In Umberto Eco’s De naam van de roos treedt hij op als de niets ontziende ketterjager met ‘grijze, kille ogen’ die de onnozele Salvatore ontmaskert, verhoort en berecht. Deze Bernard Gui is niet door Eco verzonnen, maar leefde van 1261 tot 1331 en was lange tijd inquisiteur van Toulouse. Of hij in werkelijkheid zo kil en fanatiek is geweest, weten we natuurlijk niet, maar het feit dat hij inquisiteur was maakt hem er in de ogen van de hedendaagse lezer niet sympathieker op.
Nadat hij vorig jaar de beruchte Heksenhamer van Henricus Institoris vertaalde, heeft Ivo Gay nu het Handboek voor de inquisiteur voor een breed publiek toegankelijk gemaakt. Wie destijds erg heeft genoten van Gerard Reves fantasieën over het martelen van aanbiddelijke jongens, kan dit boek beter niet aanschaffen. Anders dan de titel misschien doet vermoeden, bevat het geen uitgebreide aanwijzingen voor het meedogenloos folteren van weerloze slachtoffers. Hoewel het pijnigen van verdachten regelmatig voorkwam, lag de nadruk toch op het listige verhoor. Zo beschrijft Gui dat sommige sekten zo boosaardig en slim zijn dat de leden ervan verklaren dat ze hetzelfde geloven wat de Kerk gelooft. In zo’n geval moet de inquisiteur stelselmatig doorvragen en deze lieden dwingen heldere en ondubbelzinnige antwoorden te geven.

Gui was een erudiet dominicaan, die als kroniekschrijver een groot maar in de vergetelheid geraakt oeuvre heeft nagelaten. Daarnaast was hij ook inquisiteur en zijn ervaring op dit terrein heeft hij samengebald in dit handboek, de Practica officii Inquisitionis heretice pravitatis oftewel Praktische handleiding voor de Inquisitie van de ketterse verdorvenheid.

Omdat de eerste vier delen van dit handboek bestaan uit een enorme reeks formuleringen aangaande de dagvaarding, arrestatie en berechting van vermeende ketters heeft Ivo Gay alleen het laatste deel vertaald. Dit is zo interessant omdat Gui hierin een minutieuze beschrijving geeft van de diverse ketterse sekten die in zijn tijd de hegemonie van de katholieke kerk bedreigden, zoals de Waldenzen, Katharen, Pseudo-apostelen, Spiritualen en Begarden.

Dit handboek maakt duidelijk hoe een fundamentalistische religieuze organisatie omgaat met mogelijke afwijkingen van de leer en hoe willekeurig het optreden van de vervolgers kan zijn. Tegelijkertijd laat het zien dat ons beeld van de inquisitie nogal simplistisch en eenzijdig is. Gui en de zijnen beseften immers dat te midden van de chaotische politieke verhoudingen de katholieke kerk de enige stabiele macht was en dat afwijkingen van de leer ook grote sociale en politieke consequenties konden hebben.