De nieuwe M, talkshow op de beladen DWDD-tijd, valt nog niet mee. Doodvallende grappen, stroeflollige conversatie tussen presentator en vaste muzikant, ontbrekende souplesse en een hoog televisie-over-televisie-gehalte. Met dat laatste bedoel ik niet het woensdag-item over de Nipkowschijf. ‘Laat je niet zo kennen man: omdat je zelf in die jury zit’. Nou nee: ten eerste waren de nominaties en de Ere-Nipkow (André van Duin!) heet van de naald, zoals dat een actuele rubriek betaamt (Van Nieuwkerk had ook altijd een jurydelegatie aan tafel). En ten tweede: wij laten ons graag vertellen dat die schijf onder kwaliteitstelevisiemakers als begerenswaard wordt beschouwd en dan is het een verantwoord onderwerp – de Librisprijs zit toch ook in Nieuwsuur. Margriet van der Linden leek wat verbaasd over twee van de drie nominaties, die ze duidelijk ook niet kende. Ze zal niet de enige zijn en daar is niks op tegen want de jury zit er niet als echo van de publieksapplausmeter maar om uit gans het aanbod juwelen te kiezen, ook als die relatief onbekend zijn. Ja, De luizenmoeder (AVROTROS), wie kent haar niet? Even bekend als Sinterklaas ‘en natuurlijk en natuurlijk Zwarte Piet’ – een liedtekst van Het Goede Doel die door omstandigheden even schurend is geworden als sommige scènes in de serie. Maar hoeveel mensen zagen de loden zwaarte van Sinan Cans tweedelige, dappere en koosjere documentaire In het spoor van IS (BNNVARA)? Zelden The horror! The horror! middels de letterlijke en figuurlijke puinhopen van die fanatenbende zo indringend ervaren. En hoeveel zagen het buitengewoon originele onderzoeksjournalistieke reisprogramma Ersin in Wonderland (VPRO)?

Tot mijn schande zag ik deze revelatie pas toen hij verscheen op de Nipkow-groslijst waarin juryleden gevolg geven aan de uitnodiging ‘roept u maar’. Dat leverde bijna zestig titels op die zelfs tv-recensenten tot inhaalhuiswerk dwingt. En ik keek mijn ogen uit. In de eerste aflevering bezocht Ersin Kiris het vermaarde Kruger Park in Zuid-Afrika. Hij deed dat, zoals in elke aflevering, in een dubbelrol: hij liet zijn baard afscheren en trok het soort safarikleren aan dat toeristen onderscheidt van gewone mensen. Daarmee nam hij plaats in een open voertuig-met-gids tussen doorgewinterde collega-toeristen die Afrika of de wereld afreizen om vinkjes te kunnen zetten op hun wildlife-lijst. Gelukkig louter schietend met camera.

Voor Ersin-de-toerist was het zijn eerste keer, dus giraffe en leeuw ontlokten hem blije reacties en obligate vragen. Die becommentarieerd werden door een off-screen Zuid-Afrikaanse commentaarstem die deze Ersin bespotte om zijn aan domheid grenzende naïveteit. Daarmee Ersin-de-journalist wekkend die, met baard en normaal gekleed, op onderzoek uitging naar hoe dat toch zat met de stropers die de rinoceros, zonder camera maar met echt wapen, helpen uit te sterven om aan de overwegend Aziatische vraag naar de hoorn te voldoen. En met de bestrijders van die stropers die op hun beurt scherpschietend legio stropers neerleggen. Stropers die vaak uit het straatarme deel van Mozambique komen dat geen enkele werkgelegenheid biedt maar wel direct grenst aan het eindeloze hek rond het park. Vergeefs probeert de journalist jonge mannen, kijkend naar een potje voetbal van de FC Big Five (de naam een opgestoken middelvinger naar de beschermers van die vijf bij toeristen meest geliefde diersoorten?) aan de praat te krijgen over de vraag wie toch die stropers zijn. Zij zelf niet en ze kennen ook niemand. De commentaarstem hoont ook deze versie van Ersin die, hoewel minder naïef dan de toeristvariant, schijnt te denken dat die jongens aan een tv-mannetje uit Nederland=Verweggistan dorpsgenoten zullen verraden of zelf zullen bekennen. Toch leidt dit op papier wat gekunsteld lijkende spel tot verbluffende inzichten over zowel stropers als hun bestrijders. Met als kernzin die van de meest mededeelzame Mozambikaan: ‘Je weet pas wie stroper is als hij in een doodskist thuiskomt’. En dat gebeurt daar met grote regelmaat. Tijdens de uitzending wordt de kijker een aantal keer op het verkeerde been gezet. Voor mij was die ene aflevering, met zijn belangrijke inhoud en zijn verrassende formule, voldoende om een nominatie te steunen – ook al omdat gewaardeerde collegae de andere drie over Acapulco in Mexico, Sousse in Tunesië en Medellin in Colombia van gelijk niveau noemden. Die ga ik inhalen.

Verbluffend groot het aantal reisprogramma’s op de groslijst trouwens, wat een enkeling kritiek ontlokte, maar wat vooral iets zegt over hoe goed de Nederlandse televisie in dit genre is en hoeveel voortreffelijke gidsen we kennen. (En dan mocht het allermooiste Nederlandstalige reisprogramma, Goed volk van Jeroen Meus en Kat Steppe, niet eens meedingen, want Vlaams.) Vier ervan (naast Ersin ook Eus in Turkije, Ruben Terlou in China en Stef Biemans langs de Andes) haalden de tweede schifting waarin elf programma’s overbleven. Zou je Sinan Can in Irak en Syrië meetellen (wat de meeste juryleden niet wilden als zijnde een te luchtige aanduiding voor wat zware documentaire is), dan waren het er zelfs vijf. Natuurlijk mogen we niet in hokjes denken, maar het ontging menigeen niet dat we met Özcan Akyol, Sinan Can en Ersin Kiris een verbluffend hoog Nederturks gehalte haalden met twee nominaties; plus een eervolle vermelding voor het persoonlijke, inzichtgevende en dappere De neven van Eus. Mannen die, net als Fidan Ekiz trouwens, tegen de nationalistische en islamistische stroom in varen. Akyol en Can maakten grote delen van de Turkse gemeenschap razend met hun alevitische en ongelovige (voor de Ware Soenniet is dat hetzelfde) neven en nichten; en met een gewaagd onderzoek naar de Armeense genocide (etnische Turk Can samen met Ara Alici, van Armeense afkomst). Het mag toeval zijn, het is bijzonder. En dat kort na de Libris-winst van Murat Isik met Wees onzichtbaar!

Ver, maar net niet ver genoeg kwam Dreamschool (NTR), de Nederlandse variant op het programma van Jamie Oliver, waarin Lucia Rijker en Eric van ’t Zelfde een groep schoolverlaters middels onorthodoxe lessen door Bekende Namen (van patissier Robert van Beckhoven via zangeres Tania Kross en hersenprofessor Erik Scherder tot zwemmer Maarten van der Weijden) trachten te inspireren uit het moeras te geraken waar de meesten zich in bevinden. Geduld en inzet van deze droomschoolleiders zijn indrukwekkend, zij het soms nauwelijks sterker dan hun twijfels en wanhoop; de houding van veel deelnemers vaak hemeltergend en als kijkend docent zou je ze er regelmatig het liefst uit schoppen – maar dat is nou juist wat steeds is gebeurd en wat hier geprobeerd wordt te doorbreken. Afkeer en mededogen strijden om voorrang en soms kiert een straaltje licht.

Ten slotte een programma dat wel de laatste elf haalde maar niet de nominaties (net als in alfabetische volgorde Beau, Five Days Inside; Dreamschool; Het geheime dagboek van Hendrik Groen; Jinek). Ik had de 3 Doc Nao ’t Zuuje (BNNVARA), net als Ersin, gemist. Een film van Rob Hodselmans en Lex Uiting over het carnaval in Venlo in het jaar dat co-regisseur Uiting er Prins Lex de Eerste was. Dat trok me werkelijk van geen kant – noch het onderwerp, noch die curieuze combinatie van hoofdpersoon en filmmaker. Als beginnend twintiger trok ik, gedreven door een snufje antropologische nieuwsgierigheid maar vooral door verliefdheid op een Sittardse, liftend naar Limburg. Kwam door vrolijk hossend boerenkielen-Brabant en vreesde het ergste. Maar keek mijn ogen uit in mijnenland waar fantasie, veelvormigheid en esthetiek veel groter waren. Mijn bezoek werd op prijs gesteld door dochter des huizes, maar minder door haar ouders, die ik achteraf geen ongelijk kan geven. Los van wat ze van mij vonden: ik hoorde daar niet, zo min als andere Hollanders die komen zuipen en hopen te versieren.

Nao ’t Zuuje gaat daar helemaal niet over, maar is een zo indrukwekkend document over wat Vastelaovend in en voor deze gemeenschap betekent dat alleen de kijker met dikke huid bedenkt dat zij of hij daar vooral heen moet. Al wekt die film zeker dat verlangen. Zoals een jurylid met evenveel scepsis over carnaval als de meesten van ons het verwoordde: ‘Ik had voor het eerst het gevoel dat ik iets in mijn leven mis.’ Wij zagen op televisie de korte versie – de lange is alleen in een Venlose bioscoop vertoond. Was ik daar maar bij geweest, onzichtbaar in het donker (al weer dat verlangen), want de korte is hartverscheurend mooi en kon niet genoeg duren. Uiting maakte het lied ‘zo ‘ne goeie hebben wij nog niet gehad’ meer dan waar als prins, en zijn ontroering en die van zijn familie over de uitverkiezing (terwijl hij een in het Westen wonende expat is) maakten meteen duidelijk hoe immens het belang van die feestperiode is. Maar hij zit er geen seconde te veel in dankzij een paar prachtige verhaallijnen en portretten over en van anderen. De belangrijkste: de oudere man wiens zoon ook ooit prins was, die recent het vonnis ongeneeslijk heeft gekregen en die uit volle overtuiging zijn laatste carnaval viert met zoon en kleinzoontje. Nee, niks sentimenteel: het leven zelf waar de dood bij hoort. En een Haarlemse die elk jaar voor carnaval naar haar Venlo terug moet en zal, inmiddels met haar kinderen. De pijn des levens is haar niet voorbijgegaan, maar ze kan hem daar zowel met oude bekenden delen als loslaten.

In Venlo niks ‘paard in de gang’ en andere gelegenheidsliederen: er bestaat een gigantisch repertoire van ‘eigen’ liedjes dat van oud op jong wordt doorgegeven. Ik hou erover op: dit lijkt een loflied op gesloten gemeenschappen, op (meestal invented) traditie. Maar dat is de film juist ook weer niet. De nadruk ligt op het feest, de verbroedering, de vaak prachtige schmink en kleding, het samengaan van oud en jong, rijk en arm. Maar we krijgen net genoeg mee zodat jaloezie, achterklap, kleinzieligheid, standsverschillen daarmee niet uit de weg zijn. De weemoed naar dat paradijselijke is de laatste avond al voelbaar in melancholie. Wie twijfelt aan mijn smaak en verstand kijke toch even zelf. Ik ben bekeerd – niet tot carnaval maar tot een carnavalsfilm. Die de Nipkowschijf niet wint omdat die eigenlijk nooit naar een eenmalige documentaire of dramaproductie gaat.