Karachi – De dag voor mijn aankomst in de grootste stad van Pakistan, op 1 mei, was de politie een operatie begonnen om het bendewezen te vernietigen. Het geweld waarmee de maffia te werk gaat kost dagelijks zeker vijf levens. Mede onder druk van het zakenleven was de overheid nu vastbesloten schoon schip te maken. De teloorgang van orde en gezag vroeg om een snel en doeltreffend optreden. De grootschalige actie had ten doel de stad aan haar burgers terug te geven, zo stond het in de kranten. Maar het liep uit de hand.

De havenplaats telde ten tijde van de onafhankelijkheidswording van Pakistan in 1947 krap een half miljoen inwoners, merendeels hindoes. De opsplitsing van Brits India leidde tot de uittocht van hindoes naar India en de intocht van een nog veel groter aantal moslimvluchtelingen. Het was het begin van een onstuimige groei die tot de dag van vandaag aanhoudt. Karachi heeft momenteel ruim negentien miljoen inwoners, een verdubbeling sinds het begin van de jaren negentig. Er vindt een massale toestroom plaats uit andere delen van Pakistan. In de eerste plaats uit het eigen achterland, de provincie Sindh, waarvan Karachi de hoofdstad is. Het zijn voornamelijk landarme boeren en landarbeiders die uit de plattelandseconomie worden gedrukt. Bij hen hebben zich migranten gevoegd uit de straatarme provincie Baloechistan. Uit de tribale gebieden aan weerszijden van de lange grens met Afghanistan ontvluchten Pashtun de oorlog die al decennialang in hun woongebied woedt. Als ze al niet uit eigen beweging de benen nemen, worden ze wel door het leger tot vertrek gedwongen. Ook zij zijn in enorme aantallen in Karachi neergestreken. Ten slotte hebben de overstromingen, waardoor de centrale riviercorridor van Pakistan in 2010 en nogmaals in 2011 geteisterd werd, vooral de bewoners zonder bezit uitgedreven.

Dicht bij mijn verblijfplaats aan de stadsrand bezetten de slachtoffers van de watersnood de nieuwe woonblokken die hier zijn verrezen. Alles wijst erop dat zij gekomen zijn om te blijven. Het is een beter onderkomen dan dat van hun lotgenoten die in het open veld schuilen in juggis, een verzameling hutjes van zeil en plastic. Vroeg in de ochtend loopt de wijk leeg als de mannen de stad rondtrekken op zoek naar werk.

De laatkomers in de metropool vinden nog minder werk dan de mensen die Karachi eerder hebben bereikt, zoals de bevolking van Lyari. Deze oudste stadswijk heeft 1,7 miljoen inwoners, voornamelijk Sindhis en Baloechs die huizen in dicht opeengepakte en rommelige buurten met een wirwar van smalle straten en stegen. Man, vrouw, kinderen en aanverwanten leven in kleine tweekamerwoningen; de huiselijke drukte brengt met zich mee dat de mannen liever buiten dan binnen vertoeven. Elke buurt heeft een lokale markt die als trefpunt dient. De mannen werken buitenshuis, de vrouwen alleen als ze jong en ongetrouwd zijn. De bewoners voorzien in hun levensonderhoud met bezigheden in de informele economie: als kleine neringdoenden, losse arbeiders of werknemers in mini-bedrijven. Het gros van de huishoudens moet rondkomen van tien- tot twaalfduizend roepies per maand (rond de honderd euro) en dit bedrag kan alleen worden gehaald als vrouwen en kinderen meehelpen. Het is een inkomen dat de verdieners ervan in armoede gevangen houdt. Ze hebben vooral gelegenheidswerk met een seizoenskarakter. Het aanbod van arbeidskrachten is veel hoger dan de vraag ernaar. Ook de weinige jongeren die wat hebben doorgeleerd vinden geen vaste baan. Ze hangen rond in en om het huis, in afwachting of iemand hun arbeidskracht kan gebruiken.

Dit verhaal over het proletariaat van Karachi dat tevergeefs op zoek is naar een geregeld bestaan en dat elkaar bevecht om het weinige dat voorhanden is, wijkt niet af van wat Katherine Boo vertelt in haar aangrijpende relaas over de sloppenbewoners van Moembai (De Groene Amsterdammer, 25 april), behalve dan dat geweld in dit verhaal een veel belangrijker rol speelt. De inwoners van Lyari zijn niet alleen elkaars concurrenten in de wanhopige strijd om te overleven, maar hebben bovendien te maken met een enorme agressie. Achter hun misère gaat een bloeiende ondergrondse economie schuil: gauwdieven, oplichters, zakkenrollers, handelaars in verboden waar en tussenpersonen in allerlei louche transacties. Maar buiten dit rijke scala van individuele praktijken is er ook de misdaad in georganiseerd verband. Elke buurt heeft wel een eigen bende die zich toelegt op de exploitatie van gokhuizen en de verkoop van gestolen goederen, alcohol of drugs. Profijtelijker is het opleggen van heffingen aan grotere winkeliers en zakenlieden voor de bescherming van hun business en de verhuur van bende­leden als lijfwachten van vips. Die bescherming is nodig om niet door vaak diezelfde bende afgeperst te worden. Ook lucratief is het kidnappen van welgestelde inwoners of hun gezinsleden om vervolgens losgeld van ze te vragen. En dan is er nog moord op bestelling.

De jongeren die tot de gewelddadige bendes toetreden moeten zich eerst scholen. De bendeleiders leiden een riant leven, maar onbekommerd is dat niet: de bendes zijn in constant gevecht om hun zeggenschap over territorium of branche in stand te houden of uit te breiden. Aan wapens geen gebrek en dat is al in het straatbeeld zichtbaar. Niet alleen de patrouillerende politie en paramilitairen dragen karabijnen of stenguns (het is nooit prettig om achter een gepantserde auto te rijden waaruit wapenlopen op je zijn gericht) het is ook de standaarduitrusting van de particuliere bewakers bij de ingang van banken en kantoren en de hekken van de woonpaleizen van de rijken. Geliefd zijn nog steeds de klashnis, koosnaam voor de kalasjnikovs die stammen uit de tijd van de ‘bevrijding’ van Afghanistan van de sovjet­bezetting.

Uit het leger van Afghaanse vrijheids­strijders, dat door de VS en Saoedi-Arabië werd bewapend, zijn heel wat bendeleiders voortgekomen die na hun terugkomst in Pakistan voor zichzelf zijn begonnen. Zij maken gebruik van het omvangrijke wapenarsenaal dat de haven van Karachi binnenkomt op weg naar de Navo-troepen in Afghanistan. De doorvoer ligt nu stil omdat Pakistan deze bevoorrading heeft stopgezet vanwege de hoog opgelopen ruzie met de Amerikaanse bondgenoot. Maar ook bij herstel van deze aanvoerroute zal een fors deel van de wapens en ander materiaal Afghanistan nooit bereiken. Naar schatting verdwijnt meer dan een kwart ervan in de ondergrondse economie van Karachi. Het is een lek dat in goed samenspel tussen het bendewezen en de politie plus de douane verloopt. De buit wordt vervolgens bovengronds afgezet.

De wapens zijn onderdeel van het dagelijks leven. Bruiloften, godsdienstige hoogtijdagen en verkiezingsbijeenkomsten worden opgeluisterd met vele schoten in de lucht. Onschuldig vermaak? Nee, want het is ook machtsvertoon, bedoeld om omstanders ervan te doordringen dat met deze machojongens niet valt te spotten.

De misdaad brengt de stedelijke economie enorme schade toe en daaraan moest een einde komen. De inval was grondig voorbereid. De wijk werd van de buitenwereld afgesloten. Niet alleen door de toegang ertoe te verbieden, maar ook door geen voedselvoorziening toe te staan, water, gas en elektriciteit af te snijden en de bevolking op te roepen binnenshuis te blijven. Een welhaast onmogelijke opgave in de heersende hitte; de temperatuur stijgt in de zomer tot boven de veertig graden.

Hierna volgde de intocht van een tweeduizend man tellende politiemacht, te voet en in voertuigen. De opmars verliep weinig voorspoedig, zo wezen de eerste berichten al uit. Het gewapend gezag zag geen kans om tot de schuilplaatsen van de bendes door te dringen. De bendes begonnen straatgevechten en bezetten politiebureaus in de buurten. Ze bleken te beschikken over mitrailleurs, granaten en raketwerpers waartegen ook gepantserde wagens niet bestand zijn. Door kogels van weerskanten vielen tientallen doden, niet onder de gangsters maar onder inwoners en politie. Het aantal gewonden was vele malen groter en de burgers onder hen kregen medische hulp.

Na acht dagen van hevige strijd trokken de politietroepen, die werden bijgestaan door ­eenheden van het grensleger, zich uit de wijk terug. Voor een strategische hergroepering, zoals de bekendmaking luidde. De aftocht werd bezegeld met een feestmaaltijd om de behaalde successen te vieren. De manschappen werden ­geprezen voor hun moed, kregen een herinneringsmedaille en herdachten eerbiedig hun gevallen maten. De commandant liet weten dat de inval niet meer dan een eerste ronde was en al binnen enkele dagen vervolgd zou worden. Hij riep de bendes op zich over te geven en hun wapens in te leveren en hij dreigde elk huis te zullen opblazen waarin nog wapentuig zou worden aangetroffen.

Aan de inwoners van Lyari hebben de ­autoriteiten zich tijdens de strijd niets gelegen laten liggen. Voor hen bleef er niets anders over dan zich schuil te houden of de wijk te ontvluchten.

Maar een grotere blamage dan de mislukte operatie zelf is dat de bevolking de kant van de bendes koos. In de buurten waar de strijd het felst was, schroomde ze niet om de straat op te gaan en in demonstraties het vertrek van de binnendringers te eisen. Een begrijpelijke keuze, gevangen als deze mensen zijn tussen twee kwaden. De politie opende het vuur op de betogers, met als gevolg dat de buurtwoede verder toenam.

Achter de façade van herstel van orde en gezag ligt een heel andere werkelijkheid: die van een politieke machtsstrijd. Dit verklaart waarom vlaggen van politieke partijen in brand werden gestoken, portretten van politici werden verscheurd en vertrapt, hun bezittingen in de wijk werden vernield en gangsters er op uit trokken om voormannen of hun familieleden te liquideren.

Er is duidelijk meer aan de hand dan een confrontatie tussen overheid en misdaad. Veel bendes zijn ontstaan als of hebben zich omgevormd tot de gewapende militie van politieke partijen. Zij leveren de lijfwachten voor de bescherming van leiders tegen rivalen, rekenen af met tegenstanders als dat nodig is, knappen karweitjes op die het daglicht niet kunnen verdragen, intimideren het partijkader en figureren als stok achter de deur bij het innen van ‘donaties’ aan de politieke bazen. Niet geld is daarvoor hun beloning, maar het ongemoeid blijven in het uitvoeren van hun criminele praktijken en voorspraak bij politie en justitie als ze tegen de lamp lopen. Legale en illegale activiteiten zijn zo nauw vervlochten dat het lastig is aan te geven waar het een in het ander overgaat.

Zo besloot de voormalige minister van Binnenlandse Zaken van de provincie Sindh licenties voor wapenbezit aan politieke partijen te verstrekken. Elk lid van het provinciale parlement mocht maandelijks dertig wapenvergunningen uitgeven. Hierdoor kon de stedelijke maffia zich legaal bewapenen. De minister die verantwoordelijk is voor politie en veiligheid heeft inmiddels zijn droefenis uitgesproken over de vele doden en beloofde de geleden schade te vergoeden. Hij heeft het niet aangedurfd een bezoek aan Lyari te brengen, want ook omringd door bewakers zou hij zijn leven niet zeker zijn.

De grootste bende in Lyari bestaat uit Baloech, een snel groeiende minderheid in Karachi die haar wortels in Baloechistan heeft. Het bendehoofd begrijpt dat het winstgevender is om zelf tot politieke machtsfactor uit te groeien dan om een dominante politieke partij te dienen. Daarom heeft hij zijn bende omgezet in een beweging, de People’s Anam Council (pac), zoiets als Volks Vrede Beraad. Beducht voor deze opkomende concurrentie hebben de twee partijen die het in Karachi voor het zeggen hebben, de mqm en de ppp, opdracht gegeven voor de politieoperatie in de wijk. Zij zijn behalve coalitiegenoten ook concurrenten die elkaar met bendes ondergronds bestrijden, maar ze vonden elkaar bovengronds in de beteugeling van het grotere gevaar dat hen bedreigde: de opzegging van de loyaliteit door de eigen huurlingen. Tijdens de veldtocht wist een pac-woordvoerder uit Lyari te ontsnappen, met hulp van de politie. Een paar dagen later dook hij op in Londen om in een persconferentie zijn beklag te doen over de snode aanval op een waarachtige volksbeweging die opkomt voor de belangen van haar achterban.

Voor een goed begrip van zijn woorden is het van belang de etnische verdeeldheid van stad en land te benadrukken. Dat geldt ook voor de metropool Karachi, waar de onderscheiden groeperingen wijken bevolken die zij als hun eigen bolwerk beschouwen en die afscherming behoeven van binnendringers. Elke groepering heeft haar eigen identiteit, taal en ook haar eigen niche in de arbeidsmarkt. Voor de omgang met anderen is Urdu de omgangstaal.

De eerste golf van vluchtelingen, afkomstig uit India, de Mohajirs, zijn georganiseerd in de mqm, de partij die in de stad Karachi de dienst uitmaakt. Inwoners die van het platteland van Sindh komen, zijn aanhangers van de ppp, de partij van Benazir Bhutto en haar man, die zich na haar dood tot president van het land liet kiezen. Dit politieke blok van twee partijen staat nu onder druk, niet alleen door de instroom van migranten uit Baloechistan, maar vooral door de massale komst van Pashtun uit de tribale gebieden langs de grens met Afghanistan. Ook deze buitenstaanders eisen toegang tot de macht. Ze moeten zich letterlijk invechten in de gesloten politieke constellatie.

Politiek is er niet om het volk te dienen maar om geld te verdienen, zoveel mogelijk en in zo kort mogelijke tijd, want je weet maar nooit. De stadsuitleg van Karachi vergt grootschalige infrastructurele werken en voor de uitvoering daarvan moeten vastgoedhandelaren en bouwheren een prijs betalen tot ver boven de aanbestedingssom. Die heffingen ontbreken in de stedelijke boekhouding. Op nationaal niveau gaat het er niet anders aan toe. President Zardari staat sinds jaar en dag bekend als ‘Mr. Ten Percent’ en dat is nog een milde aanduiding voor zijn tomeloze schraapzucht. Gilani, de premier van Pakistan, is onlangs door het hooggerechtshof veroordeeld voor zijn weigering de corrupte handelingen van zijn baas, waarvoor deze al eerder in de gevangenis zat, opnieuw te onderzoeken. Het traceren van de weggesluisde gelden naar een Zwitserse bankrekening is niet in het landsbelang, zo heeft de eerste minister in het parlement verklaard. Bovendien, in functie is de president onschendbaar.

Karachi is het financiële en handelscentrum van Pakistan en de stedelijke economie neemt ruim een kwart van het bruto nationaal product voor haar rekening. Er valt dus heel wat af te romen en de politieke klasse kent geen hogere prioriteit dan het eigenbelang. De weelde die de levensstijl van de politieke bonzen kenmerkt is ongekend, ook al blijft die verborgen. In de streng bewaakte wijken Clifton en Defence Colony staan achter hoge muren en hekken hun paleizen. De eigenaars en managers uit de corporate business leiden een niet minder riant bestaan.

Nu en dan is mij een blik op dit leven aan de top gegund, als gast op een partij die deze magnaten voor elkaar geven. Zo bezocht ik een soiree in een fraai aangelegde tuin waar aan de rand van het zwembad de genodigden in het maanlicht genoten van klassieke muziek. Een kunstenaar was voor de gelegenheid ingevlogen uit Duitsland en de gastheer grapte dat de wijn die hij inschonk net was aangekomen uit de haven.

De buitenlandse schuld is intussen gigantisch, voor een groot deel veroorzaakt door een halve eeuw van Amerikaanse ‘hulp’ aan het land. Het weinige geld in de staatskas wordt niet besteed aan civiele opbouw en al helemaal niet aan verlichting van de noden van de merendeels arme bevolking. Op het toneel lopen de politieke twisten hoog op, maar achter de schermen verdelen de bovenbazen de buit. Om die in handen te krijgen is het bendewezen onmisbaar; de politieke partijen gebruiken de gewapende militie ook om de kiezers in bedwang te houden. Criminaliteit en politiek zijn twee kanten van een gedeelde gewelddadigheid.

Ill Fares the Land, zo betitelde Tony Judt zijn lofzang op de verzorgingsstaat. Het is het begin van een dichtregel die vervolgt met de woorden: ‘where wealth amasses and men decay’. Dit is de toestand van Pakistan. De staat is misdadig en de burgers zijn het slachtoffer.