
Toch went het niet. Ik sta aan de rand van een graf, de kist zakt en de zon schijnt. In mijn dikke buik voel ik zoon of dochter draaien. Boven mijn hoofd roepen de vogels elkaar allerhande onverstaanbaars toe. Ik denk aan Hertog Yoghurtijs. Ik herinner me hoe moeizaam erom gevraagd werd, jaren geleden. In die kamer waar het naar verdriet was gaan ruiken. Met een bibberig lachje van zelfspot. Nog één keer Hertog Yoghurtijs proeven. Een smaak die toen al uit de handel was gehaald. Mixing memory and desire. Hoe ik me stortte op het zoeken naar de laatste bak, die toch ergens moest zijn. Een halve bak. Een kwart bak. Een bak over de datum, vol ijskristallen, ergens achter restjes bladerdeeg en diepvriesgarnalen. Eén pietepeuterig hapje. Hoe ik supermarktmanagers uit Groenlo, restauranthouders uit Loenen aan de Vecht, ijsboeren uit Dordrecht sprak. Hoe ik de meelevende directiesecretaresse van de ijsfabriek zelf aan de telefoon kreeg, meerdere malen. Of er dan echt niet, ergens. Of er niet toch nog. Of ik dan tenminste het recept kon krijgen, opdat ik een exacte kopie kon laten bereiden. Ik kon niet krachtig genoeg uitleggen waarom er wetten overtreden of bedrijfsgeheimen geschonden moesten worden. Waarom juist deze wens, in alle stompzinnigheid, vervuld moest worden. Ik kreeg niet helder dat precies dit ijs er hoe dan ook komen moest. Dat het een wedstrijd was. Later, nadat het begeerde hapje naar de lippen was gebracht, later zou de dood zijn klauwen in mijn geliefde mogen zetten. Nu nog niet. Maar het ijs bleef onbereikbaar, ontraceerbaar. De zon scheen. De vogels zongen. De dood arriveerde. And down we went. Ik had gefaald. ‘Wilt u afscheid nemen?’ vraagt de uitvaartleidster nu. Ik loop naar de rand van het graf, een hand op mijn buik, en maak een kleine buiging. Andere dode, dezelfde ontoereikendheid. In het hiernamaals, dat weet ik zeker, zijn alle smaken ijs voorhanden.