweegt als bloemist, bibliothecaris of bestuurder van een taxi of vrachtwagen moet nog eens goed nadenken. Die heeft een ‘automatiseringsrisico’ van rond de vijftig procent. Wie voor een bestaan als telefonist, typist of transportmedewerker kiest, stevent recht op werkloosheid af. De kans dat zulke arbeid binnenkort door een robot kan worden gedaan is meer dan 95 procent.

Het wordt de robothypothese genoemd: een scenario waarin werk waar nu nog de kennis en vaardigheden van een mens aan te pas komen op grote schaal door technologie kan worden overgenomen. Dat is toekomstmuziek, maar de melodie is hier en daar al te horen. De Zweedse meubelgigant Ikea heeft ‘Anna’ in dienst, een virtuele helpdeskmedewerker. Bij online warenhuis bol.com word je geholpen door ‘Billie’ (‘onze virtuele assistent, hij is geen echt persoon maar kan overal mee helpen’). Toen ik onlangs contact zocht met mijn zorgverzekeraar werd ik bij de digitale helpdesk geholpen door ‘Sylvia’. Ze beantwoordde al mijn vragen snel en kundig, maar ik kon niet inschatten of ze nu mens of machine was. Ik besloot het Sylvia te vragen. ‘Ik ben van vlees en bloed’, typte ze op het scherm. Het bleef knagen. Ook dat antwoord zou prima voorgeprogrammeerd kunnen zijn om een argwanende klant gerust te stellen.
In de toekomst zullen er alleen maar meer Anna’s, Billies en Sylvia’s bij komen. Het metier customer service representative heeft een kans van 55 procent om binnen twintig jaar volledig te zijn weggeautomatiseerd. Albert Heijn werkt inmiddels met supermarkten zonder caissières. Afrekenen doe je zelf, bij een machine. Volgens Carl Frey en Michael Osborne, het duo wetenschappers uit Oxford wier onderzoek de bbc gebruikte voor hun risico-calculator, komt in totaal 35 procent van de banen in aanmerking voor volledige automatisering binnen twintig jaar. Hun analyse is gebaseerd op de arbeidsmarkt van het Verenigd Koninkrijk, maar staat model voor alle ontwikkelde economieën. Een vergelijkbare berekening van Frey en Osborne voor de Verenigde Staten kwam uit op 47 procent. Volgens adviesbureau Deloitte kost de robotisering Nederland de komende jaren twee tot drie miljoen arbeidsplaatsen. De Europese denktank Bruegel constateerde op basis van de methodologie van Frey en Osborne dat bijna vijftig procent van de Nederlandse banen binnen het bereik van de volledige automatisering valt.

Nu heeft technologische vooruitgang altijd verregaande invloed gehad op het werkende leven. In de negentiende eeuw werd het weefgetouw in de voorkamer vervangen door de weefmachine in de fabriek, ondanks pogingen van de Engelse Luddieten om de vooruitgang te stoppen door weefmachines stuk te slaan. De industriële revolutie bracht vooral verplaatsing van werk. Van de huiskamer naar de fabriek, van het platteland naar de stad. Gevreesde massale technologische werkloosheid is tot nu toe altijd uitgebleven.
John Maynard Keynes voorspelde ten tijde van de grote depressie van de jaren dertig dat zijn kleinkinderen een werkweek van slechts een paar uur zouden hebben, maar de werkelijkheid pakte anders uit. De behoefte aan arbeidskrachten verminderde niet naarmate de technologie voortschreed. De belangrijkste verklaring hiervoor werd gegeven door de Britse econoom Alfred Marshall in 1890: menselijke behoeften en wensen zijn oneindig. Mensen blijven consumeren, en om aan al die behoeften te voldoen is weer arbeid nodig. In economenland heerst de consensus dat techniek meer banen schept dan opvreet, in ieder geval tot nu toe.
Tegelijk met een economie die meer en meer door technologie werd gedreven, steeg het opleidingsniveau van de bevolking in ontwikkelde landen. Dat had alles te maken met de manier waarop technologie zich in de afgelopen halve eeuw ontwikkelde. ‘Skills-biased technological change’ heet het in de academische literatuur.
Simpel gesteld: slimme technologie heeft slimme mensen nodig. Computers vragen om goed opgeleid personeel om die machines te maken, te gebruiken en te onderhouden. Een wedloop tussen technologie en onderwijs, waarbij onderwijs steeds wordt ingehaald, om daarna weer aan kop te komen, zo omschrijven de economen Claudia Goldin en Lawrence Katz de economie van de afgelopen anderhalve eeuw in hun boek The Race Between Education and Technology uit 2010. Bijkomend voordeel is dat goed opgeleide werknemers hun extra verdiensten weer konden uitgeven, en dat leverde banen en inkomsten op, ook buiten door technologie gedreven sectoren.
Toch heeft het onderwijs inmiddels al een tijdje moeite om het bij te benen en lijkt het er sterk op dat technologie definitief gaat winnen. In nagenoeg alle westerse landen is de skills premium (het verschil in verdiensten tussen geschoold en minder geschoold werk) de afgelopen twintig jaar afgenomen. De symbiose waarbij technologische vooruitgang en stijgende welvaart voor individuele werknemers hand in hand gingen, lijkt daarmee doorbroken. De meest steekhoudende verklaring is dat ‘fysiek kapitaal menselijk kapitaal vervangt’, schreef de Duitse Econoom Dalia Marin op VoxEU, de website van het Centre for Economic Policy Research, waarbij fysiek kapitaal ‘technologie’ betekent. ‘Intelligente machines zijn bezig het werk van geschoolde mensen als advocaten, dokters, professoren en journalisten over te nemen’, aldus Marin.
De woorden van Marin wijzen op nog een kenmerk van de robotrevolutie, dat deze fase in de geschiedenis anders maakt dan voorgaande: niemand is veilig. In toenemende mate komt ook geschoold werk in aanmerking voor automatisering. Op de lijst met bedreigde beroepen staan functies bij onder meer de belastingdienst, verzekeringsmaatschappijen en in het human resource management. Er wordt volop geëxperimenteerd met door robots geschreven nieuwsartikelen (voor alle duidelijkheid: ik ben van vlees en bloed). Taken van juristen (jurisprudentie doornemen, rechtszaken vergelijken) of medische professionals (scans analyseren, bloedwaarden lezen) kunnen voor een belangrijk deel door machines worden overgenomen, is de verwachting. Niet dat dokters en advocaten daarmee volledig overbodig worden, maar in ieder geval zijn er minder van nodig. Voor assisterend juridisch en medisch personeel zijn de vooruitzichten hoe dan ook grimmig.
We zijn, kortom, in een tweede industriële revolutie aanbeland, zo schrijven Erik Brynjolfsson en Andrew McAfee in hun boek The Second Machine Age: Work, Progress, and Prosperity in a Time of Brilliant Technologies. Nadat de machine de mens (en het dier) heeft weten te verslaan in spierkracht begint nu de fase waarin denkkracht binnen het bereik van machines komt. ‘Onze digitale machines hebben hun begrenzingen doorbroken en laten zien dat ze ook goed zijn in patroonherkenning, complexe communicatie, en op andere terreinen die exclusief aan de mens toebehoorden’, schrijft het duo. De computergestuurde auto, de 3D-printer, een machine die mensen verslaat bij het schaken en bij kennisquizzen zijn volgens Brynjolfsson en McAfee slechts ‘een opwarmertje’.
Volgens deze wetenschappers moeten we ernstig rekening houden met een toekomst waarin werk schaars is omdat er simpelweg te weinig is wat machines niet kunnen of waarvan we vinden dat het door mensen moet worden gedaan. ‘Met iedere vooruitgang in de vermogens van robots wordt het moeilijker om het in dienst nemen van mensen te rechtvaardigen’, concludeert hoogleraar robotica Illah Reza Nourbakhsh in een recent artikel in Foreign Affairs.
Wie een beeld wil krijgen van hoe die toekomst eruitziet, kan Player Piano lezen, de roman van Kurt Vonnegut waarmee hij in 1952 debuteerde. Vonnegut schetst een geautomatiseerde toekomst waarin werken is voorbehouden aan een kleine elite van managers en ontwerpers terwijl de rest van de bevolking als werkkracht zijn nut heeft verloren. Het leger of door de staat gerunde publieke bouwprojecten zijn de enige banen voor handen. Voor de rest vult het proletariaat zijn tijd met tv kijken en in de kroeg hangen. (Opvallend: nergens verwijst The Second Machine Age naar Vonnegut.)
‘The first industrial revolution devalued muscle work, than the second one devalued routine mental work’, zegt Paul Proteus, de 35-jarige manager van Ilium, het conglomeraat dat machines maakt en goederen produceert in Player Piano. En inmiddels is de derde revolutie bezig: ‘Machines that devalue human thinking.’ Zijn secretaresse (vooral een statussymbool, want over een brief typen doet ze langer dan een computer) is te jong om zich voor te stellen dat het ooit anders was. ‘It was so ridiculous to have people stuck in one place all day, just using their senses, then a reflex, using their senses, then a reflex, not really thinking at all’, kirt ze.
Voor Vonnegut was de werkloze toekomst iets voor dystopische fictie, anno 2015 is het een onderwerp dat reëel wordt onderzocht. Onlangs verscheen Rise of the Robots: Technology and the Threat of a Jobless Future van auteur en Silicon Valley-ondernemer Martin Ford. Ook hij constateert dat de symbiose tussen technologie en economische vooruitgang verstoord is, met een verlies van banen als symptoom daarvan. De periode 2000-2010 was het eerste decennium in bijna een eeuw waarin er netto nul banen bij kwamen, aldus Ford (die zich richt op de economie in de VS). Wall Street, een populaire bestemming voor toptalent, had in 2013 de helft minder mensen in dienst dan een decennium daarvoor, ‘terwijl de omvang van de transacties en de winsten enorm toenam’.
Tekenend is ook dat de bedrijven die de drijvende kracht achter de digitale revolutie vormen, start-ups en grote tech-bedrijven, als kenmerk hebben dat ze grote winsten maken met relatief weinig personeel. YouTube werd in 2005 opgericht door drie mensen en werd twee jaar later door Google gekocht voor 1,65 miljard dollar. WhatsApp had 55 mensen in dienst toen Facebook het in 2014 kocht voor negentien miljard dollar. Veel verdiensten, weinig banen, dat is het verhaal van de digitale economie.
Toen Ford eerder een boek publiceerde met een vergelijkbare these viel het nauwelijks op. The Lights in the Tunnel: Automation, Acceleration and the Economy of the Future uit 2009 was dan ook vooral een gedachte-experiment: wat als de huidige technologische ontwikkeling op dezelfde manier doorzet? Inmiddels beschikt hij over cijfers die zijn voorspelling ondersteunen dat deze technologische revolutie wel degelijk anders zal uitpakken dan voorgaande. Eerdere technologische disruptie verplaatste arbeid van de ene sector naar de andere, bijvoorbeeld van de maakindustrie naar de dienstensector, maar deze keer trekt de opmars der machines dwars door sectoren én opleidingsniveaus heen. Hoog- en laagopgeleid werk, maakindustrie en werk waarin menselijk contact een voorname rol speelt: overal kan op mensen bespaard worden door slimme machines in te zetten, zo laat Ford zien. Het gevolg is de jobless future, een toekomst waarin de algehele behoefte aan arbeid afneemt en er een overschot van werkkrachten bestaat.
De standaardoplossing, zorg dat je goed opgeleid bent, is uitstel van executie, vertelde Ford toen ik hem onlangs sprak. ‘Uiteindelijk zullen er simpelweg niet genoeg banen zijn’, zei hij, ‘ook niet voor hoogopgeleiden. Niet iedereen kan een PhD hebben of robot-ingenieur worden.’ Als individu blijft het voorlopig de beste strategie om een zo goed mogelijk diploma te halen, meende Ford, ‘maar op de lange termijn is onderwijs geen duurzame oplossing’. De lange termijn, daarmee bedoelde hij dertig tot vijftig jaar.
Natuurlijk klinken er ook tegengeluiden die het scenario van massale overbodigheid van menselijke arbeid dankzij technologie temperen. Vorige maand bracht de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid een studie uit waarin de conclusie wordt getrokken dat het zo’n vaart niet zal lopen met de robotisering. De omvang en het tempo van de opmars der machines worden volgende de wrr nogal eens overdreven. Er zitten vele technische, economische, juridische en culturele obstakels tussen de ontwikkeling van nieuwe technologie en de brede toepassing ervan, concludeert deze denktank. Bovendien is technologie ‘niet iets wat ons overkomt, maar is ze beïnvloedbaar’. Daarom wordt in De robot de baas gepleit voor een ‘inclusieve robotagenda’, een plan om de robotisering politiek te beheersen zodat de gevolgen voor de werkende (of werkloze) mens positief uitvallen.
Een vergelijkbaar geluid komt van Geoff Colvin, auteur van Humans Are Underrated: What High Achievers Know that Brilliant Machines Never Will. Colvin, redacteur van zakenblad Fortune, beschouwt de langzame verdringing weliswaar als onvermijdelijk, maar is ervan overtuigd dat er taken zullen blijven bestaan die enkel door mensen uitgevoerd zullen worden. Niet omdat een robot die niet kan overnemen, maar omdat we niet willen dat dat gebeurt. Zoals bepalen of een veroordeelde op borgtocht vrij komt, of het geven van geestelijke bijstand (priester is in alle ranglijstjes een beroep dat behoorlijk veilig is voor de robot). Alles waarbij we hechten aan sociale interactie en een ethisch oordeel blijft volgens Colvin het domein van de mens. ‘Uitzoeken wat computers niet kunnen doen is een gevaarlijke manier om te bepalen hoe mensen waardevol kunnen blijven’, concludeert hij. ‘Een betere strategie is vragen wat de activiteiten zijn waarvan wij mensen, gedreven door ons diepste binnenste of de realiteit van het dagelijks leven, eisen dat ze door andere mensen worden uitgevoerd, zelfs als computers ze ook kunnen doen.’
Toch is het de moeite waard om het extreme scenario goed op je te laten inwerken. Een wereld zonder werk, hoe ziet die eruit? Op die manier komt een onderbelichte kant van de robotdiscussie in zicht. Schaarste is het uitgangspunt van veel toekomstscenario’s. Gebrek aan grondstoffen, tekort aan schone lucht, te weinig aardoppervlak voor iedereen om aangenaam te wonen. Maar zelfs als de robotrevolutie wat minder heftig uitpakt dan verwacht, dan zal er in de toekomst aan één ding minder gebrek zijn, en dat is tijd.
Een van de onderdelen die de wrr oppert voor de ‘inclusieve robot-agenda’ is het type sociale ondersteuning zoals die eerder is ingezet bij dreigende werkloosheid als gevolg van technologie: atv-regeling, vervroegd pensioen. En Geoff Colvin mag dan menen dat we sommige vormen van werk aan mensen blijven toebedelen, de vraag is of dat voldoende zal zijn om een volledige bevolking voltijds aan de arbeid te houden (het meeste werk waar Colvin aan denkt vereist flink wat opleiding). Nederlanders werken jaarlijks tezamen ruim twaalf miljard uur, zo blijkt uit cijfers van het cbs. De kans is groot dat technologie daar steeds meer uren van afsnoept. En als de toekomst inderdaad baanarm, of zelfs banenloos is, zoals sommige robot-experts voorspellen, dan wacht de mensheid een stuwmeer van uren die op de een of andere manier zinvol besteed moeten worden.
Dat klinkt fraai. Meer tijd om boeken te lezen, met vrienden door te brengen of om te zorgen voor ouders en kinderen. Maar het gevaar dreigt dat de mensheid zichzelf berooft van iets waar nu grote waarde aan wordt gehecht, en wat we waarschijnlijk pas missen als het er niet meer is. Uit een ander cbs-onderzoek kwam naar voren dat ruim driekwart van de werknemers in Nederland tevreden tot zeer tevreden is met zijn of haar werk. Vijftien procent was tevreden noch ontevreden en net iets meer dan zes procent gaf aan echt ontevreden te zijn. Ondanks al het gemopper op de baas, het zuchtend uitkijken naar het weekend en gebrek aan zin om ’s ochtends aan de slag te gaan, is Nederland bijzonder blij met werk. En iets waarover iedereen tevreden is, waarom zou je dat de mensen willen ontnemen?
Niet voor niets is het idee van massaal duimen draaien vooral stof voor grimmige toekomstvisioenen. In Player Piano kijken achttienjarige schoolverlaters aan tegen een leven zonder roeping of carrière, tenzij ze tot de one percent behoren die manager of ontwerper wordt. In de Disney-animatiefilm Wall E zien we een toekomst waarin werk inderdaad door robots gedaan wordt en mensen niet meer zijn dan consumenten die bestookt worden met reclame. Iedereen is obees.
In Cocaine Nights schetst J.G. Ballard een leven zonder werk, waarin welgestelden permanent op vakantie zijn in een Mediterraan resort, ‘de synapsen afgestompt door ontspanning en inactiviteit’. ‘Onze overheid bereidt zich voor op een toekomst zonder werk (…) Mensen zullen werken, of beter gezegd, sommige mensen zullen werken, maar voor hooguit tien jaar van hun leven. Ze zullen met pensioen gaan als ze eind dertig zijn, met vijftig jaar ledigheid voor zich. Een miljard balkons op het zuiden’, zegt een van de artsen in het resort.
Al deze fictie onderstreept hetzelfde punt: vrije tijd klinkt mooi, maar zodra je er te veel van hebt is het eerder last dan lust.
In de boeken van technologie-experts als Martin Ford en Brynjolfsson en McAfee wordt de toekomst rooskleuriger voorgesteld. Ja, de robots eten onze banen op, maar dat is vooral een uitdaging. ‘Het is tijd om de discussie te starten over welke maatschappij we willen bouwen rondom een labour-light economie’, schrijven Brynjolfsson en McAfee. ‘Hoe kan de overvloed van zo’n economie worden verdeeld?’ Om te voorkomen dat technologische werkloosheid tot honger en gebrek leidt, maken zij zich hard voor een basisinkomen. ‘We kunnen ons een “robotdividend” voorstellen dat de robots, of in ieder geval een deel van de winst die ze maken, breder verdeelt’, schrijven Brynjolfsson en McAfee.
Ook voor Ford is een basisinkomen, te betalen uit winst door technologie, het kussen waarop de arbeidsloze toekomst moet landen. Dit is nog een idee dat regelrecht uit Vonnegut komt. ‘De overheid heeft de machines niet in eigendom’, krijgt een buitenlandse bezoeker te horen in Player Piano. ‘Ze heft simpelweg belasting over dat deel van het inkomen van de industrie dat ooit naar arbeid ging, en herverdeelt dat.’
Tot nu toe werd de robotisering vooral gezien als een aanjager van inkomensongelijkheid. De robottoekomst als een uitvergroting van het negentiende-eeuwse kapitalisme waarin welvaart terechtkomt bij wie het kapitaal in handen heeft (in dit geval: eigenaar is van de robots) en het werkvolk geen andere optie heeft dan zijn arbeid te verkopen. Alleen is dankzij slimme machines die arbeid steeds minder schaars en dus minder waard. Waarom een mens inhuren als er een machine voorhanden is die nooit ziek of moe wordt en nooit zal staken?
Maar achter het Piketty-scenario van diepe economische ongelijkheid gaat nog een probleem schuil, dat herverdeling van welvaart of een basisinkomen niet zomaar kan oplossen, en dat een ondergeschoven thema is in de debatten over robotisering. Ongelijkheid tussen mensen die het geluk hebben hun week te mogen vullen met een taak waartoe ze geroepen zijn, waar ze waardering om krijgen en waar ze eigenwaarde aan ontlenen, tegenover mensen die, eventueel met hun basisinkomen, zelf moeten uitzoeken hoe de dag door te komen. Wat dat betreft mogen oplossingen voor verveling en frustratie door ledigheid aan de inclusieve robot-agenda worden toegevoegd. Onderzoek toont steevast aan dat werkloosheid behalve een economisch probleem (‘waar haal ik mijn geld vandaan?’) vooral ook een sociaal probleem is. Het verlies van contacten en een algeheel gevoel van onnut zijn net zo goed de redenen waarom gebrek aan werk mensen ongelukkig maakt.
Als de robottoekomst uitpakt zoals voorspeld, wordt dit probleem alleen maar groter. Niet alleen voor iemand die niet kán werken, maar ook voor velen met een goed stel hersens, vaardige handen en onrust in de leden. Stel je de frustratie voor. Zorgen voor anderen, tijd doorbrengen met familie en vrienden, ‘creatieve dingen doen’ (de stoplap waarmee techno-optimisten het verdwijnen van loonarbeid toewuiven. Wie gaat al die schilderijen kopen? Er zouden niet genoeg muren zijn) kunnen dat gat maar voor een deel vullen.
In zijn artikel in Foreign Affairs beschrijft Illah Reza Nourbakhsh verschillende manieren waarop het tweede tijdperk der machines kan uitpakken. The Coming Robot Dystopia is de titel van zijn stuk. De dystopie waar het Nourbakhsh vooral om gaat is een die we kennen uit films als The Terminator en The Matrix: films waarin de mens in zijn bestaan wordt bedreigd door technologie die hij zelf gecreëerd heeft. Nourbakhsh betoogt dat het belangrijk is om techneuten en programmeurs begrip van ethiek, mensenrechten, privacy en veiligheid bij te brengen om te voorkomen dat robots inderdaad genadeloze moordenaars worden of mensen opsluiten om ze als levende energiebron te gebruiken. Maar technologie die vriendelijk en vooral nuttig en behulpzaam is, is minstens zo bedreigend, althans voor mensen die meer willen doen dan zonnebaden.
Beeld: (1) Zelfs als de robotrevolutie niet zo heftig uitpakt, zal er in de toekomst aan één ding minder gebrek zijn, en dat is tijd. Foto: Dennis Hallinan / Getty Images; (2) ‘Mensen zullen met pensioen gaan als ze eind dertig zijn, met vijftig jaar ledigheid voor zich’. Foto: Peter de Krom / HH