Met grote regelmaat lees je bij politieke beschouwers en andere intellectuelen dat ze «onaangepastheid» zo nobel en prettig vinden. Tegendraadsheid en nonconformisme worden altijd gezien als eigenschappen die onze cultuur verder hebben geholpen en helpen. Multatuli, Willem Frederik Hermans, Voltaire, Montaigne worden geroemd om hun dwarsigheid. Ze waren unieke persoonlijkheden omdat ze vervelend, eigengereid en onaardig waren. «Eindelijk eens iemand die het durft te zeggen.»
Het vreemde is nu dat wanneer iemand nog leeft, dezelfde beschouwers die tegendraadse lof der onaangepastheid weliswaar bezingen maar in de daadwerkelijke praktijk vrezen. Een krant of een omroep heeft niet graag een dwarsligger. Men vindt ze al snel onbeschaafd. Henk Westbroek moet weg bij de Vara, Theo van Gogh heeft nergens meer werk als interviewer en columnist, Pim Fortuyn wordt gezien als onbeschaafd, Jan Marijnissen als een maoïstische schreeuwlelijk, Robbie Muntz moest weg bij de VPRO omdat hij «onsmakelijk» zou zijn wegens zijn optreden als Hitler in Oostenrijk en zo kan ik nog wel doorgaan.
Achteraf worden deze mensen altijd bewonderd om hun moed. Het vreemde is dat juist degenen die vooroplopen bij het vormen van de opinie, zon dwarsligger vaak als eerste wegwerken. Eigenlijk is dat niet vreemd. In de eerste plaats ziet de opinieleider als eerste dat de dwarsligger zijn plaats bedreigt hij is vaak net zo. Voorbeeld: het was Marcel van Dam die als eerste tegen Pim Fortuyn tekeer ging ze zijn in taal en argumentering bijna precies hetzelfde.
Ironie en tegendraadsheid hebben gemeen dat ze zowel moordend als suïcidaal zijn. Ze maken iets kapot en bouwen zo iets op. Dat weten we. Maar het omgekeerde is evenzeer waar: als een tegendraadse geest niets meer opblaast of vernietigt en zodoende geen zelfmoord pleegt, wordt hij de gevestigde orde.
Soms is dat goed. Je hebt namelijk een gevestigde orde, sommigen noemen dat «beschaving», nodig. Om de treinen op tijd te laten rijden, om een goede gezondheidszorg te krijgen, om oud te worden. Beschaving verdraagt daarom ironie noch tegendraadsheid, en daarom zal de tegendraadse geest altijd worden weggewerkt onder het mom van onbeschaafd gedrag. Fortuyn, Van Gogh, Westbroek, Multatuli, Hermans, Voltaire, Reve, Wilde, Montaigne, Foucault hebben allemaal op zeker moment te horen gekregen dat ze «onbeschaafd» waren. En wel als eerste door de mensen die vroeger de tegendraadsheid en de ironie hanteerden om hun doel te bereiken. De lof der onbeschaafdheid, door intellectuelen erkend, is derhalve een noodzakelijk kwaad. Je kunt er niet buiten, al wil men de onbeschaafdheid het liefste buitensluiten. En dus doet men het half. Men bewondert de gevaarloze dode ironici en men bestrijdt de tegendraadsen van nu.
Ik bezing de lof der onbeschaafdheid, de lof der grofheid. Dat betekent dat je alles moet kunnen zeggen. Rotjoden, kut-Marokkanen, terroristen, vrijheidsstrijders, homoseksueel varken, christenhond, kortom: alles. Wie vindt dat je niet «alles» kunt zeggen (wat iets anders is dan alles doen) schippert met de vrijheid van meningsuiting en is eigenlijk gevaarlijk. Hij stelt grenzen waar geen grenzen te stellen zijn.
Jezelf opblazen en zo slachtoffers maken is de hoogste vorm van tegendraadsheid en ironie, dus het meest onbeschaafde wat je kunt doen en derhalve soms het meest noodzakelijke. Daarover volgende week meer.