Dertig jaar geleden spraken we op de universiteit over Peyton Place. Wat waren de narratieve structuren? Van wat waren die afgeleid? Waarom sloegen de verhalen zo aan? Waarmee moesten we het vergelijken? Wat was het verschil tussen Shakespeare en Peyton Place?
Thans is er een toneelstuk over Peyton Place, en binnenkort verschijnt de film Interview, waarin de koningin van de soap Katja Schuurman samen speelt met de koning van het theater: Pierre Bokma. Van Interview schreef ondergetekende het scenario.
En overal hoor ik het nu dus weer zinderen over hoge en lage cultuur.
Daarom moet ik dezer dagen ook sterk denken aan twee grote helden van mij: Willem Wilmink en Karel van het Reve. Willem Wilmink, docent op de universiteit, kwam ik tegen in de Van Woustraat. Misschien wel twintig jaar geleden. Willem kende duizend liedjes uit zijn hoofd, en hoe het gesprek precies verliep weet ik niet meer, maar Willem zong opeens allemaal smartlappen. Soms stopte hij, om me te wijzen op een mooi rijm, of op een grammaticale onvolkomenheid die juist heel mooi werkt. Bijvoorbeeld de zin: «Vader zegt dat moesje slaapt hier» in het lied Aan de muur van het oude kerkhof. Van Willem hoorde ik voor het eerst de stelling dat in een populair lied altijd iets zit dat niet klopt. Hij genoot daarvan. Een zinnetje uit de Zuiderzeeballade: «Ja, ikke was de kapitein.» Daar genoot Willem van. Hij legde vervolgens uit hoe mooi die liederen waren, wat voor een prachtige cultuur ermee werd blootgelegd en waarvoor en voor wie die liederen waren. Die liederen waren namelijk «voor alle mensen en mensen die het moeilijk hadden» en dat vond Willem fijn.
Karel van het Reve legde me een keer uit dat hij het boek Gone With the Wind eigenlijk net zo mooi vond als Oorlog en vrede. Ik deed wat meewarig. Was Gone With the Wind niet een kitsch roman? Een damesboek? Karel haalde op zijn bekende manier zijn schouders op en stak een betoog af, zo knap dat ik er wat voor zou geven als ik het letterlijk kon herhalen. Het kwam neer op het volgende. Het knappe van Gone was allereerst dat het goed geschreven was. Nu was dat subjectief, maar Karel was in het boek geen vreemde zinnen tegengekomen, zoals hij die altijd tegenkwam bij Nederlandse schrijvers. Bij het lezen moest hij steeds op een prettige manier aan graaf Tolstoi denken. Die was zo prettig leesbaar omdat hij Russisch schreef dat door twaalfjarigen gelezen kon worden. Het zou Karel niets verbaasd hebben als de schrijfster van Gone «Graaf Tolstoi!» zou hebben geantwoord op de vraag wat haar lievelingsschrijver was. Verder betoogde Karel dat schrijvers overigens niet weten door wie ze werkelijk beïnvloed zijn. Ze kunnen wel stoer zeggen: Nabokov of Tolstoi, maar vaak komt het erop neer dat ze door Mr Roothaert of Havank zijn beïnvloed. Ik ging het boek lezen en raakte eraan verslaafd. (Het gekke is: ik schrijf dit stuk in een kamer met drie mensen, geen van hen weet wie Gone With the Wind heeft geschreven, terwijl ze dat boek allemaal kennen. Wel weten ze wie Oorlog en vrede heeft geschreven, terwijl ze dat boek niet hebben gelezen.)
Door Willem en Karel heb ik altijd aandacht gehad voor «lage cultuur». Smartlappen, Duitse liedjes, Nederlandse covers van Engelse muziek alles wat Vic van de Reijt (leerling van Wilmink) verzamelt, begrijp ik helemaal. Daar zit zoveel schoonheid in, en niemand die het ziet.
Er is nu een verzet tegen de lage cultuur. Je zou alleen maar blote tieten, spelletjes en soaps op de televisie zien, en nooit eens een mooi toneelstuk.
Ja, dat is vervelend, maar… nou en? Ik zie nooit een spelletje of een soap, maar toch interesseert het me. En er blijft genoeg over om te zien. Daarbij: er bestaat geen hoge cultuur zonder de lage.