Op 27 januari 2006 viert de wereld de 250ste geboortedag van Mozart. Nu al ligt in de boekhandel een publicatie van de Franse auteur Eric-Emmanuel Schmitt onder de titel Mijn leven met Mozart. Het boek bevat ook een cd met enkele zorgvuldig uitgekozen fragmenten van de grote componist. Het resultaat is een schitterende combinatie van muziek en tekst die lezers en muziekliefhebbers zal beroeren.
In een reeks gefingeerde brieven aan Mozart beschrijft Schmitt op subtiele, intieme en tedere wijze hoe de componist zijn leven heeft veranderd. Op zijn vijftiende was de auteur levensmoe en speelde hij concreet met het idee van zelfmoord. Hij wou net als Seneca liggend in zijn bad zijn aderen doorsnijden om zo zachtjes uit het leven te bloeden. In die gemoedstoestand woonde de jonge Schmitt op een middag een repetitie van Mozarts Le Nozze di Figaro bij in de Opera van Lyon. Net voor hij wilde weggaan hoorde hij de aria van de gravin in Akte III, gezongen door een aantrekkelijke rondborstige vrouw, en hij voelde zich bij het aanhoren van haar stem voor het eerst gelukkig. De prachtige muziek die men op de cd kan beluisteren gaf hem opnieuw kracht en verwondering over het leven. «Als er op aarde zulke waardevolle, zulke volmaakte en zulke indringende dingen bestonden, trok het leven me aan», zo schrijft Schmitt. Mozart had hem gered en tegelijk opgezadeld met een ander probleem. Zou hij wel genoeg tijd hebben om al die wonderlijke muziek te ontdekken?
De muziek van Mozart wordt vaak afgedaan als te populair, als te evident en derhalve als te conformistisch. De auteur geeft toe dat hij daar tien jaar lang mee worstelde en zich in feite conformeerde met de hedendaagse zogenaamde intellectuelen en hun hang naar een breuk met het verleden, naar het loslaten van de totaliteit en het zich principieel overgeven aan de avant-garde. Schmitt erkent in een gefingeerde brief aan Mozart dat hij toen te laf was om zijn echte voorkeur uit te drukken juist om wille van een nieuw conformisme, Mozart uit zijn referentiekader schrapte en weigerde te verklaren dat hij van Mozart hield.
Bij een nieuw bezoek aan de opera waarbij hij Le nozze di Figaro hoort, raakt Schmitt opnieuw ontroerd en voelt hij zich als een kind dat terugkeert naar een huis waar hij ooit zo gelukkig was geweest. «Je hebt me genezen van een jeugdziekte: snobisme in combinatie met opgeblazen ideeën», zo schrijft hij aan Mozart, waarmee hij duidelijk aangeeft dat goede muziek zich niet laat vangen in trends of ideologische voorkeuren. Deze wonderlijke tijdloze klanken overstijgen elke vorm van recuperatie voor concrete doelen en gevoelens. Ze maken deel uit van de tijdloosheid die net zo reëel is als de tijd zelf.
Het mooiste fragment van het boek is Schmitts beschrijving van het Ave Verum Corpus KV 618, een van de zeldzame religieuze werken van Mozart, die hij schreef in de laatste zomer van zijn leven. Het stuk werd gecomponeerd in Baden bij Wenen, waar Mozarts vrouw Constanze op dat ogenblik een kuur deed. Het was bedoeld voor het feest van Corpus Christi en Mozart schreef het speciaal voor Anton Stoll, zijn vriend en dirigent van het parochiekoor van Baden. De muziek is veel aangrijpender, veel intenser, veel verhevener dan de zovele opgeblazen werken van Wagner, Rossini, Verdi en zelfs Beethoven die met hun overweldigend gebulder de luisteraars proberen te imponeren. Mozart heeft geen behoefte aan overmatig volume, de kracht van zijn werk ligt in de subtiliteit en de vernuftige combinatie van muziek instrumenten met de menselijke stem.
Schmitt beschrijft hoe hij in de kerst periode op zoek ging naar cadeaus voor zijn familieleden en vrienden met als doel zijn egoïsme van het afgelopen jaar te compenseren. «Het was een weloverwogen in vestering om mezelf een goede reputatie te verschaffen», zo schrijft Schmitt. Wie kent niet dit gevoel? Net tijdens die jachtige zoektocht naar cadeaus hoort hij een koor aan de voet van een kathedraal het Ave Verum Corpus van Mozart zingen. Pas dan begrijpt hij waar het werkelijk om draait. De liefde voor de ander is niet uit te drukken in materiële goederen. En hij realiseert zich plotseling dat de Mens echt bestaat.
Daarop verandert de stemming van Schmitt. Hij confronteert de lezer met de vergankelijkheid van het leven. Sommige van zijn vrienden, nauwelijks dertig jaar jong, sterven aan aids. Hij bezoekt zijn zieke medemensen en geeft net als de Franse filosoof Michel Onfray toe dat hij moe wordt van die ziekenhuisgangen, de medicijnkastjes, de gedempte geluiden. «Ik ben moe, Mozart, zo moe.» Het klinkt als een wanhoopskreet. En opnieuw is het Mozarts muziek het Klarinetconcert Adagio die hem kracht geeft om door te gaan. Zo komt hij tot de bizarre confrontatie met een paleontoloog die hem uitlegt dat Mozart zelf waarschijnlijk veel pijn heeft gehad wegens een slecht onderhouden gebit. Nu raakt de auteur echt in de ban van de overweldigende muziek van zijn idool. Op de tonen van Eine kleine Nachtmusik stelt hij Mozart de volgende vraag: «Hoe kon je die lichte, luchtige, vloeiende, ongedwongen muziek schrijven met een lichaam dat kermde, tanden die je pijnigden?» Het antwoord ligt in de vele aanstekelijk vrolijke scheppingen die de kunstenaar over zijn lijden heen schijnen te tillen. Schmitt verliest de vrouw van wie hij hield en opnieuw vindt hij troost bij het adagio van een vioolconcert van Mozart waarvan de klanken zijn ziel doen vibreren en maken dat hij het tedere gezicht van zijn geliefde in herinnering kan houden. Hij gaat over naar de schitterende samenzang in Akte I van Cosi fan tutte die het afscheid nemen van zijn dierbaren draaglijk maakt en hem de onvermijdelijke overwinning van de nacht op het leven doet aanvaarden.
De schrijver blijft zich verwonderen over de ongehoorde schoonheid en liefde van het werk van Mozart. Hij verwijst naar het fragment Et incarnatus est van zijn onvoltooide Mis in c, gecomponeerd voor de genezing van Mozarts vrouw Constanze en dat zij ook als eerste zong. Wie naar de muziek luistert begrijpt dat het hier om een lofzang op het leven gaat. «Jij bezingt het wonder van het zijn», schrijft Schmitt. En hij erkent dat hij al luisterend naar het Klavierconcert nr. 21 Andante zich opnieuw verbonden voelt met God.
Hoe mooi Schmitt het ook uitdrukt, hij beseft dat schrijvers eigenlijk maar onhandige kunstenaars zijn die met woorden nauwelijks in staat zijn gevoelens te vertolken terwijl een geniale componist als Mozart die schijnbaar moeiteloos tot uitdrukking brengt in zijn enorme oeuvre. Het doet denken aan de scène in de film Amadeus van Milos Forman waarin Salieri de originele partituren van Mozart doorbladert. Originelen zonder één enkele fout of verbetering! «Hij had gewoon muziek geschreven die hij al voltooid had in zijn hoofd. Blad na blad was het alsof hij een dictee opgenomen had. En volmaakte muziek, zo volmaakt als geen enkele andere. Eén noot veranderen zou achteruitgang betekenen. Eén zin vervangen en alles zou instorten. Het was de eigen stem van God. Ik staarde door de wirwar van nauwgezette inktstreepjes naar absolute schoonheid», mijmert de oude en jaloerse Salieri in de film en hij had gelijk.
De 45-jarige Schmitt eindigt zijn tekst bij Die Zauberflöte, allicht het meest gekende werk van Mozart. De muziek voert je terug naar de kommerloze kindertijd, een tijd waar je je pas bewust van bent als die eenmaal voorbij is. Voor de auteur verlies je bij dat werk elke behoefte «aan het epateren van idioten, betweters en semi-intellectuelen». En het geeft je opnieuw vertrouwen en de overtuiging dat een welwillende geest over ons waakt. Die Zauberflöte brengt de macht van de muziek over de menselijke geest tot uitdrukking. Geen onderdrukkende macht, maar een rustgevende. Het is mu ziek die niet leidt naar het absolute maar naar humanisme, en de auteur verwijst naar de samenzang van Pamina en Tamino: «Kom nu en speel op je fluit, hij zal ons leiden in angst en nood. Door de toverklanken van zijn muziek trotseren wij de macht van de dood.»
Zo eindigt de auteur zijn hagiografische boekje met een ware liefdesbetuiging aan de componist die weliswaar op 5 december 1791 is gestorven, maar die ons nooit echt verlaten heeft. Schmitt schrijft dat hij niet weet of Mozart ooit gelukkig is geweest, maar twijfelt er niet aan dat hij ons meer geluk heeft geschonken dan wie ook. En dat kun je op de sobere maar bijzonder gevoelige toetsaanslagen midden in het Klavier concert nr. 21 Andante alleen maar beamen.