Gepest worden om je andersheid, jezelf uitgesloten voelen en alleen zijn: het zijn thema’s die naar het hart van Kinderen voor Kinderen gaan. Waar kun je niet mee gepest worden? Ze pakken je op je ‘Beugelbekkie, pestbril’ (1980), op je naam (‘Rik’, 1985), op je leermoeilijkheden (‘LOM-kind’, 1986) of op je niet-frisse geur (‘Ik zeg maar liever niets’, 1999). Dat KvK zoveel nummers over pesten, uitsluiting en alleen zijn heeft gemaakt is niet zo vreemd: er zijn maar weinig kwesties waar zoveel kinderen zo intens door geraakt worden. Daar komt nog bij dat pesten als probleem zeker niet minder destructief is geworden in het internettijdperk – ‘Mijn MSN’ (2009) en ‘Als je wordt gepest’ (2018) gaan over dat cyberpesten.

Het meest hartverwarmend treurige KvK-nummer over uitsluiting en eenzaamheid is ‘Kom je strakjes bij me spelen’ uit 1980. Een meisje probeert een ander kind uit te nodigen bij haar te komen spelen, waarbij ze al haar speelgoed opsomt (‘een nieuwe trein / en wel vijfentwintig auto’s / en een grammofoon’) en telkens het zinnetje herhaalt: ‘En ik ben alleen.’ Aan het slot van het lied blijkt hoe fundamenteel die eenzaamheid is: ‘Kom je ooit nog bij me spelen / behalve jou ken ik geeneen / want ik ben alleen’. Beluister en bekijk de piepjonge zangeres erbij, die de hoge tonen bij lange na niet haalt, en de aandoenlijkheid is compleet.

De moraal van dit nummer lijkt eenvoudig: bezit maakt niet gelukkig. Toch knaagt dat een beetje. Waarom is dit meisje zo eenzaam, ondanks die prachtige collectie speelgoed? Als je de beelden erbij ziet en de naam van de zangeres weet – Aniek Njiokiktjien – ontdek je een mogelijke verklaring. Is juist dit meisje voor dit nummer uitgekozen vanwege haar vermoedelijk Aziatische wortels? Is het kindje in het lied zo alleen omdat ze om haar kleur gepest wordt?

Het lijkt een vergezochte interpretatie, maar wie andere nummers uit de eerste vijftien jaar van KvK ernaast legt, ziet dat deze lezing best voor de hand ligt. In die jaren worden kleur en etnische achtergrond namelijk als een van de belangrijkste markeerders van andersheid gezien. Sterker nog: niet-witte zangers worden vrijwel uitsluitend getypecast voor liedjes waarin het gaat over discriminatie of migratie. In latere afleveringen zie je dat patroon langzaam verschuiven: beetje bij beetje nemen niet-witte kinderen een vanzelfsprekender plek in bij KvK. Datzelfde patroon zie je ook bij andere vormen van anders zijn: ook kwesties als lichamelijke beperking worden bijvoorbeeld op een inclusievere manier aan de orde gesteld in recente KvK-afleveringen.

Laten we eerst de rol van niet-witte kinderen in het koor eens langslopen, omdat daarin de veranderende omgang met andersheid op de meest spectaculaire wijze zichtbaar is. Aan de vroege platenhoezen van KvK zie je overduidelijk dat raciaal verschil aan de basis van het programma staat. Op de allereerste hoes zien we een getekende groep witte kinderen uitgebeeld voor een foto van zwarte (vermoedelijk Afrikaanse) kinderen. Op de tweede hoes bouwen een wit en een zwart handje samen aan een blokkentoren, op de derde tekenen een witte en een zwarte kinderhand poppetjes, enzovoorts.

De logica van wij-zijverschil wordt nog verder in de verf gezet door de overbekend geworden KvK-tune, geschreven door Jack Gadellaa en Henk Westrus: ‘Een kind onder de evenaar is meestal maar een bedelaar / Kinderen voor Kinderen / voor kinderen van daar’. De sociaal-democratische wortels van het programma zijn duidelijk: de sterke schouders van de witte Nederlandse kinderen ondersteunen de arme zwarte kinderen elders in de wereld.

Geen wonder dat niet-witte Nederlandse kinderen in deze logica een wat lastige rol hebben. ‘Bruin’ (over discriminatie) en ‘Op ons eiland’ (over hoe kinderen in het Caraïbisch gebied als vanzelfsprekend een wit perspectief krijgen aangeboden), twee liedjes van Gadellaa en Westrus uit 1984, benadrukken de andersheid van Nederlandse kinderen met een niet-witte achtergrond dan ook sterk. De zwarte solozangers zetten ‘blank’ tegenover ‘bruin’, en ‘ons eiland in de wind / waar de divi-divibomen groeien’ tegenover het land van Calvijn en Willem van Oranje.

In de jaren negentig veranderde er weinig aan deze strategie: de enkele keer dat er een niet-wit koorkind soleerde – of zelfs maar deelnam aan het koor – was dat om een nummer over cultureel verschil te zingen. Het veertiende seizoen (1993) bevatte weliswaar uitzonderlijk veel (vier) nummers met niet-witte solisten, maar die kinderen waren er duidelijk bij gevraagd omdat het dat jaar in de hele aflevering om cultureel verschil draaide. In de televisiemusical bij deze aflevering speelde nota bene een witte jongen de rol van het Marokkaans-Nederlandse personage Hakim. De zangpartijen van Hakim werden ingezongen door de veelgevraagde solist Maarten Veerman (blond haar, spierwitte huid). Er werd speciaal een acteur aangetrokken om Hakim geloofwaardiger te kunnen belichamen, maar afgaand op zijn naam (Bob Wennekes) en uiterlijk wijst alles erop dat hij geen Marokkaans-Nederlandse wortels had.

Dit voorbeeld toont eens te meer aan dat KvK er in de eerste twintig jaar nauwelijks op gericht was om zélf etnisch diverser te worden. KvK-choreograaf Lucia Marthas vertelde in een Volkskrant-reportage uit 2019 dan ook dat ze bij haar komst bij het koor, eind jaren negentig, een nagenoeg wit koor aantrof. ‘Ik hoorde dat ze soms voor het beeld nog een donker kindje vroegen om mee te doen. Heel erg.’

Zodra Marthas in 1999 de choreografie van het programma overnam, begon de samenstelling van de groep onmiddellijk te verschuiven. Eerst was dat alleen zichtbaar in de groep ‘danskinderen’ die vanaf dat moment mee zou gaan doen en van wie een groot deel niet-witte roots had. Dat leidde in 1999 tot eigenaardige taferelen: zo werd ‘Geen huis meer’, waarin de koorkinderen zingen vanuit de positie van vluchtelingen in een ander land, door een witte groep gezongen, maar stonden de danskinderen die veelal van kleur waren er zwijgend omheen.

Pas vanaf 2006 voltrok een vergelijkbare ontwikkeling zich ook bij de zangkinderen. Stapje voor stapje werd het koor minder wit – in 2018 en 2019 werden er zelfs praktisch alle nummers gezongen door ten minste één niet-witte solist. Ook de typecasting verdween naar de achtergrond: in ‘Dolfijn’ (2007) zingt een niet-wit meisje bijvoorbeeld over een dolfijn in plaats van over een thema dat gerelateerd zou zijn aan haar kleur.

Daarnaast wordt er in recente afleveringen slim gespeeld met het vroegere probleem van typecasting. Neem ‘Waarom moet ik gaan?’ (2015), over vluchtelingkinderen die worden uitgezet: het grote zangteam dat dit nummer soleert is weliswaar grotendeels niet-wit, maar er zitten ook witte kinderen tussen. Het nummer benadrukt zo subtiel de ‘gewoonheid’ en ‘Nederlandsheid’ van vluchtelingkinderen: wit of zwart, dat maakt eigenlijk geen verschil. Ook in de tune verdween het wij-zijdenken: sinds 2005 zingt het koor namelijk niet langer over kinderen onder de evenaar, maar ‘Al spreek je niet dezelfde taal, muziek verstaan we allemaal’.

Is het koor dankzij die inclusievere omgang met etnische achtergrond een perfecte uitsnede uit de Nederlandse bevolking geworden? Dat kun je je afvragen. Wie tegenwoordig naar KvK kijkt, ziet nog altijd vooral slanke, vermoedelijk welgestelde, Goois aandoende kinderen aan het werk – op alle drie die karakteriseringen zullen we trouwens terugkomen in latere afleveringen van deze artikelenreeks. Toch doet het programma zichtbaar zijn best om ook op andere vlakken inclusiever te werk te gaan. Neem het thema beperking. In 1982 werd ‘Mijn broertje’ met Down nog overduidelijk neergezet als afwijkend: ‘Mijn broertje is niet helemaal / niet echt zoals het hoort’, want hij is ‘mongool’.

In 2007 schreef Dolf Jansen KvK-geschiedenis door in ‘Rock ‘n’ rollstoel’ kinderen met zichtbare handicaps in rolstoelen te laten dansen met de ‘gewone’ koorkinderen. Boeiend is ook dat de niet-beperkte koorkinderen regelmatig de hand reiken naar kinderen met een handicap: de soliste in ‘Leef met elkaar’ zingt in de ik-vorm over gehandicapt zijn en in 2016 en 2019 werden nummers uitgebracht die tijdens de shows door koorkinderen van ondertiteling in gebarentaal werden voorzien (‘Dierenvriend’ en ‘Al 40 jaar’).

Die inclusievere aanpak valt zeker toe te juichen, maar komt met een prijs. De vroegere sociaal-democratische overtuiging van de ‘sterke schouders’ gaf witte kinderen niet alleen het comfortabele gevoel iets voor anderen te kunnen betekenen, ze stelde hen ook gerust: als je je onverhoopt toch anders voelt vanwege je haarkleur of je gewicht, geen nood, want je kunt dit gemakkelijk aan. Gepest worden om je eigenaardigheden wordt in de vroege afleveringen daardoor soms ronduit vrolijk bezongen, bijvoorbeeld in het heel opgeruimde ‘En ik’ (1981).

Maar dat aangename gevoel van geprivilegieerd en bij jezelf thuis zijn is verdwenen, waardoor KvK-liedjes over pesten en andersheid recentelijk soms loodzwaar zijn. ‘Nooit meer naar school’ (2008) is daar het duidelijkste voorbeeld van. Op een macabere unisono melodie zingen de kinderen over het gevoel overal buiten te vallen – en veelzeggend genoeg doen ze dat in de ik-vorm, omdat iederéén in de groep zich geïsoleerd voelt. De enige sterke schouder die zich in dit lied nog aandient, is die van de eigen moeder. Inclusiviteit mag dan waardevol zijn, het leven van een kind wordt er niet automatisch gemakkelijker door.