TEL AVIV – In een politiek cabaret zag ik eens een grappige sketch. Op het toneel stonden mensen te praten in onsamenhangende zinnetjes die allemaal eindigden op het woord ‘maar’. Bijvoorbeeld: ‘Sommige van mijn beste vrienden zijn joden, maar…’, ‘Ik heb niets tegen negers, maar…’, ‘Ik heb echt de pest aan racisme, maar…’

Ook tijdens de oorlog die Israël deze zomer voerde in Libanon hoorde ik vaak dergelijke zinsneden: ‘Ik ben links, maar…’ Deze woorden werden zonder uitzondering – werkelijk zonder uitzondering – gevolgd door een rechtse uitspraak.

Het schijnt dat we in Israël een hele groep ‘Linksen-maar’ hebben die het ermee eens zijn dat Libanese dorpen worden vernietigd, dat Libanon in een grote puinhoop wordt veranderd, dat over de hoofden van de bewoners heen elk gebouw waar Hassan Nasrallah zou kunnen verblijven (of niet natuurlijk) met de grond gelijk wordt gemaakt. En, nu we het er toch over hebben, ze zijn er ook voor dat Gaza van de aarde wordt weggevaagd.

Als ik zulke zinnetjes op de televisie, op de radio of in de kranten tegenkom, zou ik bijna kunnen bidden: lieve God, geef me liever eerlijke fascisten in plaats van deze Linksen-maar.

Bij het analyseren van de Tweede Israëlisch-Libanese Oorlog is het onmogelijk de rol te negeren die de linksen, met of zonder aanhalingstekens, hebben gespeeld tijdens de gevechten.

Vorige week zag ik op de televisie een interview met de beroemde Israëlische toneelschrijver Joshua Sobol, een sympathieke persoonlijkheid die bekendstaat als iemand die links is. Hij legde uit dat deze oorlog Israël belangrijke voordelen had opgeleverd en hij zong een lofzang op Amir Peretz, de minister van Defensie en, sinds eind vorig jaar, de leider van de Arbeidspartij.

Sobol is niet de enige. Toen deze regering aan de oorlog begon, werd zij ondersteund door een indrukwekkende lijst schrijvers. Amos Oz, A.B. Yehoshua en David Grossman, die vaker optreden als politiek trio, waren verenigd in hun steun voor de regering en ze gebruikten al hun aanzienlijke verbale talenten om de oorlog te rechtvaardigen. Daarmee waren ze nog niet tevreden. Enkele dagen na het begin van de oorlog zetten ze gedrieën een advertentie in de Israëlische dagbladen om hun enthousiaste bijval voor de militaire operatie tot uitdrukking te brengen.

Het bleef niet bij passieve steun. Amos Oz, een schrijver die in de hele wereld groot literair aanzien geniet, schreef een artikel ten gunste van de oorlog dat in verschillende belangrijke buitenlandse kranten is verschenen. Ik zou niet verbaasd zijn als ‘iemand’ hem heeft geholpen het aan de man te brengen. Ook zijn twee kameraden waren actief in de propaganda voor de oorlog, samen met een lange rij schrijvers, zoals Yoram Kaniuk, en allerlei soorten kunstenaars en intellectuelen, echte of would be. Ze namen allemaal vrijwillig dienst in de propagandabrigades zonder zelfs maar te wachten tot ze als reservist werden opgeroepen.

Ik betwijfel of deze oorlog zulke monsterlijke afmetingen had kunnen aannemen zonder de overweldigende steun van deze Linksen-maar, die het mogelijk maakte dat de regering kon doen alsof er in Israël volledige consensus over de oorlog bestond, waarbij de protesten van degenen die consequent voor vrede zijn volkomen werden genegeerd. Deze consensus sleepte ook de linkse Meretz-partij mee. Hun goeroe is Amos Oz, die vaak de belangrijkste spreker voor Vrede Nu is geweest op hun massabijeenkomsten (toen ze nog in staat waren massale bijeenkomsten te organiseren).

Sommige mensen beweren nu dat deze groep eigenlijk tegen de oorlog is geweest. Inderdaad, enkele dagen voor het einde van de oorlog publiceerden ze een tweede driepersoons-advertentie, dit keer om op te roepen tot stopzetting van de oorlog. Tegelijkertijd veranderden ook Meretz en Vrede Nu van koers. Maar geen van hen bood excuses aan of zei het te betreuren dat ze eerst voorstander van vernieling en moord waren geweest. Hun nieuwe standpunt was: deze oorlog was inderdaad een goede zaak, maar nu was het moment gekomen om er een einde aan te maken.

Intellectuelen zwegen

Wat is de logica achter dit standpunt? De regering besloot de aanval op Libanon in te zetten als duidelijk antwoord op de actie van Hezbollah, dat twee Israëlische soldaten aan de Israëlische kant van de grens gevangen had genomen en voorstelde ze te ruilen tegen een aantal Libanese gevangenen in Israël. Tijdens deze militaire actie waren verscheidene kameraden van de gevangen genomen soldaten gedood, en nog meer Israëlische soldaten sneuvelden doordat hun tank op een mijn liep toen ze de kidnappers achtervolgden aan de Libanese kant van de grens.

Natuurlijk reageerde de Israëlische publieke opinie woedend en riep om wraak. Maar je zou verwachten dat intellectuelen, en in het bijzonder ‘linkse’ intellectuelen, het hoofd koel houden, zelfs en misschien juist in tijden van emotionele beroering. In een soortgelijke situatie vermeed zelfs Ariel Sharon extreme reacties en stemde toe in een gevangenenruil.

Zij die hier de moed niet toe bezaten (‘oz’ betekent in het Hebreeuws kracht en moed) en zij die werkelijk geloofden dat er op de actie van Hezbollah een krachtige reactie moest komen, hadden een beperkte militaire represaille kunnen rechtvaardigen. Op die dag was het te verdedigen om het eens te zijn met degenen die om een dergelijke redelijke reactie vroegen. Maar al na 48 uur was het duidelijk dat de Israëlische reactie niet proportioneel was, maar overdreven zwaar. Het was niet bedoeld als ‘een boodschap’ voor Hezbollah en de hele Libanese bevolking dat een dergelijke provocatie niet ongestraft kon blijven. De Israëlische reactie had heel andere doelstellingen.

Op de tweede of derde dag van de oorlog was het duidelijk voor iedereen die kan nadenken – en zijn intellectuelen er niet trots op dat ze dat heel goed kunnen? – dat dit een echte oorlog was, die veel verder ging dan het probleem van de twee gevangen genomen soldaten. De systematische bombardementen op de infrastructuur van Libanon getuigden ervan dat dit al lang van tevoren was voorbereid en dat het ten doel had: de vernietiging van Hezbollah en het wijzigen van de politieke realiteit in Libanon. Daarvoor hoefde je maar te luisteren naar de verklaringen die werden afgelegd door minister-president Olmert, minister van Defensie Peretz en opperbevelhebber Halutz.

Nu kwam de werkelijke proef voor de intellectuelen. Hun eerste reactie kun je ze vergeven. Je zou kunnen zeggen dat ze werden meegesleept, zoals dat mensen aan het begin van een oorlog kan overkomen. Je zou kunnen zeggen dat ze de context niet hebben begrepen (een zware beschuldiging als het gaat om intellectuelen). Maar vanaf de derde dag van de oorlog gaan zulke rechtvaardigingen en verontschuldigingen niet meer op.

De legerleiding hield de verschrikkelijke verwoesting die ze in Libanon veroorzaakten niet verborgen – integendeel, ze waren er trots op en lieten dat goed merken. Het was duidelijk dat honderdduizenden mensen er verschrikkelijk onder moesten lijden en dat grote aantallen burgers werden gedood, dat vele, vele mensen alles wat ze hadden kwijt waren geraakt in de dorpen en steden die systematisch werden verwoest door de Israëlische luchtmacht. Tegelijkertijd leidde het tot een hoop ellende voor de bevolking van het noorden van Israël.

Hoe kan het dat schrijvers met een geweten en zeker ‘linksen’ met een humane kijk op de wereld hun mond hielden terwijl deze gruwelen werden begaan? Hoe kan het dat ze gewoon doorgingen met het vervullen van hun dienstplicht voor de propagandamachine van de oorlog?

Het is waar dat de schrijvers nog niet konden weten dat de legerleiding al op de zesde dag van de oorlog aan de regering had verteld dat alle haalbare oorlogsdoelen nu waren bereikt, en dat er verder niets meer mee kon worden gewonnen, zoals bijvoorbeeld de terugkeer van de gevangenen, herstel van de afschrikkende werking van het leger, ontwapening van Hezbollah, et cetera. Met andere woorden: dat er zelfs vanuit een puur militair gezichtspunt geen enkele reden was om door te gaan met deze ellende, die niettemin nog 27 dagen en nachten voortduurde. Als er enig protest was gehoord, hoe zwak ook, van deze beroemde schrijvers, had het de politieke en militaire leiders er misschien toe gebracht daar nog eens over na te denken. Maar een dergelijk protest vond niet plaats.

Toen de schrijvers eindelijk wakker werden, in de vijfde (de vijfde!) week van de oorlog, en vroegen om beëindiging van de strijd, was het al te laat. Niemand had ze meer nodig. De moeizame VN-machinerie was al bezig een staakt-het-vuren te bereiken.

Een van de tragische gebeurtenissen was dat David Grossmans zoon Uri sneuvelde in deze laatste uren van de oorlog.

Contract met de hypocrisie

Wat was de reden dat Links-maar zich zo gedroeg?

Er zijn oppervlakkige redenen. Het is moeilijk voor linksen te protesteren tegen een regering waarin de Arbeidspartij een belangrijke rol speelt. Dat was ook zo in 2000, toen de leider van de Arbeidspartij, Ehud Barak, de top in Camp David liet mislukken en terugkwam naar Israël met de fatale leuze: ‘We hebben geen partner! Er is niemand om mee te praten!’

Maar het lag anders tijdens de Eerste Israëlisch-Libanese Oorlog, in 1982, toen Likoed aan de macht was. Want zelfs toen steunde Links-maar, onder leiding van Shimon Peres en Jitzak Rabin, de oorlog. Tijdens het beleg van Beiroet was Rabin de gast van Sharon en staande op de ruïnes stelde hij voor de aanvoer van water en geneesmiddelen naar de bevolking van het belegerde westelijke deel van de stad (waar ik op hetzelfde moment een ontmoeting had met Jasser Arafat) af te snijden.

Na het bloedbad in Sabra en Shatilla riep Vrede Nu op tot de protestmanifestatie die haar reputatie heeft gevestigd – de manifestatie met de legendarische vierhonderdduizend demonstranten. Voor Vrede Nu was dit het hoogtepunt en het begin van haar ondergang. Want om zo’n grote manifestatie te kunnen organiseren sloot Vrede Nu een contract – niet met de duivel, maar met de hypocrisie. In ruil voor de hulp van de Arbeidspartij nodigden ze Shimon Peres en Jitzak Rabin uit als de belangrijkste sprekers – al hadden die twee aan de vooravond van de oorlog Likoed-premier Menachem Begin ontmoet en hem in het openbaar gevraagd Libanon binnen te vallen.

Maar er zijn diepere oorzaken voor het gedrag van Links-maar in tijden van oorlog. Vanaf het begin van de joodse arbeidersbeweging in Israël heeft links geleden aan een innerlijke tegenspraak: zij was zowel socialistisch als nationalistisch. Van die twee componenten was het nationalisme verreweg de belangrijkste. Daarom was het lidmaatschap van de vakbond (de Histradoet) gebonden aan strikte nationale grenzen: niet één Arabier kreeg toestemming lid te worden van een organisatie met de officiële naam De Algemene Organisatie van de Hebreeuwse Arbeiders in het Land van Israël. Pas jaren na de stichting van de staat Israël mochten Arabieren lid worden van de vakbond.

Een van de belangrijkste taken van de Histradoet was om met alle middelen, inclusief geweld, te voorkomen dat Arabieren in dienst werden genomen door joodse bedrijven. Daar werd zelfs bloed voor vergoten.

Dit geldt ook voor de meest roemrijke van de socialistische scheppingen: de kibboets. Geen Arabier heeft ooit toestemming gekregen daar lid van te worden. Dat gebeurde niet per ongeluk. De kibboetsen zagen zichzelf niet alleen als de verwerkelijking van een socialistische droom, maar ook als voorposten in de joodse strijd om het land. De oprichting van een nieuwe kibboets, zoals in 1938 Hanita bij de Libanese grens, werd gevierd als een nationale overwinning.

Het allerlinkste deel van de kibboetsbeweging (Hashomer Hatsa’ir, dat aan de basis heeft gestaan van wijlen de Mapam-partij, wat nu Meretz is) had een officiële leuze: ‘Voor zionisme, socialisme en de broederschap der volkeren.’ De volgorde van de leuze was niet toevallig, die was een uitdrukking van de werkelijke prioriteiten. Hashomer Hatsa’ir vereerde Stalin, ‘de zon van de volkeren’, tot aan zijn dood, maar hun belangrijkste scheppingen waren de nederzettingen, in het algemeen op grond die gekocht was van afwezige landeigenaren nadat de Fellahin, die er generaties lang voor hadden gezorgd, verdreven waren. Na de stichting van Israël werden de kibboetsen van Hashomer Hatsa’ir gevestigd op het land van de vluchtelingen en op land dat onteigend was van Arabische burgers van Israël. De kibboets Bar’am bevindt zich op het land van het dorp Bir’am, waarvan de Arabische burgers waren verdreven nadat er een eind was gekomen aan de gevechten in 1948. Veel zionisme, weinig of geen broederschap der volkeren.

Iedere keer als werkelijk de proef op de som wordt genomen worden deze innerlijke tegenspraken van dit ‘zionistisch links’ (zoals ze zichzelf graag noemen) duidelijk. Dat is de wortel van de gespleten persoonlijkheid van dat Links-maar.

Als de kanonnen bulderen en de vlag wordt gehesen, staat Links-maar in de houding en salueert.

Vertaling: Max Arian