AMSTERDAM. ‘Tjoem - beng!’ Denk aan een heel hete dag, zegt Donald Jones. De gevangenen staan geketend in de chain gang. Ze breken stenen en hakken in hout. ‘Tjoem - beng!’ buldert Jones door de lobby van het Americain Hotel, hees en klagend begint hij te zingen: ‘I Don’t want no bald-headed woman. Tjoem - beng! She’s to mean, well Lordy she’s to mean. Tjoem - beng!’ Hij schatert het uit. Da’s pas zingen, man. De chaingang chants van de zwarte gevangen. Je hebt alleen maar de beat nodig van het hakken. Lekker jongen! En leuk om mee op te treden. Stralend zit hij vandaag in het Americain, een favoriet plekje, en vertelt hij over zijn eeuw. Van New York - New Amster dam - naar oud Amsterdam. Há, het is niet te geloven. Hij heeft zó geboft. Zo'n mooi leven (Hout, hout, waar is hout? Dan kan hij afkloppen.) Tingeltangel, Hommeles - Doosje! Nederland was als de hemel voor hem, soms wat gedoe met kleur, maar ja. O, er is zoveel gebeurd. Inmiddels is hij zevenenzestig. Hij draagt een spijkerbroek, smetteloos wit overhemd en de mooiste schoenen van de stad: zwart-witte, met gaatjes. Hij is sharp. ‘Stagadagada dag adagada.’ Nu springt hij op uit zijn stoel en begint te klappen. Losjes, terwijl de polsen sierlijk doorbuigen, raken de handpalmen elkaar even aan en glijden dan langzaam weer uit elkaar. ‘Zo’, zegt hij, ‘klappen de zwarten. Blanken klapten toen anders, zo.’ Hij telt en precies op de vierde tel kletsen zijn handen mechanisch tegen elkaar. Miles Davis, Dizzie Gillespie, Duke Ellington, Count Basie, Stan Kengton - je hoorde meteen aan de muziek dat die blank was. Dat was heel gek. Je hóórde iets. Hij is geen rascist, maar ritme… En toch, en toch: de laatste jaren is het overgeslagen. The white kids are dancing too, man. George Michael? Die blanke die swingt de pan uit. De invloed is overgeslagen. Eigenlijk sinds de West Side Story - de West Side Story, o, jáah! En hup, hij danst weer voor. ‘Padam padida boem pam boem pam.’ Hij kan álle pasjes nadoen. Hij kent élke scène. O, en hij bedenkt nóg iets: uit mekaar dansen! Vroeger danste je met elkaar. Hup, stoel opzij en Jones gaat tegenover een denk beeldig meisje staan: ‘Boem. Klap. Hup: gooi het meisje tussen je benen. Zó. Boem. Beng. Je draait het meisje om. Beng. En over de schouder. Nu dans je tegenover elkaar. Dat was in het begin heel vreemd.’ Ho, stop. ‘Vraag je vraag’, zegt hij, ‘want ik kan heel lang praten. Ik kan babbelen, joh!’ Zijn lach galmt door de lobby. HARLEM, JAREN VEERTIG. Het regent hard als op de hoek van 110th Street en 8th Avenue de jazzmen zich verzamelen om op de bussen te wachten die hen naar de optredens brengen. De nog onbekende Sidney Poitier en Harry Be lafonte staan kou te kleumen, en daar komt ook Charlie Parker aanwaaien met een groepje orkestleden. Drummer Philly Joe Jones ziet de teenager Donald Jones niet staan. Pas jaren later, als ze hebben kennis gemaakt, zal hij hem op straat steevast be groeten met: ‘Hé, Jones mán. You Jones, I Jones - we’re Jones!’ De bussen zijn laat en de regen houdt aan, het groepje mannen vlucht de Silver Rail Bar in en de kleine Jones glipt mee om vanuit een hoek naar dé Charlie Parker te kijken. Binnen is het druk en rumoerig. Een drummer slaat met zijn handen een beat op de bar. Steeds meer instru menten komen uit koffers tevoor schijn. Het gezel schap begint te jam men. Charlie Parker pakt zijn trompet en blaast een solo. Donald Jones kan zich niet meer inhouden, springt op de vloer en be gint te dansen. Over de vloer, tegen de bar aan - als een waanzinnige. Jones: ‘Toen ik klaar was, zei Parker: come here you, boy. Hij zegt: als jij doorgaat met les, kan jij een goeie danser worden. En hij raakte deze schouder aan. Déze schouder! Die is heilig man. Charlie Parker heeft hem aange raakt.’ Harlem was Harlem. Het resultaat van racisme op een van de mooiste plekken van New York. De vallei werd bebouwd voor blanken maar kwam leeg toen die wegtrokken om geld te verdienen aan de West Coast. Dus mochten de niggers erin. Jones: ‘Midden in Harlem had je de Cotton Club, maar daar mochten wij niet in. Dat was voor de Italianen, de maffia en de sjieke blanken van downtown. Wij waren de muziekmakers en de obers. De dienders. Maar wij dansten ook. Alle zwarten dansen - hállo! In The Savoy, ooit van gehoord? Apollo Theater? Heb ik nog gewerkt. En The Renaissance. Yeah man. Dat was dansen op saturday night. Hoe was dat liedje ook alweer? Saturday night is the most swinging night of the week. Dan gingen we dansen, dan gingen we leven! Was te gek man. Dat waren danshallen. Stampvol zat het. En de een danste nog beter dan de ander. Echtparen hadden geoefend. De jitterbuggie: door de benen en op de schouder, over de rug. Alle maal arme mensen die ge discrimineerd werden. En toch, een beetje geluk in het weekend. Met een paar extra dollars op zak. Er werden ook wedstrijden gehouden. Kreeg je applaus, dan kreeg je een prijs. Als je slecht was, werd je uitgejauwd.’ Ach Harlem, hij was een jaar of zes en met een bezemsteel en een bal speelden hij en zijn vriendjes stickball op straat. Op 119th Street ergens tussen Manhattan Ave nue en Morningside Avenue in. Opeens zagen ze een lucht schip. Hadden ze al vaker gezien maar dit keer ging hij heel langzaam en vlak boven hun hoofd. Je kon de schroeven zien, zo laag. Dat ding was immens. Vlak over de boomtoppen van Morningside Park verdween hij richting New Jersey. Even later roept moeder hem binnen om te eten. Ze doet de radio aan en ze horen: ‘Dames en heren, het is afschuwlijk. Mensen springen naar beneden, hij brandt.’ Het luchtschip dat de jongetjes zoëven zagen, staat in brand. Zijn moeder moet ervan huilen. Dat ding, dat was de Hindenburg, de beruchte zeppelin die in 1937 verongelukte. Van die gebeurtenis in de wereldgeschiedenis weet hij precies waar hij zich op het be wuste moment bevond. O, zelf heeft hij zo veel geboft - hout, afkloppen - want Harlem wás gevaarlijk. ‘De gangs. Ik moest in een gang, anders was ik een prooi gewor den. Ik ging bij de Turk Juniors. Dat waren de jonge mannen. Je had ook de Debutanten, dat waren de meisjes. Zij liepen apart als we gingen rumblen - vechten - en als de politie ons aanhield, dan had den zij de wapens op zak. Ik was doodsbang, jongen. Doodsbang. Maar ik had altijd geluk. We hadden een keer een rumble - echt: net als de West Side Story - en de tegenpartij komt in eens op ons afgestormd. Snel pakte ik een jongen die ik kende van school. Een aardige jongen, dus wij deden net of we aan het vechten waren. Haha! We rolden over de grond. “Hoe gaat het met jou?” “En jij, al les goed? Ga je nog afstuderen?” Ik bof, jongen, ik bof. Dat was nog met de vuistjes. Later kwamen de homemades. One-shot wapens die je maakte van wat ijzer en hout. Maar vaak ging het mis en schoot iemand zijn hand eraf. Het is toch naar? Die gangs vochten zogenaamd voor een territorium. Dat doen arme mensen als ze niets anders hebben. Dan gaan ze vechten om iets wat nonsens is. We hadden die agressie tegen de blanken moeten gebruiken, niet tegen elkaar. De blanken vonden het zo prima, weet-je.’ Harlem was ook een soort gevangenis. Liep je ‘s avonds in een andere buurt en kreeg je het niet met een gang aan de stok, dan kwam er wel een politieauto stapvoets naast je rijden. Woon je hier in de buurt? Loop door. Dat was heel naar. De discriminatie en het racisme vergeet Jones nooit. Laatst is hij teruggeweest. Wat een verloedering. O, wat is hij blij dat hij de juiste be slissing heeft genomen en naar Europa is vertrokken. Zo blij. Als-ie denkt hoe hij hier in Nederland is opgevangen. Hij ver telt hoe mooi en speciaal Nederland was naast de rest van Europa. Zo'n klein miniatuur speelgoedlandje. Opeens springen de tranen in zijn ogen. Hij zegt: 'Laat me niet huilen, ik ben soms heel emotioneel. Ik dank dit land voor mijn tweede leven.’ Ein delijk is hij even stil. ROME, MONTE-CARLO, PARIJS. Ze kwamen naar Europa met een vrachtschip. Twee mannen en drie meisjes uit Harlem: De Moderniques. Jones: ‘We stapten uit in Palermo. De meisjes zagen er prima uit en wij hadden hoedjes op en een pak aan. We lopen door de stad en er staan wat kleine jongetjes op de stoep die beginnen te roepen: bingo bengo bongo. We don’t wanna leave the Kongo no no no. En ze maakten zó dikke lippen. Wij dachten: gód-vér-dómme. Hier ook! Yeah, dat was een klap hoor. Maar het is overal. Overal.’ In de grote steden zijn ze geweest. Gedanst tot ze niet meer konden. Hij doet weer voor. Op blote voeten dansten ze. Dansen is zwaar hoor, je lichaam krijgt klappen. Hij laat zijn voeten nooit zien, want die zien er niet uit. Een keer, in het Casino van Montreux, op een marmeren vloer, maakte hij een draai en het eelt bleef zó liggen. Na ruim een jaar ging het fout. De Italiaanse manager was een linke kerel. Pas toen ze hem met een pistool bedreigden, kregen ze hun geld. In Amsterdam gingen ze uit elkaar. Jones boekte een vlucht, maar een paar dagen voor die vertrok, werd hij door Sito en Marijke Hoving ge vraagd voor hun cabaret Niet Voor Lange Tenen. Hij deed het, en voordat hij het wist stond hij in de televisieserie Pension Hom meles en kende heel Nederland hem. Als hij dáár aan denkt - daar komt weer een show: Jones zet zijn glas cola weg en zingt: ‘Ta ta ta tadala. Het is weer Hommeles. Het is weer Hommeles. O, dat was leuk, jongen. Die liedjes van Cor Lemaire en Annie Schmidt: Ik zou je het liefst in een doosje willen doen. Iedere keer had ik een ander liedje. Een keer over een meisje - ken je dat? “Er was een meisje. Zij heette Mies. Het is lang geleden, maar ik weet het nog precies. En zij was aardig, zij was lief. Van: dankjewel en alstublieft. En zo beautifull, so very very beautiful. Maar zij zat alleen maar op de fiets. En anders was er niets. Alleen maar fietse fietse fietse.” En een ander meisje, zij was steeds maar aan het breien: “Ze zat daar zo kalmpjes en ook zo rustig, met rikkedietikkedie rikke dietikkedie tik. En de enige die wat zei dat was ik.” Als Kees Brusse en Mieke Verstraete ruzie hadden, dan ging het van: “Jij met je lepeltjes.” En dan zong Mieke: “En jij met je sigaar.” En Henk van Ulsen had een liedje: “Ik geloof dat jouw hart van plastic is. Zo kil, zo koud, bla bla. O ja: oe kwambiebie.” Met Kees Brusse: “Oe kwambiebie yeah yeah yeah.” ’ Het was raar hoor. HIJ WAS DE eerste bekende zwarte ster in Nederland. Je had toen bijna geen zwarte mensen. Een paar studenten en er waren al een paar junkies op de Zeedijk. Hij was uniek. ‘Ik was een odity. Een vreemd ding. Je kon het aanraken en je kon ermee pra ten. Ik liep een keer door de Leidsestraat en ik voelde ineens een hand door mijn haar. Ik schrok me lam. Waren het meisjes, ze zeiden: “Sorry meneer, we wouden even voelen.” ’ Het gebeurde ook dat mensen meer moeite hadden met zijn kleur. Stond hij bij Broodje van Kootje, begon een man hem opeens in zijn gezicht te slaan. Die kon het niet uitstaan dat die zwarte zo populair was. Soms kon hij er ook wel om lachen. Zoals die keer dat hij Prins Carnaval was, een eer, en werd toegesproken door voetbalscheidsrechter Leo Horn. Die zei: ‘Donald, al ben je zwart, toch ben jij een van ons.’ Maar agressie was er. Jones: ‘Een keer met Adèle. We liepen op straat. John was net geboren en lag in de wieg. Er reed een keurige man met een hoedje langs op een hoge herenfiets en hij roept: negerhoer! Met een rolllende r. Ik heb gerénd. Maar ik heb hem niet kunnen pakken.’ Hij en Adèle waren het eerste bekende gemengde echtpaar. Als dat geen rolmodel was. Zijn grap was altijd: ‘Laat alles lekker door el kaar neuken en dan kun je over een tijdje nooit meer blanke, zwarte of gele zeggen.’ Donald was dol op Adèle en Adèle was dol op Donald. Maar ze hadden vaak ruzie, ze waren jaloers op elkaar. Er is een keer wat gebeurd… Jones: ‘We zaten op de hoek bij Carré in café Van der Laan en we hadden ruzie. Het café ging dicht en we liepen langs de Amstel richting huis. Ik weet niet meer hoe, maar ik kwam tegen een ruit en die ruit ging kapot. Klingelingeling! En wij renden weg als twee stoute kinderen. De volgende dag hoor ik van iemand dat de man die daar woonde een hartaanval had gekregen en was doodgegaan. Midden in de nacht toen de ruit brak. Ik denk: shit. Ik loop door mijn huis en ik denk: wat kan ik doen? Ik koop een grote bos bloemen en ik ga daarnaar toe. Ik sta helemaal klaar om te gaan huilen, ik denk: geef me een klap in mijn smoel. Ik druk op de bel. Een vrouw doet de deur open en zegt: “O, wat een mooie bloemen!” Ik zeg: “Maar ik ben de man die hier gisteravond…” “O, maar meneer Jones, dat maakt niks uit. Hij was een klootzak. Hij sloeg ons: hij sloeg de kinderen, hij sloeg mij. Wat een mooie bloemen. Bedankt meneer Jones en tot ziens.” Ik zweer je. Ik was zo opgelucht.’ LANGE NACHTEN. Vaak in de Lucky Star op het Leidseplein. Vaak? Hij zat er é lke avond. Zocht je Jones, dan belde je de Lucky Star. Later verhuisde hij naar de Mazzo op de Rozengracht. Hij woonde om de hoek. Als hij te bezweet raakte, ging hij door de achterdeur naar huis, douchte en keerde via de voordeur weer terug. Dansen met de meisjes. Allemaal meisjes, verzucht hij, maar ho ho: ‘Niet alle meisjes vonden Donald Jones materiaal om mee te vrijen.’ Toch bleven er genoeg over die het wel leuk vonden om de volgende ochtend te kunnen zeggen dat ze met Donald Jones hadden gedanst. Maar opschepperige versierderspraat zul je van hem niet horen. Hij heeft respect voor vrouwen. Hij maakt een grapje: ‘Vrouwen zijn zo goed, dat zelfs homofielen vrouw willen zijn,’ en valt dubbel over tafel van het lachen. ‘Vrouwen heb ben magische krachten. Je moet ze op een troon zetten. De vrouw is de bron. De moeders, de dochters, de zusjes. Ik vind vrouwen beter dan mannen. Een vrouw kan veel meer. Een vrouw kan baby’s geven. Een vrouw kan voeding geven. Ik heb het bij de honger in Biafra gezien dat een zwarte man op de grond ligt en een zwarte vrouw hem de borst geeft. Dat kan ík niet. Die pik van ons? Viagra - vrouwen hebben dat niet eens nodig. Wij zijn inferieur en we behandelen vrouwen die veel meer in hun mars hebben dan wij als afval. De landen waarin vrouwen onderdanig moeten zijn - wat is dat nou voor onzin?’ Nederland is zo veranderd. Echt, het was zo'n vriendelijk land. Hij rende een keer om de tram te halen. Kwamen er twee jon gens achter hem aan: meneer, is dit uw por temonnee? Een beetje tuttig misschien, maar eerlijk en schoon. Niet veel auto’s op de straten. Kinderen konden overal spelen. Ach man, hij moet oppassen dat hij niet zo'n ouwe lul wordt die alleen maar loopt te klagen. Zijn goede vriendin Anna Tilroe gaat altijd op haar horloge kijken als hij weer ‘negatief gaat praten’. Maar natuurlijk is er geen vooruitgang. Ja, in de medische wetenschap misschien maar voor de rest: het geweld op straat, de oorlogen, het racisme. Hij heeft nog een grapje: buitenlandse wezens zijn hier al geweest, ze hebben rondgekeken en ze zijn meteen weer vertrokken. Dus vooruit gang? In de medische wetenschap mis schien ja. ZIJN GEZICHT wordt ernstiger, zijn toon verontwaardigder. Af en toe klampen zijn handen zich van boosheid vast aan zijn stoel. Jones: ‘Wij zijn gek, weet-je. En er zijn nog mensen die in God geloven. Hij ís er niet meer! En toen hij er was, waren er geen auto’s en geen vliegtuigen. Dit is een heel andere wereld. Ik wou dat ik Superman was. Eén avond en ik zou opruimen. Pinochet? He’s getting a trial. Fuck him! Doe wat-ie deed met de studenten: met zijn handen op de rug in een vliegtuig boven de zee. Gooi hem eruit! Wat is dit voor we reld? Een zwarte man wordt door de poli tie verkracht met een wapenstok. Met een enveertig schoten schieten ze een andere zwarte man zonder waarschuwing door een deur heen dood. Dit is horror. Ik ben niet bang voor Frankenstein en Dracula. Ik ben bang voor de mens. In Kosovo worden vrouwen verkracht en mannen geslagen. Is dit de mens? En wij geloven in God? Hij moet voor de rechtbank worden gebracht, net als de verdachten in Neurenberg, na de oorlog. Als er een God is, dan doet Hij zijn werk niet goed, dan moet Hij ontslagen worden. Mijn moeder zei altijd: de koekjes staan daar, als ik niet thuis ben: blijf van de koekjes af, want God ziet alles wat jij doet. Dus ik blijf van de koekjes af. Maar op een gegeven moment word ik iets ouder en ik denk: God ziet mij een koekje stelen, maar God ziet Hitler niet? En Mussolini en Hirohito niet? Dit is bullshit.’ Zijn moeder heeft tot het einde van haar leven in God gelooft. En op het eind was ze zo ziek. Hij ging terug. Hij zag haar liggen in haar ziekenhuisbed, legde zijn hand om haar pols en die kon daar wel twee keer omheen. Hij zei: ‘Mam, jij gelooft in God. Waarom laat je je lichaam zo langzaam doodgaan terwijl jij naar je God kan?’ ‘O’, mompelde ze. De volgende dag ging de te lefoon: zijn moeder is dood, en hij riep: ‘Hallelujah!’ Oude mensen. Hij ziet ze over straat schuifelen. In zichzelf gekeerd, bang dat een fietser ze op de stoep overhoop rijdt. Hij gaat altijd voor zo'n fietser staan als die zich in zijn bijzijn op de stoep waagt. ‘Oude mensen hebben geen macht meer. Nie mand luistert nog naar ze. Ze zijn afgeschreven en tellen niet meer mee. En ík moet oppassen dat ik zelf geen ouwe zeur word als ik de hele tijd zo negatief praat.’ VOOR HEM BEGON de verloedering toen hij een straathoek om liep en bij het Telegraafgebouw de straatgevechten tus sen stakers en politie zag. Later was er nog de bom bij het huwelijk van Beatrix en Claus. Hij dacht: waar gaan wij heen? Nu is het nog veel erger. Al dat geweld. Hij dicht een grote invloed toe aan geweldfilms. Jongeren realiseren zich niet dat de acteurs na afloop lekker weer naar huis gaan. Jones: ‘De Amerikaanse invloed geef ik grote schuld. Ik zal je iets vertellen: zelfs als zwarte jongen denk je dat je superieur bent omdat je in America woont. Wij win nen alle oorlogen. Wij hebben de beste vechters. Wij hebben de meeste poen. Zelfs de arme zwarten voelen zich beter dan de mensen in Oost-Europa.’ De mens is gek en de man is ook nog eens inferieur. Laatst is Jones naar twee agenten gestapt en zei hij: ‘Dit is goed. Jul lie moeten zichtbaar zijn op straat. Dat werkt preventief. Ach man, het is zo'n mess.’ Daar kan hij kan uren over doorpra ten. Dan opeens kan hij ook weer stralen. Hij springt uit zijn stoel en doet een pantomi me van een man bij een krokettenauto maat. Geld blijft hangen, kroket komt er niet uit, is dan veel te heet. Hij zou een one-manshow moeten maken. Over de liedjes, de dansen, hoe het vroeger in Har lem was en nu in Amsterdam (van New Amsterdam naar old Amsterdam, hij kan er niet over uit. Hij wil wel eerlijk zijn en ook ‘negatief praten’. Maar ja, straks lopen de mensen weg als hij weer op God begint te schelden. Há, zijn gezicht verandert van ernstig in stralend als hij denkt aan de oude Engelse liedjes van Cor Lemaire die hij in zijn eigen one-manshow zou willen zingen: ‘Lieder, zijn dat, geen liedjes maar Lieder net als Mahler en Schubert. Muziek zo mooi dat ze een heilzame werking heeft.’ Nog eenmaal schalt het hees door de lobby van Americain: ‘Bang on your drums, bat on your banjos, play on the long cool winding saxophone. Góooo to it, oh Jazzmen. Pabam Pambam!’