BRUTAAL WAS DE FRANSE SCHRIJFSTER Marie Darrieussecq (39) altijd al. In 1996 stormde ze de Franse letteren binnen met haar debuut Truïsmes (Zeugzoenen), een zinnelijke, geestige maar ook rauwe en macabere novelle over een vrouw die verandert in een varken. Darrieussecq beschrijft het proces van binnenuit. Hoe dijen steeds steviger en roze worden, tepels groeien, het haar borstelig wordt. Hoe ze zin krijgt in rauwe aardappels en over haar nek gaat van spek. ‘’s Nachts had ik vreemde dromen, ik zag bloed, bloedworst, ik zag messen, hakblokken.’ De wortels van de metamorfose liggen in de even perverse buitenwereld waar werkgever, collega’s en cliënten van de vrouw, die werkt in een parfumerie, zich te buiten gaan aan curieuze seksuele uitspattingen.
Het spetterende, surrealistische Truïsmes was een succes. De roman werd in veertig talen vertaald, de filmrechten werden gekocht door Jean-Luc Godard. Die film kwam er overigens niet van. ‘We hebben even samen aan een scenario gewerkt. En toen was hij ineens verdwenen. Heel plotseling. Precies zoals een van mijn personages’, meldt de schrijfster lachend tijdens het interview in haar appartement in Parijs. ‘Toen hij zes maanden later weer opdook, was duidelijk dat hij van gedachten veranderd was. Later hoorde ik hem op de radio vertellen dat mijn boek te goed was om te bewerken voor de cinema. Dat vond ik wel elegant van hem. En ik was stiekem ook opgelucht. Ik was 27. Nog helemaal niet toe aan iemand als Godard.’
In de twaalf jaar na dat eerste succes publiceerde Darrieussecq zeven romans en een autobiografisch schrijven, Le bébé (De baby), over het eerste jaar van haar eerste kind. Een fenomenologie van de baby, zoals de schrijfster dit dagboek zelf omschreef. Een fragmentarische liefdesverklaring doorspekt met prachtige, nuchtere metaforen over moeders en baby’s.
Het autobiografische Le bébé vormt een uitzondering in een verder verre van sereen maar wel even speels oeuvre waarin angst, waanzin, en zelfverlies, fantasiebeelden en fantomen nooit ver weg zijn. Na Truïsmes verscheen La naissance des fantomes (Spookverschijningen) over een vrouw die het contact met de werkelijkheid verliest wanneer haar echtgenoot op een goede avond niet meer terugkomt van de bakker. Le mal de mer handelt over een moeder die met haar dochtertje naar zee gaat, zonder iets te melden aan de achterblijvende grootmoeder, man en andere verwanten. De zee wordt de hoofdpersoon in dit boek, zoals in White, Darrieussecqs voorlaatste roman over een liefde op Antarctica, sneeuw en ijs de macht overnemen. De geesten van eerdere poolbezoekers bemoeien zich met de affaire tussen twee expeditieleden.
In haar laatste roman, Tom est mort, dat deze week in Nederlandse vertaling verschijnt, laat Darrieussecq absurdisme en fantasie achterwege. Toch is Tom est mort niet minder extreem en experimenteel dan zijn voorgangers. De schrijfster kruipt in de huid van een moeder die tien jaar eerder haar vierenhalfjarig zoontje heeft verloren. De ramp voltrekt zich als het gezin net drie weken van het Canadese Vancouver naar het Australische Sidney is verhuisd. Tien jaar nadien is er nog steeds geen ontkomen aan. De ik-figuur verhaalt over de vervreemdende tabellen en evaluaties van de psychologen, over wanhoop en waanzin, over praatgroep en gezin. Ze tobt over tekenen die ze niet heeft opgemerkt. ‘Mijn zwartgalligheid heeft vaste vorm gekregen’, schrijft ze. Haar schuldgevoel doemt steeds weer op.
Tom est mort is in zijn realisme een onverbiddelijk boek. Darrieussecq duikt in het ravijn van de rouw, en komt niet meer boven. Zoals de vrouw in Truïsmes in een varken verandert zonder ooit het woord ‘zeug’ in de mond te nemen, zo schuilt ook hier de (tijdelijke) waanzin achter een gordijn van feiten en gevolgen. De vervreemdende nieuwe stad, gesprekjes met dokters, begrafenisondernemer, politie, de juf op school; alles bevindt zich in het schemergebied van de rouw. Daaronder houdt Darrieussecq de spanning vast van wat er nu precies met de jongen gebeurd is.
Hoewel opgeschreven in de eerste persoon en vorm gegeven als een dagboek, zoals Schaduwkind van P.F. Thomése of The Year of Magical Thinking van Joan Didion, is Tom est mort een roman. Het boek leest als een onbezonken, af en toe licht pathetische hartenkreet, maar het is fictie. Darrieussecq heeft twee kinderen, ‘le bébé’ en zijn jongere zusje, en ze leven allebei nog. Een derde is op komst. Dat ze toch in haar roman als spreekster een rouwende moeder opvoert, leidde tot een heuse literaire rel in Frankrijk. Een collega-schrijfster, auteur bij dezelfde uitgeverij P.O.L., beschuldigde Darrieussecq van ‘psychisch plagiaat’ en ‘piraterij’.
Deze Camille Laurens publiceerde in 1995 het boek Philippe, een rouwverslag na het verlies van haar zoontje kort na de geboorte, een jaar eerder. Laurens schreef een furieus artikel in La revue litteraire. Ze beschuldigde de uitgever en de schrijfster ervan het boek voor haar verborgen te hebben gehouden. ‘Lezend in Tom est mort kreeg ik het gevoel dat ze het boek in mijn slaapkamer geschreven had, met haar kont op mijn stoel, zich wentelend in mijn bed van verdriet.’ Aldus Laurens.
Een noviteit in de letteren, deze aanklacht. De uitgever Paul Otchakovsky-Laurens schaarde zich achter Darrieussecq. Hij schreef op zijn beurt een woedende reactie in Le Monde en verbrak de verbintenis met Laurens. Zij verhuisde naar Gallimard.
In haar appartement in hartje Parijs – niet veel boeken, wel veel foto’s met lachende kinderen – oogt Marie Darrieussecq, een half jaar na de rel, wit en smalletjes. Ze excuseert zich als ze direct weer op de bank gaat liggen, doktersvoorschrift bij haar zwangerschap. De geest van Camille Laurens lijkt een tijdje boven het gesprek te hangen, maar het kan ook gewoon de zwangerschapsmisselijkheid zijn. Gaandeweg ontdooit de schrijfster. Darrieussecq spreekt graag over haar werk, en anders dan je uit haar experimentele, weinig psychologiserende boeken zou verwachten, grijpt ze vaak naar psychologische verklaringen. ‘Ik ben ook psychoanalyticus’, zegt ze.
De vraag rijst dan ook wat haar bij het schrijven van Tom est mort bezield heeft. In wreedheid en onverbiddelijkheid doet de roman denken aan een film als Funny Games van Michael Haneke: realistische horror. Geen sublimatie; hup, direct de verschrikking in. Is dat ook wat Darrieussecq beoogde? Een horrorexperiment, een spookverhaal zonder spook?
Marie Darrieussecq: ‘Eerdere boeken van mij gingen al over afwezigen, doden, over mensen die verdwenen, maar daarin traden geesten op, verschijningen, en zulke fantasma’s bieden troost. Dit moest een boek over de onmogelijkheid van troost zijn. Hard als de dood zelf. Die hardheid schuilt het meest in de details van wat er zich na een sterven voltrekt. De dood is gebouwd op details, die maken haar onverdraaglijk. Veel ouders die een kind verloren hebben, spreken bijvoorbeeld over hoe moeilijk het is om ervoor te zorgen dat de overgebleven kinderen wel in leven blijven. Aan de ene kant is het die dagelijkse zorg die je van zelfmoord weerhoudt, aan de andere kant is die continuïteit onverdraaglijk. Maar niet alleen moeten de kinderen eten en drinken, ook de wereld gaat door. De school. Het werk. Dat registreer ik in Tom est mort. Daarin schuilt de onverbiddelijkheid van dit boek, maar ook het verschil met horror en horrorfilms. In horrorfilms is alles gericht op het moment van horror. De wereld eromheen stopt.’
Net als haar eerdere boeken, in het bijzonder Le bébé, biedt Tom est mort ook een onderzoek naar de taal, naar de verwoording van het onuitsprekelijke; de kracht van de literatuur. Raakte de moeder in Le bébé tot haar verbazing weer wat op betere voet met de gemeenplaatsen, de rouwende moeder in Tom est mort ervaart de clichés rondom de dood als wreed, kortzichtig, ontoereikend. De vrouw botst op de generaliserende evaluaties en tabellen (stressschema’s!), op regels rondom begraven en crematie, op ongemak en onbegrip van omstanders.
Darrieussecq: ‘Er schuilt iets monsterlijks, iets onhanteerbaars en schandaligs in de dood van een kind. De geboorte is met clichés omgeven, maar eigenlijk zijn er in het Westen te weinig clichés over de dood. Er zijn te weinig rituelen. Er is geen antwoord op. “Ik weet niet wat ik moet zeggen”, dat is het cliché. Zelf ben ik opgegroeid met ouders in de rouw. Ik was de plaatsvervangster van een broertje dat stierf in zijn eerste levensjaar. Mijn ouders zwegen over dat verlies. Het was er niet. Het had geen naam. Ik leefde in een spookhuis. Ik heb het toen ik tien werd van anderen gehoord. Later zijn ze gescheiden. In de jaren zestig was de dood van een kind misschien nog meer taboe dan nu. Het was het tijdperk van het vaccin, het antibioticum, het succes van de medicijnen. Het was een mislukking als er een kind overleed, zowel van de ouders als van de medische stand. Die stilte heeft veel van mijn identiteit bepaald, zeker ook mijn schrijverschap, mijn behoefte om in de literatuur de fantasie en het experiment op te zoeken.’
Tom est mort diende ook om die stilte te doorbreken, maar het is niet de geschiedenis van haar ouders, benadrukt Darrieussecq. Alle omstandigheden zijn anders. Dat dit boek haar vervolgens op een frontale aanval kwam te staan, ervoer ze als schokkend. Ook omdat niet alleen deze roman, maar de fictie als geheel in het geding was.
Gelaten: ‘Ik heb lang gedacht dat je als schrijver succes en harmonie tegelijk kon hebben, maar dat is niet zo. Je boeken raken mensen. Ze brengen iets teweeg. Toch ging dit gevecht volgens mij niet over dode kinderen, maar over de vader. Zij en ik hebben dezelfde uitgever, Paul Otchakovsky-Laurens, wat een zeer charismatische en bijzondere man is, iemand met veel prestige, een grote naam in Frankrijk. Hij zoekt niet het commerciële succes, maar het experiment. Je verdient niet veel geld, maar je wordt wel goed verzorgd. Ik denk eigenlijk dat ze meer geliefd wilde zijn bij de vader dan ik; dat dát het probleem was. Ik ben wel zeer geraakt door haar aanval. Ik had veel nagedacht over het effect van dit boek op mijn ouders, over de gevoeligheid van het onderwerp voor anderen die een kind hebben verloren, maar ik had dit niet zien aankomen. Zo’n kleine uitgeverij rust ook op solidariteit tussen schrijvers, maar die solidariteit bleek niet te bestaan. Wat ook shockeerde was dat ze zich dit verdriet zo had toegeëigend. Alsof het alleen van haar was.’
Camille Laurens schrijft in haar artikel onder meer dat het lijden geleefd moet zijn om beschreven te kunnen worden. Darrieussecq zelf promoveerde begin jaren negentig op een proefschrift over het literaire karakter van ‘autofictie’, zoals de Fransen de steeds populairdere mengeling van autobiografie en werkelijkheid noemen.
Marie Darrieussecq: ‘Haar aanval was ook een aanval op de literatuur en op de verbeelding, ja, maar voor mij ligt het probleem niet bij het fenomeen van de autofictie, ook al is “waar gebeurd” tegenwoordig een steeds dwingender eis. Literatuur mag zich overal op baseren. Ze rust op de kwaliteit van het schrijven, op de juiste zinnen, op woorden, ritme, muzikaliteit, noodzakelijkheid. Overigens is haar aanval op de literatuur ook van alle tijden. Om mezelf te troosten herlas ik De republiek van Plato die tweeduizend jaar geleden al schreef dat Homerus niet in de eerste persoon over de oorlog mocht schrijven. Ook Plato struikelde speciaal over het gebruik van de eerste persoon. Hij noemde Homerus een leugenaar, een kraker.
Ik denk wel dat er iets problematisch schuilt in het feit dat je je afvraagt of iets echt gebeurd is of niet. Sommige mensen kunnen er helemaal niet tegen als roman en werkelijkheid niet te ontwarren zijn. Die kracht van de fictie heeft iets weerzinwekkends voor de rationalisten onder ons. Maar zo’n roman bewijst juist dat fictie heel goed de wereld kan beschrijven, ook dat wat men als onuitsprekelijk beschouwt; beter soms. Ik denk ook dat je iets kunnen voorstellen een belangrijke menselijke kwaliteit is. Het is een bêtise, maar de wereld zou er beter aan toe zijn als mensen zich beter in anderen zouden kunnen verplaatsen. Dat zoek ik ook in mijn boeken, dat mensen zich moeten verplaatsen in moeilijke, nieuwe, soms zelfs bizarre situaties.
Daar komt bij dat ik uit morele overwegingen altijd fictie schrijf, uit consideratie met mijn ouders en dierbaren. Ik schrijf vanuit mijn leven, dat is evident, maar ik schrijf nooit over de mensen om mij heen. Ik been uit, ik zoek metaforen, dat is mijn taak. Het is toch al een vloek om een schrijver in je familie te hebben. Als ik had geweten dat mijn debuut zo’n kermis zou worden, had ik een pseudoniem genomen. Darrieussecq is nou niet bepaald een veel voorkomende naam en mijn ouders worden vaak op mijn werk aangesproken. Aan de andere kant moet je iedereen ook weer loslaten als je schrijft. Mijn kinderen zullen mijn boeken op een gegeven moment ook lezen. “C’est épouvantable!” (lacht). Wat ik voor een volgend boek in mijn hoofd heb, is een seksueel zeer uitgesproken, bizarre geschiedenis. Dan moet ik mijn familie helemaal uit het hoofd bannen. Anders krijg ik geen woord meer op papier.’
Marie Darrieussecq, Tom is dood (Tom est mort). Vertaald door Mirjam de Veth, Meulenhoff, 192 blz., € 17,90