In 1991 opende hij in de Zurcher Weltwoche een bitter, twee jaar durend debat over de oorzaken van de troosteloosheid waarin de naoorlogse Duitse literatuur is verzeild geraakt. Maxim Biller, die twee verhalenbundels op zijn naam heeft staan, is een pleitbezorger van een suggestieve en realistische literatuur die spannend om te lezen is. Aan dat soort boeken ontbreekt het in Duitsland helemaal, aldus de auteur, gewoon omdat de literaire traditie van het realistische verhaal al lang niet meer bestaat in Duitsland. Zelf geeft Biller toe beinvloed te zijn door de verhalen en romans van Saul Bellow en Philip Roth.
De verhalenbundel Wenn ich einmal reich und tot bin, die binnenkort bij Meulenhoff in een Nederlandse vertaling verschijnt, is een bewijs van Billers zwierige vakmanschap. Zijn vertellingen, die meestal gaan over Duitse joden die de holocaust als een scherf in hun ziel meedragen, gaven en geven in Duitsland aanleiding tot heftige polemieken. De joden verwijten Biller dat zijn vertellingen obsceen, cynisch en smakeloos zijn. Er komen inderdaad nogal wat joden in voor die het niet zo nauw nemen en die menen dat hun, na de holocaust, alles veroorloofd is om in Duitsland zo snel mogelijk rijk te worden, ook als dat ten koste gaat van anderen: speculanten, industrielen, huichelachtige voorzitters van joodse verenigingen, bezitters van sekstenten en ga zo maar door. De Duitse recensenten begrepen er niets van en juichten omdat ze dachten dat eindelijk een joodse auteur de moed had gevonden om negatief over de joden te schrijven. Dat dat een misverstand was, kwam aan het licht toen Maxim Biller vorig jaar zestien tragikomische verhalen onder de titel Land der Vater und Verrater publiceerde. De auteur, die de faam heeft alle filosemetische cliches op te blazen, wikt zijn woorden: ‘Als ik moet kiezen tussen een vriend van de joden en een jodenhater, geef ik natuurlijk de voorkeur aan een filosemiet.’
UW OUDERS waren joods-Russische emigranten die zich vestigden in Praag, waar u in 1960 werd geboren. In 1970 bent u naar Duitsland verhuisd. U bent nog altijd veel onderweg. Is er een plaats waar u zich thuisvoelt?
Biller: ‘Ik reis vaak naar Praag en telkens als ik er ben, vind ik het absurd dat ik er niet woon. Ik kom er toch vandaan? Maar zodra ik in Praag zou wonen, zou ik me beslist afvragen wat ik in die stad eigenlijk te zoeken heb. Zodra je je Heimat hebt verlaten, ben je eigenlijk nergens meer thuis, zelfs niet wanneer je de mogelijkheid hebt om terug te keren. Ik ben er zeker van dat de meeste Tsjechische emigranten die na twintig of dertig jaar naar de Tsjechische republiek terugkeren in de hoop er weer een thuis te vinden, van een koude kermis thuiskomen.’
Bent u zich altijd van uw jood- zijn bewust geweest?
‘Van thuis uit heb ik een joods bewustzijn meegekregen. Ik begon boeken over joodse thema’s te lezen toen ik een jaar of tien was. Maar ik ben niet religieus of traditioneel. Ik heb kortelings gelezen dat de Pools-joodse dichter Julian Tuwim in 1943 geschreven heeft: “Ik ben jood omdat het me bevalt.” Je zou net zo goed kunnen zeggen: “Ik ben jood omdat het anderen niet bevalt.” Dat vind ik een even waardevol uitgangspunt.’
U wilt ook niet naar Israel?
‘Ik houd erg van het licht in Haifa, al is dat een vervelende stad om in te leven. En als ik in Israel onderweg ben, dan vertoef ik graag bij vrienden in Tel Aviv, ook al is daar niet veel te zien. Jeruzalem kan ik niet uitstaan. Ik kan die stad niet verdragen omdat alle westerse intellectuelen er naartoe trekken om er zich zogezegd aan de joodse staat en aan de kern van het jodendom te laven. Vervolgens houd ik niet van Jeruzalem omdat het zo'n agressieve stad is. Het is geen pretje om in Jeruzalem het pad van Arabieren te kruisen als ze weten dat je een jood bent. Er heerst een ononderbroken haat. Mijn Duitse vrienden met hun blonde haardossen hebben er geen last van. Ze dwepen met Jeruzalem en door de Arabieren worden ze in de oude binnenstad hartelijk begroet. Misschien omdat de Arabieren moeten terugdenken aan hun oude alliantie met de Duitsers. Misschien omdat de Arabieren hopen dat er tussen hen en de Duitsers een nieuw bondgenootschap tegen de joden tot stand komt.’
WAARIN onderscheidt de Duits- joodse schrijver zich van de Duitse schrijver?
‘Als schrijver moet je proberen om pakkende zaken op een pakkende manier te vertellen. De Duitsers die in de oorlog hebben meegevochten, hebben die oorlog voor hun kinderen verzwegen. Er lag en er ligt een vreselijk zwijgen over Duitsland. Dit zwijgen heeft ertoe geleid dat jonge Duitse schrijvers niets te zeggen hebben. Wat zouden ze moeten vertellen? Dat ze een restaurant geopend hebben of dat ze op vakantie waren in Tenerife? Dat is niet genoeg! De Duits-joodse schrijvers daarentegen hebben wel iets te vertellen, gewoon omdat ze thuis zo veel verhalen over de oorlog hebben gehoord, geen abstracties maar concrete verhalen over joodse lotgevallen.’
Misschien is de Duitse literatuur zo saai omdat er in het naoorlogse Duitsland zo weinig te beleven viel?
‘Nee, er was zeer veel te beleven. Het meeste wat de vaders in de oorlog hebben beleefd, hebben ze als soldaten en als daders beleefd. Er zijn tientallen boeken over joodse lotgevallen in de Tweede Wereldoorlog, maar waar vindt u een belangwekkend boek over de belevenissen van een Duitser in die tijd? Je zal wel een verhaal vinden over een man die tegen zijn zin soldaat wordt Maar hoe gaat die vertelling verder? Het vervolg van het verhaal zou kunnen zijn dat die goede Duitser weigert over te gaan tot een actie waarin hij mensen in een situatie brengt die een gevaar voor hun leven betekent. Laten we aannemen dat die soldaat daarom in de gevangenis wordt gestopt. Later wordt hij vrijgelaten op voorwaarde dat hij deelneemt aan de criminele acties van het Duitse leger. De goede soldaat wordt een misdadiger, wat hij eerst helemaal niet wou. Maar later verzwijgt hij zijn misdaden voor zijn zoon. Dat is een interessant Duits verhaal, dat zich naar alle waarschijnlijkheid ook wel eens in het echt zal hebben afgespeeld, ook al vind ik het hier ter plekke uit. Omdat de vader dit verhaal niet verteld heeft, is de vertelling voor de zoon onmogelijk. Dat er een gebrek aan stof is in de Duitse literatuur, is voor mij een bewijs van een gebrek aan eerlijkheid in het dagelijkse leven. De Duitse soldaat was een dader. Daar blijf ik bij.’
Ook de Duitse soldaat die na de oorlog schrijver werd?
‘Maar natuurlijk. Ook die schrijver was een dader! Want toen de schrijvers toetraden tot de 'Gruppe 47’ werden ze lid van een club van soldaten en officieren. De barse toon in de ‘Gruppe 47’ is er een van kazernepleinen, zeker in het begin. Er waren echte nazi’s bij en de bekendste was natuurlijk Gunter Eich. De schrijvers van ‘Gruppe 47’ namen ook in hun literatuur het standpunt in dat de Duitse soldaten de slachtoffers van Adolf Hitler waren. Ze zeiden dat ze gedwongen werden om oorlog te voeren en in Stalingrad kou te lijden. Ze spraken met geen woord over hun eigen daden.
Van Heinrich Boll, die voor mij de enige goede Duitse schrijver uit die periode is, heb ik weliswaar niet alles gelezen, maar ik weet zeker dat ook Boll liegt. Ik ken geen enkele passage in zijn werk waarin de Duitse soldaat wordt opgevoerd als een misdadiger die hele dorpen uitkamt op zoek naar joden die later door de Einsatzgruppen worden doodgeschoten. De meeste Duitse auteurs zijn voor hun schuld in abstracties gevlucht. Wat je te lezen krijgt zijn saaie algemeenheden in de trant van: “Het nationaal-socialisme is slecht, de mens moet beter worden, we moeten rouwen om de slachtoffers.” Die traditie van de abstractie heeft ook aan de Duitse literatuur geknaagd. Hier kan je zien hoe een moreel falen ook resulteert in een esthetisch tekort, en dat is een verschijnsel dat me interesseert. Het is treurig.
De literatuur van de heel jonge Duitse schrijvers is zo mogelijk nog ziellozer dan die van hun vaders. De Duitse literatuur is helemaal dood, niet alleen in Duitsland, maar ook in het buitenland. Wat wil je ook? Zelfs de Duitse lezer heeft geen belangstelling voor wat de Duitse auteurs schrijven, waarom zouden de buitenlandse lezers er dan interesse voor hebben?‘
STEEKT de literatuur van de Duits-joodse schrijvers daar gunstig bij af?
'In Duitsland neemt het belang van de Duits-joodse auteurs inderdaad almaar toe, dat is althans mijn persoonlijke mening. Ik kan me voorstellen dat van de Duitse literatuur die de laatste twintig jaar geschreven is, alleen de Duits-joodse stand zal houden. Ik denk dat ze een kracht en een kwaliteit heeft die de Duitse literatuur niet heeft. Ik denk daarbij aan het werk van schrijvers als Robert Schindel, Barbara Honigmann, Rafael Seligmann, Benjamin Stein, Esther Dischereit en Katja Behrens. Het is de enige Duitse literatuur die concreet en suggestief is. De tweede en de derde generatie gaat natuurlijk veel losser om met die onderwerpen dan de getraumatiseerde slachtoffers.
Zelf geloof ik dat ik in de meest geschikte tijd leef om vertellingen te schrijven over de holocaust. Ik sta er nog dicht genoeg bij om me uit de eerste bron te informeren en om me zo in te leven in bepaalde situaties. En ik sta er al ver genoeg van af om onpartijdig te kunnen vertellen. Ik denk dat deze fase zeer snel voorbij zal zijn. Binnen tien jaar zal ik niets meer over de oorlog schrijven.’
Waarom niet?
‘De oorlog is plots ver weg. Je kan echt voelen hoe de Tweede Wereldoorlog langzamerhand geschiedenis wordt, onder meer omdat het een gebeurtenis is die de meeste mensen niet meer hebben meegemaakt. De omwenteling die zich in de Sovjetunie en Oost-Europa heeft voorgedaan is de laatste grote historische gebeurtenis die zich in het bewustzijn van de mensen heeft vastgezet en die de voorgaande grote historische gebeurtenis in de schaduw stelt.’
VINDT U ZELF dat u een bijzondere positie bekleedt in de Duitse literatuur?
‘Ik kan de vraag niet beantwoorden of een Duitser problemen heeft met een joodse schrijver die in Duitsland in het Duits over joodse onderwerpen schrijft. Misschien geldt dat ook voor andere volkeren, maar van de Duitsers kan je niet zeggen dat ze tegenover mensen die anders zijn erg tolerant zijn. Zelfs de liberale Duitsers kunnen een ander alleen maar verdragen als die ander zegt te willen worden zoals zijzelf. Bij het verschijnen van de verhalenbundel Als ik ooit rijk en dood ben waren de reacties euforisch en opgewonden omdat de Duitsers dachten; “Aha, nu schrijft een jood eens slecht over de joden…” ’
Die indruk had ik niet.
‘De Duitsers hadden die indruk, omdat ze gedurende veertig jaar het beeld van de joden als onschuldige slachtoffers hebben rondgedragen. Toen later Land van de vaders en verraders verscheen, hebben ze gemerkt dat het toch een beetje gecompliceerder was. De laatste tijd groeit de vijandige stemming tegen mijn persoon. De Duitse recensenten verwijten me dat ik steeds maar over joden schrijf en dat dit onderwerp hun zo vreemd is. Ik herinner me een incident waarbij de jonge joodse schrijver Benjamin Stein en ikzelf betrokken waren. In Klagenfurt las Stein enige tijd geleden een in mijn ogen zeer geslaagd verhaal voor. Dat was voor mij een aanleiding om de Duits-joodse literatuur in het openbaar te prijzen. Maar de Duitse critici hoorden dat niet graag. Ze waren razend omdat ik zei dat de Duitse literatuur op een vervelende manier op zichzelf verliefd was.’
Wilt u met uw boeken iets bereiken - meningen vormen of doen wankelen?
‘Nee, ik wil alleen maar een verhaal afmaken. Als ik zou piekeren over de invloed die ik zou kunnen uitoefenen, zou ik gewoon gek worden. De gedachte alleen al maakt me misselijk.’
In het verhaal ‘Rozen, asters en kinine’ nodigt u Joseph Heller, de schrijver van ‘Catch 22’, uit in het ouderlijke huis om van de kookkunst van uw moeder te genieten terwijl u hem interviewt. Is het echt zo gegaan?
‘Ik beschouw dit als een van mijn meest geslaagde verhalen, omdat de sfeer van het ouderlijke huis er authentiek in wordt opgeroepen. Zoals ik het beschrijf gaat het er bij mijn ouders thuis nog altijd aan toe. Ja, ik heb Heller wel eens uitgenodigd. Maar op het laatste ogenblik wou ik niet dat hij kwam. Ik heb de uitnodiging weer ongedaan gemaakt. Dat is de realiteit.’
Dichters & Denkers
‘ik ben jood omdat het anderen niet bevalt’
Een gesprek met de schrijver van Als ik toch eens rijk en dood was. Vertaald door Paul van Westing, uitgeverij Meulenhoff, 214 blz., f34,90
DE SCHRIJVER en publicist Maxim Biller werd als kind van Russisch-joodse ouders in 1960 in Praag geboren. In 1970, twee jaar na het neerslaan van de Praagse Lente, emigreerde het gezin naar Duitsland. Met zijn columns (‘Honderd regels haat’) in het maandblad Tempo verwierf Maxim Biller de reputatie van bevlogen commentator en vlijmscherp criticus. Biller is een geboren polemist.
www.groene.nl/1995/48