In haar vorige boek, de verhalenbundel Engel en andere muziekverhalen (2000), wijdde Christine Otten een van de verhalen aan het «zalig soort onmacht» dat haar bevangt als ze naar de liedjes van Nick Cave luistert. Ze is jaloers, schreef ze, als ze hoort hoe Cave klank en betekenis met elkaar laat versmelten tot iets waar zij als schrijver nooit aan zal kunnen tippen: «een liedje». Een paar bladzijden verderop komt ze tot de conclusie dat het veel en veel moeilijker is met alléén woorden hetzelfde effect te bereiken als met muziek, en dat je dat dan ook misschien maar niet moet willen.

Otten moet vier jaar later een gelukkig mens zijn. Het is haar gelukt om met een heel dik boek en alleen maar woorden muziek te maken. Het ostentatieve gezoek en geworstel met de typische schrijverskwelling het «echte» verhaal verborgen te willen houden, dat mij in al zijn geëxpliciteerdheid in haar verhalenbundel maar matig kon bekoren, heeft geleid tot een literair werk dat gaaf en rafelig inéén is, en ook na lezing blijft naklinken.

De laatste dichters bestaat uit zes delen, waarin we de levensloop kunnen volgen van een aantal zwarte Amerikanen die in de jaren zeventig en tachtig furore maken onder de naam The Last Poets: Umar Bin Hassan, Felipe Luciano, David Nelson en Abiodun Oyewole. Je hoeft niet bij voorbaat in ze geïnteresseerd te zijn om vanaf de proloog het verhaal in te worden getrokken: hier wordt van binnenuit geschreven over een man die voor de bijl gaat en voor het eerst in zijn leven crack zal gaan gebruiken. «Nooit eerder had hij New York zo gezien, de stad als een abstract schilderij, bevroren onder zijn blik.» Het is de introductie van het belangrijkste personage in dit verhaal, Umar Bin Hassan, die tegelijkertijd méér is dan een personage. Hij is een his torische figuur, een mens van vlees en bloed, naar wiens leven en werk Otten blijkens de verantwoording en het dankwoord onderzoek heeft gedaan, met wie ze heeft gesproken en met wie ze vriendschap heeft gesloten. Aan het realiteitsgehalte worden we na de proloog onmiddellijk herinnerd door een fragment van een tekst van Umar Bin Hassan, en daarna door de transcriptie van een gesprek in 2001 met een producer/dj die herinneringen ophaalt aan de tijd dat hij met Umar werkte. Zo fragmentarisch is de hele roman opgebouwd. Otten creëert een buitengewoon levendig geheel van gefictionaliseerde stukken levensbeschrijving, uitgeschreven band opnames van gesprekken met ooggetuigen en liedteksten/ gedichten. Ze loopt daarbij níet in de valkuil een gedicht te gebruiken als een plaatje bij een praatje, maar laat juist een tekst telkens voor zichzelf spreken. Daarmee wordt net de duistere dimensie toegevoegd van het volledige en nooit echt te vatten leven, terwijl de teksten in dit verband wél heel sterk gaan leven. Te meer daar Otten er niet voor terugschrikt (fragmenten uit) dezelfde teksten op andere plaatsen te laten terugkeren. Fictie, poëzie en documentatie gaan aldus een zinderend en sterk ritmisch (!) verband aan.

Na de vorm is het de stijl die opvalt in deze roman. Zo zoekend als Otten zich in haar eerdere werk presenteerde, behalve in haar verhalen ook in twee romans die dicht op de eigen adolescentenhuid geschreven leken, zo superieur en zelfverzekerd toont zij zich in De laatste dichters. Het perspectief van de zwarte man maakt het beste wakker in deze witte schrijfster. Soms lijkt het alsof een schrijver door een dikke roman te produceren ervoor kiest vooral breeduit een verhaal te willen vertellen waarbij de schoonheid of zeggingskracht van de afzonderlijke zinnen er niet meer zo toe doen, zolang er maar vaart in de vertelling blijft. De laatste dichters telt 448 pagina’s, heeft een vliegende vaart, maar iedere zin is er ook nog eens één. Otten schrijft sterk zintuiglijk proza, met veel aandacht voor de zoete geur die lievelingsjuffen kunnen verspreiden, het geknisper van katoenen overhemden, regendruppels die een glashelder laagje over een stad leggen en de ranzige geur van seks onder invloed. In haar inlevingsvermogen, verbeeldingskracht en oog voor detail doet Otten niet onder voor native Amerikaanse schrijvers als Lisa Alther en Alice Walker.

Afgezien van vorm, stijl en ritme is er dan natuurlijk ook nog de zeggingskracht van dit boek. In De laatste dichters vangt Otten de heroïek van de zwarte Amerikaan die meer dan zijn witte kunstbroeder gebukt gaat onder de druk der omstandigheden en de opdracht die hij zichzelf stelt. «Ik wil niet de rest van mijn leven doorbrengen als de hogepriester van ons volk, van ons ras», roept Umar Bin Hassan op een bepaald moment. «Fuck het rassenvraagstuk. Ik ben een kunstenaar.» Tegelijkertijd belt hij na jaren weer bij Abiodun Oyewole aan als hij de jonge generatie rappers bezig ziet over bitches en whores en pussy: «We hebben werk te doen.» Schrijnend relativerend is dan opeens het gesprek met een van de dochters van Umar: «Eigenlijk herinner ik me vooral dat hij nooit kwam opdagen.»

De producer die Otten in het begin aan het woord laat, beschrijft Umars niet-aflatende zoeken naar de juiste toon: «Soms moet je jezelf binnenstebuiten keren totdat er iets rauws en eerlijks komt. Iets maken wat niemand anders maakt, wat niet normaal is.» Die geest moet ook over Christine Otten zijn neergedaald bij het werken aan dit boek.