Dina-Perla Portnaar, Amsterdam – ‘Ik was doodsbang dat ik zou worden uitgehuwelijkt’

Alle drie konden ze geen belangrijke beslissingen nemen over hun eigen leven, dat deden hun ouders of echtgenoot voor hen. Alle drie moesten ze hun lichamen met zoveel mogelijk kleding bedekken, zo hoorde het als je een vrouw was. Voor alle drie gold dat omgang met mannen aan regels gebonden was; hield je je er niet aan, dan was je reputatie besmeurd of ging je naar de hel. En alle drie bevrijdden ze zich van al dit soort verstikkende regels, net als Lale Gül, de Turks-Nederlandse schrijfster die eerder dit jaar roem verwierf met haar bestseller Ik ga leven.

Aan het woord zijn de joodse Dina-Perla Portnaar, de voorheen streng-christelijke Pieta van Beek en de islamitische Rahma el Mouden. Ze vertellen hoe ze zich net als Gül hebben losgemaakt van een omgeving die vrouwenlevens tot in de kleinste details beheerst. Alle drie hebben ze een andere achtergrond dan Gül, die opgroeide in het orthodox-islamitische milieu van de Turkse Milli Görüş-beweging, maar dat maakt niet uit. Ze herkennen zich in de essentie van haar verhaal.

De reden is niet zo moeilijk te begrijpen, zeggen ze. ‘Dat vrouwen worden onderdrukt, ligt niet aan het geloof, maar aan conservatieve mannen die het geloof misbruiken’, zegt El Mouden. ‘Mannen geven zichzelf alle vrijheid en zullen nooit de emancipatie van de vrouw stimuleren. Ze zeggen dat ze vrouwen moeten beschermen, maar dat hoeft niet, we beschermen onszelf wel.’

‘Alle orthodoxen lijken op elkaar’, zegt Van Beek, ‘of ze nu joods, christelijk of islamitisch zijn. Of amish, hindoeïstisch of boeddistisch – heb je ooit een vrouwelijk boeddhabeeld in een tuin zien staan? Het doel van orthodoxe mannen is: vrouwen eronder houden. Dat zeggen ze niet, maar daar komt het wel op neer.’

‘In alle geloven zijn drie mechanismen actief’, zegt Portnaar. ‘Onderdrukking, brainwashing en zaken onder het tapijt vegen. Dat is man made, het zijn de mannen met de baarden die dit bedenken. Het verschil is alleen het tempo waarin dit soort rigide systemen wordt opengebroken. Het jodendom en het christendom zijn daar al langer mee bezig, in de islam gebeurt dat nu.’

Hoe doe je dat, je als vrouw bevrijden uit zo’n milieu? Is daar een breuk voor nodig of kan het anders? Het thema staat in de belangstelling sinds de publicatie van Ik ga leven en de tumultueuze verwikkelingen die erop volgden. Lale Gül werd met de dood bedreigd door extremisten die haar boek blasfemisch vonden, waarna bekende en minder bekende Nederlanders een steunbetuiging aan haar tekenden. Ook haar ouders verdroegen het boek slecht en ze brak met hen. De Amsterdamse burgemeester Femke Halsema ontfermde zich hoogstpersoonlijk over haar situatie.

Uiteraard is er niet maar één manier om onder alle dwang en controle uit te komen, blijkt wel uit de verhalen van Van Beek, Portnaar en El Mouden. Een gemeenschap kan zich hinderlijk met je blijven bemoeien, maar het kan ook ophouden. Een breuk met de familie kan nodig zijn, maar het hoeft niet. In algemene zin valt dit op aan hun verhalen: het is een zware, eenzame weg om los te komen, maar een min of meer happy end is mogelijk. Het ís mogelijk om jezelf van alle druk te bevrijden en nog redelijk tot heel gelukkig te worden ook.

Onafhankelijk van elkaar vertellen ze hoe ze het hebben gedaan en daarbij helpt het dat ze net als Gül al over hun geschiedenis hebben geschreven. Portnaar schreef in 2017 Exodus uit de vuurtoren, waaruit delen afgelopen april terugkwamen in de docudramaserie De afvallige. Van Beek publiceerde op allerlei plekken korte stukken over haar jeugd, bijvoorbeeld in haar Kaapse brieven en Jaarboekjes. In 1996 was ze druk bezig met een coming-of-age-roman, Weg van Kralingen, maar ze stopte na protesten uit de familie. Van El Mouden verscheen in 2019 Rahma: De weg naar mijn vrijheid.

De gesprekken vinden plaats op een warme dag in juni. Alle drie lopen ze er luchtig bij, met halzen, armen en benen bloot, want ja, waarom zouden ze dat tegenwoordig niet doen.

Bij binnenkomst in haar Amsterdamse huis vestigt Dina-Perla Portnaar (36) meteen de aandacht op de verandering. ‘Zie hier een joods-orthodoxe vrouw’, zegt ze lachend, terwijl ze in bikini met een kort rokje erover bovenaan de trap verschijnt. Ze wil graag op haar balkon in de zon zitten, vandaar. Portnaar is pr- en marketingadviseur en runt in haar huis een klein hotelletje. Ze woont in de chique Van Baerlestraat en vanaf haar balkon heeft ze uitzicht op de zijstraat waar ze opgroeide. Ze wijst: ‘Daar ben ik door een hel gegaan.’ Ze groeide op met een moeder die haar sloeg en ook mentaal mishandelde. ‘Ze kon dagenlang achter elkaar razen, dan mocht ik bijna niet slapen of naar de wc. Ik leed soms honger, er was veel stress.’

Haar joods-Algerijnse moeder had een vorm van schizofrenie, waarschijnlijk aangewakkerd door een gewelddadige vader en een orthodoxe gemeenschap die sterke opvattingen had over hoe vrouwen zich moesten gedragen. ‘Ze was onderworpen aan een geloof vól met regels. Ze had wanen, dat krijg je van al die niet-kloppende geloofsgemeenschappen.’

Tijdens de Algerijnse dekolonisatiestrijd midden vorige eeuw vluchtte de familie naar Frankrijk, waar haar moeder werd uitgehuwelijkt. Met haar man verhuisde ze naar Nederland, kreeg met hem twee zoons en scheidde. Toen ontmoette ze een Oekraïense jood die de vader van Dina-Perla zou worden. Ook deze relatie strandde, en zo bleven moeder en dochter achter in die zijstraat van de Van Baerlestraat. Wat het extra zwaar maakte: haar moeder was verlamd door kinderpolio en Dina-Perla moest veel in de huishouding van haar overnemen.

‘De makke is de joodse zwijgcultuur.Maar joden zijn nog steeds de pispaal, dus hangen we de vuile was niet buiten’

Ze vindt dat ze uit huis geplaatst had moeten worden. De Kinderbescherming, maar ook Joods Maatschappelijk Werk en haar joods-orthodoxe school in Amsterdam, het Cheider, waren op de hoogte van de situatie bij haar thuis. Bij al die instanties lagen dossiers over haar familie. Docenten op het Cheider en anderen uit hun gemeenschap moeten ook haar blauwe plekken hebben gezien. Iedereen keek weg. ‘De makke is de joodse zwijgcultuur’, zegt ze. Ze begrijpt waar die uit voortkomt: ‘Joden zijn eeuw na eeuw de pispaal geweest. En zo is het nog steeds, dus hangen we de vuile was niet buiten.’ Het gevolg is wel dat ze niet op tijd is behandeld voor endometriose, een probleem met het baarmoederslijmvlies dat tot chronische ontstekingen leidt. De anticonceptiepil had mogelijk kunnen helpen, maar daar wilde haar moeder niets van weten. In 2013 werd Portnaar geopereerd aan verkleefde eierstokken en tot dusver is ze kinderloos. ‘Dit is mijn grootste hartzeer’, zegt ze.

Al op haar vijfde vond ze het benauwend dat ze zich thuis, op school en in de synagoge aan een overdaad aan regels had te houden. Ze groeide op in het milieu van het ultraorthodoxe chassidisme, de substroming heette chabad. Ze noemt bekende Netflix-programma’s als Unorthodox, Shtisel en One of Us, dat was de sfeer: strikte gedragsregels, sociale controle en wegkijken van misstanden om het front tegenover de buitenwereld gesloten te houden.

Op haar vijftiende leerde ze Max kennen, een joodse jongen, maar haar moeder en de gemeenschap oordeelden dat hun relatie ongepast was. ‘Ik was doodsbang dat ik zou worden uitgehuwelijkt’, zegt ze. Rond die tijd begon ze te rebelleren en zich samen met Max te ontworstelen aan haar moeder. Op haar zestiende verruilde ze op eigen houtje het Cheider voor het Montessori Lyceum, waar ze modieuze kleren begon te dragen en naar schoolfeesten ging.

Uiteindelijk volgde een breuk met haar moeder, die voortduurt tot de dag van vandaag. Het was geen keuze, zegt ze, het kon niet anders. Op haar achttiende kwam haar oudste halfbroer logeren, wat wel vaker gebeurde. Ook hij sloeg haar en deze keer ging hij zo tekeer dat de buurman op haar gegil afkwam en ze het huis ontvluchtte. ‘Ik was zo goed als dood’, zegt ze. Hij zou haar nog een tijd bedreigen: ‘Ik kom je achterna en niemand zal je geloven.’

Ze ging terug om spullen te halen en dat was voorlopig de laatste keer dat ze haar moeder zag. Op haar negentiende trouwde ze met Max en begonnen ze in Amsterdam een nieuw leven. Ze studeerde communicatie- en informatiewetenschappen en Engels aan de Vrije Universiteit en herstelde de banden met haar vader. En toen was ze vrij? Nee, zo simpel was het niet. Haar bevrijding verliep in fasen en ze is er nog niet.

De eerste fase was de ontworsteling aan haar achtergrond. Hoe moeilijk zo’n stap is, bleek een aantal jaren geleden. Ze voelde de behoefte haar moeder te vergeven en sprak haar voor het eerst weer. Toch merkte ze daarna dat verder contact onmogelijk was. ‘Ik vind het verdrietig, want ik zie intussen ook het goede van haar. We waren twee knuffelbeertjes, op haar gezonde momenten was ze goed voor me. Maar er is geen redelijk gesprek met haar mogelijk.’

Fase twee: de reactie. Na de breuk probeerde ze jarenlang alle haarkleuren en kledingstijlen uit. Ze keerde zich af van de joods-orthodoxe gemeenschap. Het ging haar niet om het geloof, want nog altijd houdt ze van de joodse rituelen en spiritualiteit. Ze walgde van alle ‘foute baarden en pruiken’ die over haar leed roddelden maar niet ingrepen. ‘Om hen ben ik keihard weggerend.’

Net als Lale Gül maakte Portnaar mee dat de gemeenschap haar niet losliet. Toen ze op het Montessori Lyceum zat, belde het Cheider naar haar mentor om te informeren hoe ze het deed. ‘Het doel was: infiltreren in mijn leven. Er werd van alle kanten aan mij getrokken: kom terug, kom terug.’ Ze peinst er nog steeds niet over. Gesloten gemeenschappen vindt ze gevaarlijk, omdat ze het idee van ‘wij’ tegen ‘zij’ voeden. Het kan leiden tot radicalisering die zich tegen de hele samenleving keert – in nieuwe boeken wil ze hiervoor waarschuwen.

Ze heeft de indruk dat Lale Gül tussen fase één en twee in zit. ‘Je ziet het aan haar felheid, haar anti-religiehouding. Ze mag de tijd nemen en eerst haar trauma verwerken. Er wacht haar nog een heel traject.’ Want: in fase drie volgt de ‘zoektocht naar het echte ik’ en pas in fase vier heeft het verleden eindelijk geen invloed meer. Pas dan is de heling compleet en maakt een eventueel herstel van de familierelaties de meeste kans, meent Portnaar. Het wordt makkelijker de woorden van de Perzische mystieke dichter Rumi in praktijk te brengen: ‘Out beyond ideas of wrongdoing and rightdoing there is a field. I’ll meet you there.’

Zelf staat ze na al die jaren aan het begin van fase drie. Steeds vraagt ze zich af: ben ik dit of is dit de invloed van anderen? Het is lastig, want de vroegere hersenspoeling was grondig. Haar moeder vertelde aan iedereen die het wilde horen dat niets aan haar deugde. ‘De geestelijke losmaking is dus nog steeds bezig.’ Haar grootste probleem is dat ze zichzelf saboteert, zegt ze. ‘Ik heb last van verlammende faalangst en perfectionisme, ik handel heel vaak niet.’

De remedie: vijf uur per dag doet ze aan ‘mind building’. Ze verdiept zich in filosofie, psychologie, spiritualiteit. ‘Het is een constante strijd: werk ik mezelf tegen of houd ik vast aan het licht?’ Sinds Max en zij drie jaar geleden uit elkaar gingen, en door de coronacrisis, is ze een ontzettende ‘loner’ geworden, zegt ze. ‘Heerlijk, nu kan ik los van iedereen ontdekken wie ik ben.’

Pieta van Beek, Utrecht – ‘Fnuikend’ dat baby’s werden gedoopt met de opmerking dat ze ratten waren
‘Ik ben moslima, ik ben naar Mekka geweest, het geloof geeft mij rust, maar ik wil wel mezelf zijn’

Ook Pieta van Beek (62) merkt dat de losmaking een lang proces is. Eerder dit jaar plaatste ze op Facebook een verhaal dat ze al in 1998 publiceerde over een zaaltje in Rotterdam waar zich de streng-reformatorische kerkdiensten uit haar jeugd afspeelden. Ze beschreef hoe ze die als kind had ervaren en maakte een vergelijking met de kinderen van Ruinerwold, die hun halve leven door een godsdienstwaanzinnige vader verborgen werden gehouden. Fysiek was de situatie niet te vergelijken, schreef ze op Facebook, ‘maar de geestelijke terreur van een fundamentalistische godsdienst lijkt er sprekend op’.

Gevolg: boze opmerkingen, ontvriendingen. ‘Ik ben al jaren weg bij die kerk, maar de reacties!’ roept ze uit. ‘Ik probeer die mensen alleen maar ervan bewust te maken dat ze het verstand dat ze hebben gekregen moeten gebruiken. Ik zie hoe angstig de vrouwen in die kerk nog steeds leven. Het is een construct in het voordeel van de mannen. Zíj zijn de baas, zíj zitten op de troon en kunnen doen wat ze willen. De geboden en verboden zijn vooral voor de vrouwen.’

Van Beek woont in Houten, we spreken elkaar in de stationsrestauratie van Amsterdam Centraal. Het eerste wat ze vertelt, is dat ze nummer acht uit een gezin met zestien kinderen is. Ze waren lid van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, een streng-reformatorische geloofsgemeenschap die in 1953 voortkwam uit de iets lichtere variant de Gereformeerde Gemeenten (en die staat al als ‘zwaar’ bekend). Het grootste deel van de bijna 25.000 leden woont in plaatsen als Barneveld en Opheusden, maar een klein plukje zit in Rotterdam en daartoe behoorde de familie Van Beek.

Het was de biblebelt, maar wel een intellectueel milieu, zegt ze. Haar vader was ingenieur en gaf les aan de lagere technische school. Ook wil ze gezegd hebben dat ze lieve ouders had en dat ze als kinderen zeker met elkaar lachten. Het zware zat hem in de leer die werd verkondigd: slechts tien mensen uit de gemeenschap zouden worden gered en de rest van de mensheid ging naar de hel. Het was ‘angstaanjagend en genadeloos’.

De gelovigen moesten zich aan elke letter van de Statenbijbel uit 1637 houden, maar er was nauwelijks kans dat het hielp. Er lag een enorme nadruk op de menselijke verdorvenheid; pasgeboren baby’s werden gedoopt met de opmerking dat ze ratten waren. ‘Fnuikend’, zegt Van Beek. ‘Uiteindelijk was iedereen bang. Alles kreeg het stempel van de zonde. Altijd hoorde je gruwelverhalen dat God je elk moment kon oproepen, elke stap was je dichter bij de dood.’

Als ze op zondagen in hun sombere, hooggesloten kleren naar hun zaaltje liepen voor de kerkdienst, werden ze uitgelachen en bespuugd. Ze accepteerden geen kinderbijslag, inentingen en verzekeringen, ze deden niet aan vakantie of schoolreisjes. Geboortebeperking was des duivels, sterker: vrouwen hadden ‘kinderplicht’. Meer dan eens hoorde Van Beek haar moeder in de badkamer zuchten als ze voor de zoveelste keer zwanger bleek.

De meeste vrouwen hadden het zwaar. Net als haar moeder en vele anderen werd ze in haar jeugd seksueel misbruikt door bekenden. Vlak voor de zesde klas van het vwo moest ze stoppen met school om haar moeder in de huishouding te helpen. Dat was de taak van de meisjes in het gezin, de jongens mochten doorleren. Ze werd overdag dienstmeisje, maakte het vwo af in de avonduren en ontwikkelde een eetstoornis.

Stiekem nam ze afstand van het geloof, omdat ze steeds sterker het gevoel had: dit klópt niet. Ze wilde studeren, maar dat werd haar verboden. Toen stuitte ze op een boek over Anna Maria van Schurman, een zeventiende-eeuwse taalkundige, theologe, dichteres en kunstenares uit Utrecht die als eerste vrouw in Nederland de universiteit bezocht. Ze was gelovig én erudiet. Met de levensloop van deze vrouw overtuigde ze haar vader en kon ze gaan studeren.

In 1980 begon ze aan haar studie Nederlands in Utrecht. Het was een openbaring. Ze leerde dat de toren van Babel een mythe was en God de aarde echt niet met dinosaurusbotten erin had geschapen. ‘Soms ben ik nóg kwaad over die misleiding’, zegt ze. Twee jaar ging ze op en neer met de trein, toen regelde een decaan een studiebeurs en kon ze op kamers. In 1983 liet ze zich uitschrijven uit de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. ‘Ik kon niet meer tegen die domheid.’

Vanuit de kerk kreeg ze diepteleurgestelde reacties. ‘Jij weet hoe de waarheid in elkaar steekt, waarom keer je je daarvan af?’ zeiden ze. Tot een breuk met haar familie kwam het niet, maar haar ouders lagen wel op hun knieën te bidden dat ze zich zou bedenken. Haar moeder stuurde haar brieven en bestookte haar met telefoontjes. Ze ging niet vaak meer naar huis, omdat ze geen zin had in discussies. Een vriendje meenemen was onmogelijk. Als ze wel ging, hield ze zich aan haar ouders regels. ‘Ik paste me aan om de bloedband, de lieve vrede. Dan kon ik naar huis, anders niet.’

Ze trouwde en in 1988 vertrok ze met haar echtgenoot naar Zuid-Afrika, waar hij een baan had gekregen. Zelf ging ze Nederlands geven aan de Universiteit van Kaapstad, later zou ze Latijn studeren en promoveren op Anna Maria van Schurman. Ze bleef er tot 2006 en kwam los van het verleden, ze viel bijna volledig van haar geloof. Sommige van haar familieleden zijn nog lid van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en zeggen weleens tegen haar: ‘Je moet respect hebben voor ons.’ Ja, zegt ze dan, ‘maar wat als het niet klopt wat jullie geloven?’

Ze heeft altijd geprobeerd de reformatorische wereld te veranderen door te schrijven over onzichtbare vrouwen uit de geschiedenis. Ze ontdekte dat er zat ontwikkelde, interessante vrouwen zijn geweest, maar ze zijn onbekend bij het grote publiek en al helemaal bij de orthodoxen. In die kringen staat vrouw-zijn en gelovig-zijn vaak gelijk aan ongeletterdheid. In 2019 publiceerde ze met Annemarié van Niekerk My Mother’s Mother’s Mother, een verzameling geschriften van meer dan zeventig Zuid-Afrikaanse vrouwen van 1652 tot nu.

‘Ik zie hoe angstig de vrouwen in de kerk nog steeds leven. De geboden en verboden zijn vooral voor hén’

‘Laat Lale een geschiedenis schrijven van moedige moslimvrouwen!’ roept ze uit. Want dat is wat Van Beek haar zou adviseren: ‘Ga door met vechten, verbijt je pijn en studeer. Van Schurman vond: besteed niet te veel tijd voor de spiegel, maar bouw schoonheid op vanbinnen, die blijft.’ En heeft ze nog een tip over de familiebanden? ‘Die hoeft ze niet koste wat het kost aan te houden, anders gaat ze eraan onderdoor. Ze weten je altijd te manipuleren.’ Het is eenzaam, ze weet het. ‘Maar dat ben ik ook vaak geweest. En zo’n breuk kan tijdelijk zijn, hè?’

Rahma el Mouden, Amsterdam – ‘Ik heb de emancipatie al in Marokko ontdekt’

Voor Rahma el Mouden (62) is familie het belangrijkste wat er is. Ook zij heeft zichzelf bevrijd van mannelijke dominantie en een cultuur die haar beperkte, maar ze heeft alles op alles gezet om verandering binnen haar eigen gezin af te dwingen. ‘Lale moet de relatie met haar ouders herstellen’, zegt ze. ‘Straks zijn ze er niet meer. Ze moet haar ouders overtuigen dat ze vrij wil leven. Als ze dat kan bewerkstelligen, gaat er een wereld voor haar open. Het gaat echt lukken, het kost alleen iets meer tijd.’

El Mouden ontvangt me in haar kantoor van Zone3 in Amsterdam Nieuw-West, een facilitair bedrijf dat onder andere werkt met jongvolwassenen die moeilijk aan een baan kunnen komen omdat ze geen diploma’s hebben. Ze is het toonbeeld van een self-made woman: in 1997 begon ze haar eigen schoonmaakbedrijf, MAS Dienstverleners, dat intussen rond zeshonderd werknemers in de hele Randstad heeft. Sinds begin vorig jaar heeft mas het bestuur van Zone3 overgenomen. El Mouden wil zich in deze fase van haar leven inzetten voor jongeren die niet altijd de kans krijgen om mee te doen in de samenleving.

Ze weet dondersgoed hoe dat voelt. Als zestienjarige kwam ze vanuit Marokko naar Nederland, in haar woonplaats Tanger was ze even daarvoor getrouwd met een 24-jarige Marokkaan die hier al langer woonde en werkte. Ze was zwanger van hun eerste kind en kwam terecht op een zolder in Amsterdam-Noord. Het was winter en ze voelde zich eenzaam. Als ze naar buiten ging, mocht ze van haar man met niemand een woord wisselen.

Uitgerekend in Nederland was ze terechtgekomen in een voor haar wildvreemde Marokkaanse plattelandscultuur. Haar man Bachir kwam uit een klein Marokkaans dorp, zij uit het bruisende Tanger. Hij was gewend dat vrouwen zoveel mogelijk thuis bleven, en dat mannen en vrouwen min of meer gescheiden levens leidden. Voor haar was dat ouderwets. Zij had in Tanger veel meer vrijheid gehad en bovendien liet ze zich toen al niet beperken. Urenlang zwierf ze als kind op straat. ‘Even opschrijven’, zegt ze, terwijl ze met haar roodgelakte wijsvinger naar het notitieblok van de verslaggeefster wijst: ‘Ik heb de emancipatie al in Marokko ontdekt.’

W at haar leven nog moeilijker maakte, was dat zij en Bachir in Nederland omgingen met zijn vrienden en hun vrouwen die óók van het Marokkaanse platteland kwamen. Dus toen zij hem al gauw met veel strijd wist over te halen dat ze aan een opleiding en een eerste baan begon, keurde de hele vriendenclub dat af. Het was de vrouwen in het gezelschap zelfs verboden om met haar te praten, omdat ze een slechte invloed zou hebben. Bachir was er gevoelig voor. ‘Hij vertrouwde mij wel, maar hij wilde zijn vrienden niet kwijtraken. Hij wist hoe ze hem zagen: als iemand die geen gezag heeft over zijn vrouw en dus geen echte man is. Dan hoorde je er in de mannenkring niet bij.’

Vijftien jaar zou ze met Bachir strijd voeren over haar doen en laten. Ook dit wil ze luid en duidelijk kwijt: met de islam had het niets te maken. ‘Ik ben moslima, ik ben naar Mekka geweest, het geloof geeft mij rust, maar ik wil wel mezelf zijn’, zegt ze. Heel langzaam bewoog Bachir met haar vrijheidsdrang mee, maar het bleef nodig dat ze hem voor de kleinste acties om toestemming vroeg – een nieuwe jurk, ’s avonds ergens iets drinken. Dat vertikte ze. ‘Ik ben jouw bezit niet’, hield ze hem voortdurend voor.

‘Ik heb het heel zwaar gehad’, zegt ze met haar ogen dicht. ‘Ik heb heel veel momenten gehad waarop ik dacht: ik kan niet meer, ik ga jou verlaten. Ik was vaak zo diepverdrietig, ik had pijn in mijn ziel. Maar ik wist dat een scheiding waarschijnlijk ook tot een breuk met mijn ouders en nog meer mensen zou leiden. Ik zou ze pijn doen en veel achterlaten. Je gaat als een leeuw uit de troep en dan heb je wel je vrijheid, maar diep in je hart ben je ongelukkig. Dat wilde ik niet. Mijn strijd was zo zwaar omdat ik binnen mijn eigen cultuur dingen wilde veranderen.’

In 1990 besloot ze dat het zo niet langer kon en zette ze Bachir toch voor het blok. Óf hij gaf haar alle vrijheid óf ze ging bij hem weg. Hij moest huilen. ‘Ik kies voor jou, Rahma’, zei hij. ‘Go!’ Ze was al langer bezig om afstand te nemen van de vriendenclub van haar man, nu deed hij dat ook. Zoiets moet je ‘subtiel en charmant’ doen, zegt ze. Bij trouwerijen en condoleances zijn ze nog steeds van de partij, maar verder hebben ze zich langzamerhand teruggetrokken. ‘Je kunt afstand nemen zonder een definitieve breuk. Ze hadden niet eens door dat ik niet vaak meer kwam.’

En wat zeggen diezelfde vrienden tegenwoordig tegen Bachir? ‘We hebben respect voor je vrouw. Ze heeft meer bereikt dan onze vrouwen die op de Dappermarkt rondlopen.’ Ja, zegt ze, ‘en die mannen zien niet dat ze dat aan zichzelf te wijten hebben’. Gelukkig kent ze steeds meer jonge Marokkaans-Nederlandse vrouwen die hun eigen weg gaan en een klinkende carrière opbouwen. Haar eigen dochter is nu directeur van mas, en die zegt: ‘Mams, ik ben jou dankbaar. Je hebt de weg voor mij vrijgemaakt, en ook voor mijn dochters.’

Toch is ze niet optimistisch over de vrouwenemancipatie in Nederland. ‘Jonge vrouwen met een biculturele achtergrond weigeren de rol van hun moeder, dat is heel krachtig. Andere Nederlandse vrouwen zijn vrij opgegroeid, en wat doen ze? Ze willen thuis blijven bij de kinderen – dat hoor ik zó vaak. Het is echt een terugval.’ En dan zijn er ook nog politieke partijen op de rechterflank die dit toejuichen. In een nieuw boek zal ze het onderwerp bespreken: ‘Laat ze hun borst maar natmaken.’

Wat is ervoor nodig om los te breken uit gemeenschappen en patronen die niet goed voor je zijn? Waarom is het haar (en Van Beek en Portnaar) wel gelukt en doen anderen niet eens een poging? Volgens El Mouden heb je daarvoor een speciaal oog nodig voor het onrecht. Zijzelf had dat van jongs af aan, ze werd ermee geboren. Verder: ‘Doorzettingsvermogen. Ik heb er lang over gedaan, maar niet iedereen heeft zoveel tijd, hè?’

Ook Van Beek heeft het over een aangeboren gevoel voor onrechtvaardigheid én nieuwsgierigheid. Toen ze tijdens het vwo thuis moest komen om dienstmeisje te worden, vond ze het verschrikkelijk. Ze begon zichzelf te verstoppen, maar ze ontdekte wel de rijkdom van studie. Zo kwam ze op het spoor van Anna Maria van Schurman, de vrouw die haar op de universiteit bracht.

Portnaar begint te lachen. Dit is voor haar een belangrijke kwestie. ‘Om je te bevrijden moet je vasthouden aan je eigen integriteit – jouw stem, jouw eigenzinnigheid. Wij als mensen maken er een puinhoop van met al onze regeltjes, maar juist in onze eigen blauwdruk kun je God zien, of hoe je het maar noemt. Als je daaraan vasthoudt, valt alles weg wat daarmee niet in overeenstemming is. Het doet elke keer een beetje pijn, maar je komt er wel achter: wie ben ik?’