
Geloof het of niet: vannacht was ik kort wakker en dacht toen aan stillevens van bloemen. Dat had te maken met dit stukje dat ik nu aan het schrijven ben over het Abstraktes Bild (nr. 421) van Gerhard Richter en een werk, Ohne Titel, van Imi Knoebel. Ze zijn vrijwel tegelijkertijd gemaakt, in 1977 en 1978. Het schilderij van Richter (uit de eerste serie abstracten van hem) is toen direct door het Van Abbemuseum verworven; kort daarna in 1980 volgde het werk van Knoebel. Ze woonden dus in dezelfde collectie en in hetzelfde depot dat toen nog klein en intiem was. Van mijn werkkamer daar was dat depot, aan het eind van de gang, niet meer dan twintig meter weg. Ik kende die twee werken van zeer nabij. In mijn professie hoort dat ook. Natuurlijk heb ik gezien hoe verwant ze eigenlijk zijn – uit die tijd in Düsseldorf. Globaal gezien: de losse opzet van de zwevende, vallende vormen en kleuren en de onderlinge verhoudingen daartussen. Maar toen hielden de verschillen tussen Richter en Knoebel mij meer bezig.
De dichter Ezra Pound zei: make it new. Dat was zijn opdracht aan de moderne kunstenaar – even helder eenvoudig als onweerlegbaar. Toen ik in Leiden studeerde hoorde ik van mijn leermeester dat kunstwerken ons het nog niet eer geziene lieten zien. Dat was de filosofische versie van Pounds dictum dat meer polemisch van toon was. Maar vannacht dus dacht ik aan stillevens van bloemen. U kent ze uit alle musea: sierlijke vazen met overdadige boeketten. Bijna altijd ging het om een vanitas – schoonheid die verwelkt. Zulke schilderijen zijn dus dubbelzinnig. Hoe fragieler en gekrulder de bloemen, hoe wranger het verval van die ijdelheid. Maar de schilder ging het erom hoe fraai hij de wulpse bloemen kon schilderen en, nog mooier, hun krullige verwelking. Later schilderden de impressionisten bloemen vanwege de levendige felheid van de kleur in het licht van de zon. Ik zou niet weten hoeveel van die bloemstukken er in die honderden jaren geschilderd zijn. Dat dacht ik toen ik wakker werd. Het zijn er talloze en ze lijken ook allemaal op elkaar. Zo is het bloemstilleven in de kunstgeschiedenis een genre geworden. Wel weet ik dat al die schilderijen met bloemen onderling verschillend zijn. Elke schilder die er een begon, wilde opnieuw die unieke versie maken die er nog nooit was geweest. Ook als dat niet zijn echte ambitie was: bij het schilderen van bloemen is hun bontheid zo onuitputtelijk dat twee stillevens normaal gesproken niet identiek kunnen zijn.

Intussen voegen die klassieke schilders zich wel in een traditie. Ze gaan bloemen schilderen, op hun manier, wat ze te doen staat weten ze dan. Maar Richter en Knoebel weten dat nog niet. Ze gaan een schilderij schilderen, maar hoe dan? Make it new, fluistert Pound in hun oor. Wat voor schilderij dan? Jaren geleden zag ik deze werken voor het eerst. Natuurlijk keek ik toen naar de onderlinge verschillen – zo kijk je naar nieuwe kunst. Inmiddels zijn we allemaal ouder geworden en dan gaan in wat je denkt ook herinneringen een rol spelen. Omdat de twee schilderijen nu vertrouwd zijn als vrienden kan ik ze ook vrijer bekijken.
Als dat mij plezier doet kan ik ze als abstracte bloemstukken zien. Ik zie dan dat het ook bonte schilderijen zijn en tegelijkertijd zie ik dat die bontheid zeer verschillend geformuleerd is. Het zijn abstracte constructies die zogezegd niets voorstellen dan zichzelf. Voor zijn Abstraktes Bild heeft Richter, weet ik, eerst in het klein een voorbeeld geschilderd. Dus met stevige vegen olieverf die frêle kleuren rondom het roze en het wit impulsief bij en door elkaar neergezet. In zekere zin is dat kleine, levendige doekje het origineel. Op het grote schilderij is dat model precies nageschilderd – maar dan tien keer vergroot, glad en nauwkeurig, en zonder sporen van handschrift. Dat realisme was Richters stijl. Abstraktes Bild is op die (zijn) manier gemaakt. In de vergroting werden van de verfstreken de contouren vanzelf wazig – daarom zijn in het grote schilderij de kleuren zacht alsof ze smelten. In het werk van Knoebel daarentegen zijn de kantlijnen van de zes vormfragmenten juist heel strak gesneden. Daardoor hebben de vlakke kleuren een heel andere helderheid. Het beeld is begonnen met veel geknipte en gekleurde stukken karton (scherp als scherven) die Knoebel maakt en heen en weer schuift. De gevonden montage werd toen omgezet in uitgezaagde stukken multiplex. Eigenlijk is dat alles. Verder rest alleen nog geduldig kijken.
Beeld: (1) Imi Knoebel, Ohne Titel, 1978. Acrylverf op hout, 380 x 260 cm; (2) Gerhard Richter, Abstraktes Bild (nr. 421), 1977. Olieverf op doek, 250,5 x 202 cm (PETER COX, EINDHOVEN / COLLECTIE VAN ABBEMUSEUM, EINDHOVEN )