SARAJEVO – De politiek in? Dat nooit, zegt Svetlana Broz, de 51-jarige kleindochter van Tito. Liever hoort ze bij de mensen ‘die met hun hoofd een gat in de muur ramt waar verstandige en intelligente politici misschien doorheen weten te komen’. Maar die politici zijn nog ver te zoeken in Bosnië-Herzegovina. Dat blijkt volgens haar wel uit de uitslagen van de verkiezingen van 1 oktober. Svetlana Broz: ‘Het is een totale ramp. Deze verkiezingsuitslagen zullen niets veranderen. De ene nationalistische partij is door de andere vervangen. Alleen de namen zijn veranderd. Net als hun voorgangers willen ze Bosnië-Herzegovina vernietigen.’ Svetlana Broz is een vrouw van statuur. Helblond haar, staalgrijze ogen. Ze houdt kantoor in haar woonhuis in het dorpje Hadzici, dat vlak onder Sarajevo ligt. Met uitzicht op het Bosnische platteland werkt ze aan haar boeken, lezingen en trainingen. Naast de boekenkast ligt een stapel afleveringen van The New York Review of Books. Broz is lid van verschillende nationale en internationale ngo’s en in 2002 richtte ze The Garden of the Righteous Worldwide op, een stichting ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de oorlog in Bosnië-Herzegovina. Haar lezingen gaan over ‘civil courage’ – moedig burgerverzet.

De afgelopen elf jaar na de oorlog zijn verspild, zegt ze. ‘Bosnië-Herzegovina is misbruikt door de internationale gemeenschap. Die houdt democratisering tegen, want alles is gelaten zoals het was. Het heeft geleid tot een frozen post-war situation. Ik maak altijd de vergelijking met Duitsland na de Tweede Wereldoorlog. Toen verbood de internationale gemeenschap de Nationaal Socialistische Partij. In Bosnië-Herzegovina bleven de nationalistische partijen aan de macht, onder een andere naam, maar met dezelfde mensen als voor de oorlog. Er zijn zoveel politici die door de internationale gemeenschap werden omarmd en die nu in Den Haag zitten of voor een ander tribunaal moeten verschijnen. Dat kan twee dingen betekenen: óf de internationale gemeenschap leert langzaam, óf ze hebben baat bij permanente instabiliteit in deze regio.’

In 1991 werkte Svetlana Broz nog als cardioloog in Belgrado. Ze vroeg toen aan vier politieke tegenstanders van Milosevic waarom de oorlog in Kroatië was begonnen. Onafhankelijk van elkaar gaven ze hetzelfde antwoord: de oorlog in Kroatië is geen oorlog, het is een oorlogsspel. De echte oorlog zal in Bosnië-Herzegovina beginnen. Op haar vraag wat er met de moslims zou gebeuren, kreeg ze als antwoord: er zijn genoeg rivieren in Bosnië. Toen de oorlog een jaar later uitbrak, besloot ze zich als vrijwilliger te melden, om de Bosniërs te helpen als cardioloog. Tijdens de oorlog begon ze aan haar boek Good People in an Evil Time.

Broz: ‘Ik hoorde van mensen hoe ze een situatie hadden overleefd door de hulp van iemand uit een andere bevolkingsgroep. In tijden waarin alleen maar slechte dingen leken te gebeuren, was dat fantastisch om mee te maken. Ik kwam erachter dat ze mij hun ervaringen vertelden omdat ik uit Belgrado kwam; ik had daarom een grotere kans die door te geven dan zijzelf. Ik vond ook dat ik niet het morele recht had die verhalen voor me te houden en besloot het land door te trekken met een opnamerecorder. Voor mij, als Tito’s kleindochter, was het ook gemakkelijker. Er gingen deuren voor me open, want mensen vertrouwden mij.

Wat ik het sterkst heb meegekregen van mijn familie is een grote afkeer voor fascisme en nationalisme. Mijn grootvader was, zoals bekend, een van de grootste antifascisten en nazi-bestrijders tijdens de Tweede Wereldoorlog. Mijn vader, zijn zoon Zarko Broz, was zeventien toen hij, als vrijwilliger in het Rode Leger, zijn rechterarm verloor in de slag om Moskou. Dat betekent dat ik ben opgegroeid in een extreem antifascistisch georiënteerde familie. Elke vorm van segregatie of onrechtvaardigheid zette mij aan tot actie. Ik ben allergisch geworden voor nationalisme. Het is een ziekte die we moeten uitroeien, maar we hebben niet genoeg antibiotica om het te bestrijden.’

Het zijn volgens Broz slechts een paar rotte appels – enkele nationalistische politici – die als ziektekiemen het land teisteren. ‘Ooit leefden wij in een tolerant land. Nog steeds is dertig procent van de huwelijken in Bosnië gemengd, zelfs tijdens de oorlog trouwden mensen van verschillende bevolkingsgroepen met elkaar. Hoe kunnen we dan zeggen dat we niet samen kunnen leven?’

De leider van de Servische snsd, Dodik, is voor afscheiding van de Servische republiek. Silajdzic van de nationalistische sbih wil de entiteiten juist afschaffen en van Bosnië-Herzegovina één staat maken, waartegen de Bosnische Serven zich heftig verzetten. Deze twee standpunten staan ogenschijnlijk diametraal tegenover elkaar. Broz, fel: ‘Ze staan helemaal niet tegenover elkaar. Dat is de grootste vergissing die buitenlanders maken. Ze werken samen, ze steunen elkaar. Ze spelen elkaar in de kaart met hun retoriek. Ik heb er geen bewijs voor, maar ik kan zo raden dat Dodik en Silajdzic elkaar in het geheim hebben ontmoet om af te spreken hoe ze elkaar kunnen helpen. Alle nationalisten gebruiken hetzelfde instrument: angst. Stem voor ons of anders word je weggevaagd. De angst is ruim voorradig in Bosnië-Herzegovina, maar als je mensen vraagt voor wie ze bang zijn – dat valt mij op bij al mijn lezingen in het land – dan kan niemand een concreet antwoord geven. En dat is waarom we altijd dezelfde verkiezingsuitslagen hebben. Mensen hebben geen idee wat ze moeten doen en daarom stemmen ze altijd weer op de partij die inspeelt op hun angst.’

Ondanks alles ziet Broz één lichtpuntje: de verkiezing van de Kroatische afgevaardigde, Zelkjo Komsic van de multi-etnische sociaal-democratische partij sdp, in het presidium. Broz: ‘Dat er één niet-nationalistische politicus als afgevaardigde voor het driemanspresidentschap is gekozen, betekent toch dat meer mensen het nationalisme beu zijn. En dat is een kleine overwinning.’

Tegelijkertijd benadrukt ze dat er met de vigerende grondwet nooit iets wezenlijks kan veranderen. ‘De grondwet staat volledige segregartie voor, omdat je alleen op je eigen bevolkingsgroep mag stemmen. Zou het niet logisch zijn als inwoners van Bosnië-Herzegovina, allemaal gelijk, mogen kiezen uit alle drie de bevolkingsgroepen? In de grondwet staat bovendien nergens dat Bosnië-Herzegovina een seculiere staat is, terwijl Bosnië niet kán bestaan als niet-seculiere staat. En dan te bedenken dat deze grondwet met hulp van de internationale gemeenschap tot stand is gekomen.’

Broz wordt nog geregeld aangesproken vanwege haar naam. Laatst nog, door de medewerker van een reisbureau bij wie ze telefonisch een ticket boekte. Broz: ‘Veel mensen vertellen me hoe erg ze het vinden wat er met Bosnië-Herzegovina gebeurt, en ze vertellen me over hun nostalgische gevoelens over de periode dat Tito nog hun president was.’

Voor de oudere generatie is Tito een held, maar veel jongeren weten niet wat ze van hem moeten denken: was hij een dictator of de man die ervoor zorgde dat de volkeren op de Balkan vreedzaam samenleefden? Broz glimlacht erom. ‘Jonge mensen krijgen geen goed onderwijs, dus hun kennis komt van hun ouders en grootouders. En dat is verwarrend. Maar ze kunnen zich verdiepen in literatuur over Tito om zich zelf een mening over hem te vormen.’ Ze voelt zich nooit persoonlijk aangesproken door de negatieve verhalen over haar grootvader. ‘Hij was een politicus en een historische figuur en dan is het logisch dat er allerlei verhalen de ronde doen. Positieve en negatieve. Bij de laatste probeer ik altijd te beoordelen hoe betrouwbaar ze zijn. Dat kan soms zelfs interessant zijn. En bovendien: niemand is perfect.’

Ze herinnert zich dat ze vroeger kwaad was wanneer haar grootvader mensen liet oppakken en vastzetten. ‘Ik, als democraat, vond dat hij mensen niet op een rechtmatige manier arresteerde en berechtte. Maar na al die oorlogen in voormalig Joegoslavië zeiden zoveel mensen tegen me: als die mensen niet uit de gevangenis waren vrijgelaten, hadden we die bloedige oorlogen niet gehad. Want behalve Milosevic waren alle politici die verantwoordelijk waren voor de oorlogen in voormalig Joegoslavië, politieke gevangenen tijdens het oude regime. Omdat ze nationalist waren. Met als resultaat dat er in die tijd een paar mensen werden gearresteerd en opgesloten en miljoenen mensen in normale omstandigheden leefden. Nu is het andersom: miljoenen mensen leven in volkomen abnormale omstandigheden, terwijl diegenen die toentertijd vastzaten, de macht hebben. Ik vraag me nu af of ik het bij het goede eind had toen ik het systeem dat nationalisten afstrafte, veroordeelde. Want is het beter wanneer niemand gestraft wordt en de georganiseerde misdaad de macht heeft?’