ATLANTA – «Enige tijd geleden zag ik een cartoon in het weekblad The New Yorker die mijn huidige leven goed beschrijft. Een kleine jongen zegt tegen zijn vader, terwijl hij naar hem opkijkt: ‹Papa, als ik later groot ben, wil ik een voormalige president zijn.› Ik zit nu in een prachtige periode in mijn leven. Het was lastiger toen ik geheel opging in de politiek, omdat ik toen de controle over mijn eigen schema en leven totaal kwijt was. Als een ex-president heb ik nagenoeg complete vrijheid. Ik kan mijn aandacht en energie richten op zaken als het Carter-centrum, die niet alleen mijn speciale belangstelling hebben, maar waarvan ik ook denk dat ik er een nuttige bijdrage aan kan leveren. »

U bent ontwikkelingswerker?

Jimmy Carter: «Om van dienst te kunnen zijn is het belangrijk je oprechte belangstelling te tonen voor de welzijnsverbetering van de mensen die je, waar ook ter wereld, bezoekt. In 35 Afrikaanse landen heeft het Carter-centrum programma’s die erop gericht zijn behandelbare ziektes te voorkomen. Dracontiasis, guineaworm, is zo’n verschrikkelijke ziekte. Ik zal nooit de eerste keer vergeten dat ik de gevolgen ervan zag. In 1988 in Ghana. Het is hartverscheurend om een lange en dunne worm uit de borst van een negentienjarig meisje te zien kronkelen. In het dorp dat ik bezocht, was bijna iedereen verzwakt door de guineaworm. Kinderen gingen niet naar school en de economie was kapot. Toen we de uitroeiingscampagne begonnen, heerste de guineaworm in twintig landen, drie in Azië en de rest in sub-Sahara Afrika. Er waren 3,5 miljoen gevallen bekend in 23.500 dorpen.

Het Carter-centrum is in al die dorpen langs geweest, op een paar Zuid-Soedanese plaatsen na, omdat die door oorlog niet toegankelijk waren. We hebben de 3,5 miljoen gevallen weten terug te brengen tot elfduizend in 2005. We weten van bijna ieder geval van guineaworm. Maar juist die laatste gevallen zijn het allermoeilijkst om te beheersen. In een land als Mali zat de guineaworm in zulke afgelegen en straatarme regio’s dat de regeringsfunctionarissen in Bamako niet eens wisten dat de ziekte er was. Maar de bevolking leed eronder. Alleen met oprechte en aanhoudende interesse in de mensen die je wilt helpen, kun je kennelijk zo’n ziekte uitroeien.»

Doet uw tijd als president er bij dit ontwikkelingswerk toe?

«Als ik naar een land ga om, bijvoorbeeld, een landbouwprogramma te beginnen of om iets te doen aan oogbindvliesontsteking (conjuctivitis – oc), rivierblindheid, elefantiasis of een andere ziekte, dan heb ik toegang tot de regeringsleiding, omdat ik president van de Verenigde Staten ben geweest. Als de who (Wereldgezondheidsorganisatie) een soortgelijk programma in een land wil starten, zullen haar mensen er waarschijnlijk naartoe gaan en een kantoor opzetten, om pas daarna te praten met de plaatselijke minister van Gezondheidszorg. Dat is gangbaar in het ontwikkelingswerk. Bij het Carter-centrum doen we het zo niet. Ik spreek de president nog voordat we het land ingaan en ik zeg tegen hem: ‹Ik wil met u praten over oogbindvliesontsteking.› Hij zegt dan: ‹Hoe kan ik uw bezoek voorbereiden?› Dan vraag ik om een ontmoeting met de ministers van Gezondheidszorg, Financiën, Onderwijs, Landbouw, Transport en met de premier. Dus als ik daar aankom, vergader ik met het hele kabinet en verkrijg ik doorgaans hun steun voor het programma. Bij een volgend bezoek gaan mijn vrouw en ik misschien naar dorpen waar de ziekte heerst en nodigen we de president uit met ons mee te gaan. Het wordt dan ogenblikkelijk een prioriteit voor hem.

En er is nog iets: als er een nationaal conflict ontstaat of er worden voor het eerst in de geschiedenis van het land verkiezingen georganiseerd, wil de regering vaak niet de VN of de VS over de vloer hebben. Want dat doet in zekere zin afbreuk aan hun macht, aan hun geloofwaardigheid, het kan de regering vooral binnenlands in een kwaad licht zetten. Maar wij zijn er al, voor het behandelen van ziektes of om boeren te leren meer graan te verbouwen. Ze kennen ons, ze hebben met eigen ogen gezien wat onze programma’s voor hun mensen doen en omdat ze ons vertrouwen, vragen ze ook onze hulp bij politieke kwesties die ze andere buitenlanders niet toevertrouwen.

Neem Mali, het laatste Afrikaanse land dat ik heb bezocht. De eerste keer ging ik voor het avontuur, om te varen op de grootste rivier van Mali en een bezoek te brengen aan Timboektoe, de op één na beroemdste stad ter wereld. Sindsdien ben ik vaak teruggekomen, onder meer voor verkiezingen. Malinezen zijn erop gebrand hun situatie te verbeteren. Ze hebben ook een sterke, bewezen democratie. President Amadou Toumani Toure is inmiddels een bekend ambassadeur voor de uitroeiing van de guineaworm in zijn land. Toen hij nog de onbetwiste politieke en militaire leider van Mali was, besloot hij uit zichzelf te democratiseren. In Afrika is dat heel ongewoon. Hij stond zijn plaats af en organiseerde een eerlijke, democratische verkiezing. Op weg naar zijn opvolger vroeg hij me wat ik in Mali kwam doen. Ik vertelde van mijn pogingen de guineaworm uit te roeien. Hij vroeg wat dat was, een guineaworm. Ik legde het uit en hij zei: ‹U bent de voormalige president van Amerika. Ik kan niet geloven dat u daarvoor helemaal uit de VS bent gekomen. Als u bereid bent dat te doen, dan kan ik op z’n minst een groot deel van mijn tijd besteden om u bij te staan.› Om een lang verhaal kort te maken, Toure kwam naar het Carter-centrum in Atlanta, we gaven hem daar een intensieve training in de bestrijding van de guineaworm en hij nam de verantwoordelijkheid op zich voor de organisatie van ons bestrijdingsprogramma in alle Franstalige landen in Afrika. Inmiddels is hij ook weer tot president verkozen.»

In uw recentste boek richt u zich op Amerika en beschrijft u het vervagen van de eens zo goed gedefinieerde grens tussen regering en religie in de afgelopen zes jaar. Hoewel u zichzelf beschrijft als een «born-again christian» vindt u dat een bedreigende ontwikkeling. Hoezo?

Jimmy Carter: «Sinds Thomas Jefferson een ‹muur› verordonneerde tussen kerk en staat is dit de eerste keer dat er een opzettelijke poging wordt ondernomen religie en politiek met elkaar te versmelten. Dat is niet alleen in strijd met hetgeen de oprichters van dit land voor ogen stond, maar het druist ook in tegen mijn overtuigingen als christen. Want de opkomst van het christelijke fundamentalisme doet zich voelen zowel in bestuur en politiek – in binnenlands en buitenlands beleid – als in de gemeenschap van gelovigen. Rechtse religieuze leiders doen een opzichtige poging zich te binden aan de Republikeinse Partij. Dat een volledige kerkelijke denominatie, zoals de Southern Baptists, zich bij een politieke partij aansluit, is mij een gruwel. Het is ook nooit eerder voorgekomen in de Amerikaanse politiek. Ik beschouw mezelf als een conservatieve christen. Ik ben zelfs een evangelische born-again christen. Een Southern Baptist nota bene. De oorsprong van dit kerkgenootschap ligt in het verlangen naar onafhankelijkheid van de overheid, niet anders dan alle andere doopsgezinden ter wereld. We zijn altijd een non-credo-institutie geweest en toch hebben we inmiddels een uiterst streng credo geadopteerd. Ik heb de opkomst van het fundamentalisme in de kerk van de Southern Baptists meegemaakt. Wat me de meeste zorgen baart, is dat niet meer de woorden en daden van Jezus Christus centraal staan, maar de interpretaties van de leiders van de Southern Baptist Convention. Mijn overtuiging is dat ieder mens het recht heeft zich via gebed een eigen directe toegang tot God te verschaffen. Ook de officiële proclamatie van de leiding van de kerk over de ondergeschiktheid van de vrouw zint me allerminst. En er is meer in hun religieuze verkondigingen waar Rosalynn (Carters echtgenote – oc) en ik ons totaal niet in kunnen vinden. Religie is niet een kwestie van overheersing of onderwerping aan anderen. Het gaat om nederigheid en pogingen om anderen te dienen.

Er zijn veel kwesties die uiterst gelovige mensen binden, zoals rechtvaardigheid, dienstbaarheid aan anderen, nederigheid, eerlijkheid en vrede. Maar een fundamentalist is altijd een sterke mannelijke religieuze leider die gelooft dat hij een unieke relatie met God heeft, dat hij zijn opinies uit de hemel krijgt en dat hij daarom altijd gelijk heeft. Als je met hem van mening verschilt, ben je per definitie fout en inferieur. En natuurlijk wil een mannelijke fundamentalist vrouwen domineren. Overheersing en exclusiviteit zijn cruciale elementen van het fundamentalisme.»

Bestaat er een verschil tussen christen- en moslimfundamentalisten?

«Zoals u weet heb ik het islamitisch fundamentalisme van nabij meegemaakt, aangezien ayatollah Khomeini een fundamentalist was die meende dat het in orde was om Amerikanen te gijzelen. Toen het drama zich voltrok, heb ik nauwkeurig de koran bestudeerd. Daarin staat dat je buitenlandse bezoekers in eigen land altijd goed moet behandelen. Fundamentalisme kan zo extreem worden dat mensen die het met je oneens zijn niet alleen ongelijk hebben maar eigenlijk ook geen mensen zijn. We weten nu dat islamistische fundamentalisten menen dat iedereen die zich verbonden weet met Amerika op de een of andere manier gestraft dient te worden, of zelfs vermoord.»

Ook u hebt het eeuwige leven niet.

«De laatste paar jaren heb ik mijn rol binnen het Carter-centrum teruggebracht, maar ik blijf betrokken als leider. Ook zullen Rosalynn en ik soms naar verkiezingen blijven gaan of naar landen reizen om onze gezondheidsprojecten te beoordelen. We hebben het Carter-centrum tot een permanente instelling gemaakt. Er is geld en er is een nauwe samenwerking met de Emory University in Atlanta. Ook nu al wordt het meeste werk gedaan door onze staf, die 150 experts in mensenrechten, conflictbeslechting, democratisering, verkiezingscontrole en preventie en controle van ziektes telt.

We zullen alletwee meer tijd gaan doorbrengen met onze familie en ikzelf ben vast van plan meer meubels te maken. Ik ben een niet onverdienstelijk houtbewerker. Zo heb ik onlangs met Rosalynn een cabin gebouwd in de bergen van noordelijk Georgia, dus daar zullen we ook tijd doorbrengen. Ik zal ook doorgaan met schrijven, want daar heb ik plezier in.»

Oussama Cherribi was tussen 1994 en 1998 VVD-Tweede-Kamerlid. Hij promoveerde in 2000 op een dissertatie over het gedachtegoed van Amsterdamse imams. Hij is als socioloog verbonden aan de Emory University in Atlanta.

Bewerking: Pieter van Os