Hofland heeft wel eens betreurd dat de grote roman over de jaren zestig niet geschreven is. Gelukkig maar, zou ik zeggen, en laten we blij zijn dat er in de Nederlandse literatuur niet alsnog romans geschreven worden waarin hun wonden likkende oudstrijders sprekend worden opgevoerd. «Hoe komt het dat dat allemaal zo hol klinkt? Nu, in deze tijd? (…) Dat was het begin, later werd er in kleine groepjes aan de wereldrevolutie gewerkt. Het was een onvriendelijke, vervelende tijd.» Dit zijn zinnen uit de mond van zo’n oude activist. De positie van waaruit hij ze uitspreekt is verrassend. Van bovenaf ziet hij zichzelf op straat liggen na een aanrijding en in vogelvlucht overziet hij al even zweverig zijn actieve leven en dat van zijn generatie. Het wordt zijn eigen grafrede. Het is zijn vak, begrafenisredes schrijven, naast jazzkritieken voor de radio en spelen in een bandje. Uwe Timm, zelf van 1940, heeft zijn hoofdpersoon een paar jaar jonger gemaakt zodat hij mei ’68 in Parijs en de Duitse protestbeweging kon meebeleven. Door een vroegere kameraad wordt de voormalige filosofiestudent testamentair aangewezen voor zijn grafrede. De man was op het laatst stadsgids in Berlijn, net als vele andere voltijdsrevolutionairen een scharrelaar geworden. In dezelfde geest wordt verwezen naar iemand die nu een huis gekocht heeft met een hypotheek van dezelfde bank waarvan hij dertig jaar geleden de ruiten ingooide.
Het eigenaardige aan de roman is dat praktisch alle clichés over politieke activisten en hun Nachleben de revue passeren alsof ze nog waar zijn ook. De afkeer van boeken lijkt echt als het gaat over de boeken van «de achtenzestigers» die nu in een antiquariaat liggen te verschimmelen: «boeken die wachtten op hun slachtoffers, klaar om het leven weg te zuigen uit de mensen die ze ter hand nemen en lezen…» De revolutie van weleer is nu een studie van de kleur rood geworden, letterlijk, al gaat het alleen om het woord «rood». Een politieke roman? Het enige politieke eraan is dat hij over het bedrijven van politiek gaat, over romantische politieke illusies. «Ik moet iets doen», was toen het motief en nu kennelijk nog, een beetje mager.
De terugblik betreft helaas ook nog de recente relatie van de vijftiger met een twintig jaar jongere vriendin, Iris, die iets met licht doet. Daardoor wordt het helemaal het verhaal van een oude zeur.