
In de hal van het Amsterdamse Gemeentearchief, Vijzelstraat, staat een kleine tentoonstelling: Tewerkgesteld in het Amsterdamse Bos: Joodse werkkampen in en rond Amsterdam 1941-1944. Dat het ‘Boschplan’ is gerealiseerd als werkverschaffingsproject tijdens de crisisjaren is bekend. Dat de Duitsers daar later vier werkkampen voor joodse mannen neerzetten, plus een vijfde bij het nabijgelegen Schiphol-Oost, nauwelijks. Ik bezocht de expositie met Kiki Amsberg, wier vader er in 1944 was tewerkgesteld. In zijn nalatenschap zat een schop. Merkwaardig, want handwerker was hij nooit geweest en over dwangarbeid werd nooit verteld. Zoals in veel getroffen gezinnen werd niet gepraat over angst, lijden, vernedering in talloze gradaties. Die schop staat nu in een vitrinekast en Kiki vertelt op een opgestelde monitor over wat ze later te weten is gekomen – oral history van de tweede generatie. Er zijn meerdere monitoren met meerdere verhalen. Belangrijkste verteller daar is historicus Lion Tokkie, wiens vader ook… Tokkie’s systematisch onderzoek leverde minstens 67 joodse werkkampen op, verspreid over het land – wat toch invulling van een blinde vlek mag heten.
Ik botste op een nieuw woord: jodensloot. Een van de vele sloten in het Amsterdamse Bos, maar deze zijn dus gegraven door joodse dwangarbeiders. Akelige term, geheid door niet-joden bedacht. Een term die ik, bizar, een week later weer tegenkom in de documentaire Duutsers van Geertjan Lassche: ‘Portret van een christelijk plattelandsdorp in oorlogstijd.’ Aan Lassche danken we onder meer prachtdocumentaires over wat tegenwoordig BBB-land genoemd wordt. Duutsers betreft zijn eigen Overijsselse kerkdorp Rouveen, gemeente Staphorst. Destijds oord van boerengezinnen met gemengd bedrijf op kleine schaal en nu nog agrarisch. Hij spreekt er hoogbejaarden die als kind de oorlog meemaakten. Sommige vrouwen in de klederdracht die ze als kind al droegen. Het levert een bijzonder document op, vooral omdat er minder vertekening door kennis achteraf, veranderde visie, gewenst correcte antwoorden lijkt te zijn dan in de meeste andere terugblikken. Ook al bijzonder omdat bejaarden van deze streng-christelijke cultuur en mentaliteit niet zo vaak aan het woord komen op wat lang het ‘oog van de duivel’ was. En waarschijnlijk ook niet willen komen als het een ‘vreemde’ filmer betreft. Maar Lassche is er een van het dorp. En legt systematisch vragen voor die ze zelden gesteld krijgen. Resultaat: geschiedschrijving en een soort mentaliteitsarcheologie. Oral history van de eerste generatie.
Hoe herinneren zij zich die Duutsers? De omgang met soldaten; de houding van hun ouders jegens hen; de houding van de kerken; collaboratie en verzet; de geallieerde bommenwerpers die uitgerekend bij hen overkwamen, soms door Duitse jagers aangevallen; de stroom voedselzoekers in de hongerwinter; de komst van de bevrijders. En, zeker niet in de laatste plaats, hoe herinneren ze zich joden en hun lot?
Voor de oorlog kwamen er incidenteel joodse kooplui langs de boerderijen. Aan het eind van de oorlog bleken er een paar onderduikers te zijn, waar uiteraard weinigen van wisten. Maar net buiten de dorpskern lag Kamp Conrad waar werklozen uit steden werden ondergebracht in het kader van werkverschaffing (aanleg/onderhoud van wegen en sloten; ontginning van heide – crisisbestrijding net als in het Boschplan). Tot al vroeg in de oorlog daar alleen nog joden werden geplaatst, overwegend kleine ondernemers uit Amsterdam die door anti-joodse maatregelen zonder inkomen zaten. Oftewel een van de 67 kampen van Tokkie. Ook in Rouveen is dus een ‘jodensloot’ gegraven. Die sommige bejaarden wel, anderen niet weten te liggen. Dat een Rouvener die onaangenaam klinkende volksmond-aanduiding zelfs op een bord op een piepklein bruggetje heeft aangebracht, lijkt bedoeld als eerbetoon en memento. Dat gebaar is dan juist weer mooi.
Joden werden als buitenstaanders gezien. Niet uitzonderlijk in een geïsoleerde gemeenschap waar elke onbekende, elke ‘vreemdeling’ zo werd gezien. Waar kennis over ‘de wereld’ sowieso klein was. En waar die houding, dat gevoel, nog altijd voortleeft in een taalgebruik dat elders besmet is geraakt. Een man: ‘Joden, daar waren er hier ook heel wat van. En wij haatten geen joden. Het waren handelsmannen. Kwaaie lui.’ (Wat in ondertiteling vanwege dialect ‘gewiekste lui’ wordt – het zou kunnen.) ‘Een jood was nooit geen boer’, zegt hij ook – waarmee zijn eventuele scepsis niet zozeer antisemitisch als wel algemener geduid kan worden. ‘Sjacheraars’ waren het, zegt een vrouw. Ik bedenk dan dat ik nu de jaren dertig waaruit zij stammen hoor. Trouwens, ook de jaren veertig en vijftig. Aandacht voor de shoah en in het spoor daarvan voor de onverschilligheid jegens het lot van overlevenden kwam er pas in de jaren zestig. Rond 1960 belegde de progressieve studentenvereniging Olofspoort een plenaire vergadering nadat een van de leden, een Amsterdammer van eenvoudige komaf zoals velen van ons, op de sociëteit het woord ‘jodenstreek’ had gebruikt. Onze verontwaardiging is groot. Maar of dat representatief was?

In Rouveen zagen ze de mannen uit Conrad wel aan het werk. Met een kar stenen voor bestrating. Van het ‘jodenweggetje’ bijvoorbeeld. Maar contact was er weinig. Hoewel: 'Hier bij ons heeft een jood nog de bijkeuken gesausd. Als herinnering gaf hij ons een mooi boek over Amsterdam. Dat staat hier nog. Maar hij heeft er geen naam ingezet. Dus weet je niet…’ Weten nee, maar vermoeden, vrezen, dat wel. Op een nacht zijn alle mannen van Conrad naar Meppel gebracht. En van daar naar Westerbork. Want, zegt Tokkie, die kampen waren onderdeel van het grote plan. En je had meteen heel wat mannen bij elkaar – een vroege fuik. Zoals ook uit het Boschplan in een nacht bussen vol naar Westerbork reden. Geen overlevenden.
Of hun religie ook een rol speelde bij de houding van Rouveners in de oorlog, vraagt Lassche. Dat zou kunnen. Ze kunnen zich niet herinneren dat in de kerk, waar ze toch vaak en lang kwamen, over het lot van de joden werd gepreekt. Wat mede verklaard wordt uit die stroming in de orthodoxie die elke overheid, ook de kwade, als van God gegeven beschouwt. Bijvoorbeeld als straf. Die zou dan dominant zijn geweest rond Staphorst, waar elders soms de tak sterker was die juist tot verzet besloot. Daar kwam bij: ‘Iedereen was bang voor iedereen.’ Het illegaal te slachten varken werd prompt gevorderd: verraad. En wat te denken van dominee Van den Hoek? Alle auto’s waren in beslag genomen maar hij bleef rijden. Kwam ook vaak bij de Duutsers. Blijkt later dat hij in zijn tuin joden begraven had. Ja, levend: er was een ondergrondse schuilplaats gemaakt. En daar blijkt dus weer dat niet alles is wat het lijkt.
Sander van Walsum schrijft in de Volkskrant dat uit het beeld van de oorlog inmiddels te veel de helden zijn verdwenen. Als doorgeslagen reactie op ‘dapper klein volk’. Van den Hoek is er zo eentje. Maar het is complex, want Rouveen steekt getalsmatig sterk af tegen Drents Nieuwlande, veertig kilometer oostelijker, dat vooral door Johannes Post tot onderduikcentrum werd. Ook hij gedreven door gereformeerd geloof. Uit een veel oudere documentaire herinner ik me hoe een man vertelde dat Post aan zijn deur kwam: ‘Ik moet onderduikers kwijt.’ De man had gezegd: ‘Post, ik heb God gebeden dat je mijn deur voorbij zou gaan maar Hij heeft je toch gestuurd. Breng ze.’ Het besef van onrecht was er wel degelijk ook in Rouveen, hoe mild velen ook nu nog oordelen over die jonge Duitse soldaten die ook maar overheidsbevelen opvolgden, heimwee hadden en een boerenbedrijf achterlieten. Maar sterker was de angst. En/of de twijfel over het verzet dat vier soldaten doodschoot waarna er boerderijen in de fik gingen. En ik zit veilig dit stuk te typen, in volledig besef van Furcht, Elend en potentiële lafheid. Denkend mede aan De erfenis van een verzetsheld (2019), ook van Lassche, waaruit blijkt hoe hoog de prijs was die vrouw en kinderen van Post levenslang betaalden voor zijn morele onkreukbaarheid en moed.
Hoe de oorlog is verdwenen? Eerst een paar Franse parachutisten. Toen de Canadezen. Met chocola, wat de kinderen überhaupt nog nooit geproefd hadden. We zien een geweldige foto van een wat dikkige, lachende Canadees, zittend tegen een hekje, omgeven door kleine meisjes in dracht. Zoals er veel meer foto’s zijn, beduidend pijnlijkere, van voor de bevrijding, die ik nooit eerder zag. Een vrouw: 'Ze hebben weinig indruk gemaakt, die Canadezen. Ik vond die Duitsers veel vriendelijker.’ Ze staat misschien niet op die foto en heeft geen chocola gehad. Maar het typeert het niet-geretoucheerde karakter van veel uitspraken. De enige NSB'er in Rouveen emigreerde naar Canada.
De vader van Kiki is niet gedeporteerd. Hij was ‘gemengd gehuwd’ en katholiek (wat geen waterdichte garantie gaf). Hij kwam pas laat in het bos, na de deportaties uit het kamp, samen met andere mannen in zijn situatie. Ze moesten grond klaarmaken voor het plaatsen van afweergeschut. Ze sliepen thuis. Op een foto van zo'n groep zie je de bizarre combinatie van die vermaledijde ster op keurige kantoorkleding (en dito schoeisel in de bagger) met een grondwerkersschop (die ze zelf hadden moeten aanschaffen). De foto wellicht pesterij van mannen die fysiek en psychisch nauwelijks waren opgewassen tegen die taak.
De SGP bleef dit jaar groter dan BBB in de gemeente Staphorst.
Geertjan Lassche, Duutsers. Portret van een christelijk plattelandsdorp in oorlogstijd. EO, donderdag 4 mei, NPO 2, 22.05 uur. Geertjan Lassche, De erfenis van een verzetsheld, NPO Start. De tentoonstelling in het Amsterdams Gemeentearchief is gratis toegankelijk