Arme Adam Smith. Er gaat geen week voorbij of ergens in Amerika wordt zijn An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (1776) genadeloos afgemaakt. In de bakermat van het individualisme lijkt een impromptu collectief van neurowetenschappers, psychologen, evolutionair biologen, journalisten en marketingstrategen erop uit Smith’s theorie - dat de mens eerst en vooral zelfzuchtig is, en dat alle zelfzuchtige handelaars tezamen de economie voortstuwen - te ontkrachten. Op basis van wetenschappelijke bevindingen, wiskundige modellen en voorbeelden uit de praktijk schetsen zij een mens die emotioneel en meevoelend is, in-en-in verbonden met anderen, en buitengewoon goed in samenwerken, delen, zorgen en liefhebben.
Zo verschenen in het goed-nieuwsvoorjaar van de Arabische lente achtereenvolgens The Social Animal, waarin David Brooks beargumenteert dat het individu slechts bij de gratie van anderen bestaat; Martin Nowaks SuperCooperators, waarin ‘samenwerking’ de belangrijkste evolutionaire factor blijkt te zijn; en Join the Club van Tina Rosenberg, die aantoont dat sociale verandering niet door politiek beleid of informatievoorziening totstandkomt, maar door groepsdruk. Hun perspectieven, benaderingen en doeleinden lopen sterk uiteen, maar de boodschap is opvallend eenduidig, en lijkt een bevestiging van wat primatoloog Frans de Waal twee jaar geleden al schreef: dat individualisme uit is, en empathie in. Na decennia van ‘ik’ is er eindelijk weer ruimte voor de ander - of nee, niet ruimte, maar een bittere, existentiële, biologische noodzaak.
‘We zitten midden in een bewustzijnsrevolutie’, stelt David Brooks in The Social Animal: The Hidden Sources of Love, Character and Achievement. ‘De afgelopen paar jaar hebben genwetenschappers, neurobiologen, sociologen, economen, antropologen en anderen een enorme vooruitgang geboekt om de bouwstenen van het menselijk welvaren te begrijpen.’ Brooks, een New York Times-columnist die eerder het succesvolle Bobos in Paradise schreef, integreerde die nieuwe inzichten in een Emile-achtig verhaal over Harold en Erica. In een eeuwigdurend heden worden zij geboren, groeien ze op, ontmoeten ze elkaar, maken ze carrière, en gaan ze met pensioen; ze zijn succesvol en gelukkig, en Brooks legt voortdurend uit hoe dat komt. Wanneer tiener Harold een huiswerkopdracht heeft, omschrijft Brooks bijvoorbeeld de neurologische processen die hem creatief maken; wanneer Erica fanatiek gaat tennissen, legt hij uit wat de psychologie en sociologie ons vertellen over ambitie. The Social Animal was nog voor het in de winkel lag een bestseller; later deze zomer reikt de American Sociological Association Brooks een prijs uit voor de manier waarop hij wetenschappelijke inzichten toegankelijk maakt voor een breed publiek.
Brooks’ belangrijkste conclusie is dat de mens niet het product is van de ratio, maar van het onderbewuste. Adam Smith - en zo'n beetje elke westerse denker na hem - ging ervan uit dat de mens een berekenend, individualistisch wezen was dat kosten en baten tegen elkaar afwoog en op basis daarvan een beslissing maakte; inmiddels wordt steeds duidelijker dat emoties, sentimenten, en andere onbewuste processen de overhand hebben. Het bewustzijn, schrijft Brooks, ‘verlangt naar status, geld en applaus; maar het onderbewuste verlangt harmonie en verbintenis’. Sterker nog, we worden wie we zijn door harmonie en verbintenis. Dat begint al in de baarmoeder, en gaat door totdat we sterven. Baby’s bekijken, betasten en imiteren hun moeders, en hun hersentjes groeien; in de hersenen van baby’s die nauwelijks worden aangeraakt of toegesproken worden minder synapsverbindingen aangelegd, en sterven meer hersencellen. ‘Hersenen ontwikkelen zich alleen in contact met andere hersenen’, aldus Brooks.
Bij Brooks wint de Adam Smith van The Theory of Moral Sentiments (1759) het van die van The Wealth of Nations. In dat eerdere, minder bekende essay beschreef Smith een fenomeen dat we pas begin twintigste eeuw ‘empathie’ zouden noemen: ‘Wanneer we zien dat iemand op het punt staat een klap op zijn arm of been te krijgen, trekken we automatisch ons eigen arm of been terug; en wanneer het raak is, voelen wij die klap ook.’ Een kwart millennium later kunnen wetenschappers met behulp van MRI-scanners de fysieke basis voor deze theorie laten zien: in de hersens van een laboratoriumaap die toekijkt terwijl een laborant een pinda eet, wordt hetzelfde patroon actief als wanneer de aap zelf een pinda zou eten. Onze neuronen ‘spiegelen’ die van anderen: we denken niet bewust na over wat een ander doet, maar leven ons direct en onbewust in die ander in. Empathie, zo lijkt het, is een automatisch, fundamenteel en fysiek proces.
Waar Brooks zich op de hersenen en de relaties tussen individuen concentreert, daar komt Harvard-professor Martin Nowak via de evolutie- en speltheorie tot eenzelfde conclusie: ‘Samenwerking, niet competitie, is de sleutel van evolutionaire complexiteit’, schrijft hij in SuperCooperators: Altruism, Evolution, and Why We Need Each Other to Succeed.
Volgens Nowak had niet alleen Smith het mis; ook Darwin was een beetje kortzichtig. Klassiek darwinisme leert ons dat alles in het teken staat van overleving, en dat eigenbelang vóór alles gaat. Samenwerking - een offer brengen om een ander te helpen - lijkt onlogisch, maar toch zie je het overal: bacteriën klonteren samen en delen nitraat, cellen werken samen en vormen een mens, mensen werken samen en verworden tot een samenleving die allengs groter, gespecialiseerder en ingewikkelder wordt.
Nowak lost die paradox op door zich op de ‘universele waarheden’ van de wiskunde en de speltheorie te beroepen - en dan met name op het prisoner’s dilemma, een theoretisch spel met twee spelers die elk de optie hebben samen te werken of te saboteren. Wanneer we allebei samenwerken, winnen we ieder een beetje, en als we allebei saboteren, krijgen we allebei niets. Maar wanneer jij de boel saboteert terwijl ik samenwerk, dan krijg jij alles en ik niets. Op de korte termijn is saboteren dus beter: winner takes all, nice guys finish last. Wanneer je het spel heel vaak achter elkaar speelt (een situatie die zich alleen in computersimulaties voordoet) is het echter beter om allebei samen te werken; dan hou je het spel in stand, en blijf je allebei voortdurend winnen. Voor evolutie, een langetermijnproces bij uitstek, is altruïsme uiteindelijk dus voordeliger dan egoïsme.
Volgens Nowak hebben mensen dit vermogen tot samenwerken buitengewoon goed ontwikkeld: we zijn supercooperators, en dat is ‘een van de belangrijkste redenen dat we in vrijwel elk ecosysteem op aarde hebben kunnen overleven’. Inherent aan dit uitzonderlijke talent is wat Nowak ‘indirecte wederkerigheid’ noemt. Wanneer ik jou help met verhuizen, ga jij niet tegelijkertijd verhuisdozen inpakken in mijn huis; indirecte wederkerigheid betekent dat de ‘beloning’ voor mijn altruïsme pas later komt, en misschien niet eens van jou, maar van iemand anders die het de moeite waard vindt mij te helpen.
Voor indirecte wederkerigheid heb je drie dingen nodig: reputatie, taal, en, bingo, empathie. Wanneer ik de reputatie heb betrouwbaar en altruïstisch te zijn, zullen anderen eerder geneigd zijn mij te helpen of zaken met me te doen. Taal en communicatiemiddelen maken dat onze reputatie ons vooruit kan reizen: roddel en achterklap zijn zo bezien geen tekenen van moreel verval, maar peilers van de beschaving. Dankzij indirecte wederkerigheid vinden onze transacties op steeds grotere schaal plaats, en kunnen leden van een samenleving zich zodanig specialiseren dat ik dit stuk kan schrijven terwijl iemand anders mijn brood bakt, en weer iemand zich met wet- en regelgeving bezighoudt. En empathie is voor dit alles van cruciaal belang: zonder ons vermogen ons in te leven, zouden we de reputaties van anderen nooit kunnen beoordelen.
Ook voor Tina Rosenberg staat reputatie centraal. Rosenbergs eerdere boeken gingen over politiek geweld in Latijns-Amerika en over Oost-Europa na het communisme, en hoewel ‘de hoeveelheid problemen waar je over kan schrijven onuitputtelijk is’, vond ze het dit keer interessanter om ‘op zoek te gaan naar plekken waar problemen worden opgelost’. In Join the Club: How Peer Pressure Can Change the World brengt ze een keur aan succesverhalen bij elkaar, van microkrediet in India tot een geslaagde antirookcampagne in Californië. Deze projecten slaagden volgens Rosenberg door wat zij ‘the social cure’ noemt: groepsdruk.
Net als Brooks gelooft Rosenberg dat mensen sociale wezens zijn die bij een groep willen horen; net als Nowak meent ze dat respect van anderen onze belangrijkste drijfveer is. Voor een goede reputatie doen we alles: als ik als Indiase vrouw een microlening afsluit, is de kans dat ik verantwoord met het geld omga het grootst wanneer ik elke week met andere vrouwen samenkom die ook zo'n lening hebben afgesloten. ‘Fitting in with the group’, schrijft Rosenberg, ‘is still a basic drive.’ Voor dat idee valt heel wat te zeggen: in de nasleep van de Egyptische opstand vertelden heel wat bloggers en activisten uit Caïro dat ze angstvallig in de gaten hielden wat zich in Tunesië en andere Egyptische steden afspeelde, en dat niemand wilde achterblijven bij de rest. Geldingsdrang en conformisme leken hier hand in hand te gaan: als Tunesië een leider omver kon werpen, dan moest Egypte dat toch zeker ook kunnen?
De boeken van Brooks, Nowak en Rosenberg behoren tot een nieuw en groeiend genre dat je wetenschappelijk onderbouwd anti-individualisme zou kunnen noemen. Stijl en benadering verschillen - Brooks is sentimenteel, Nowak megalomaan en Rosenberg zakelijk - maar uiteindelijk vertellen ze allemaal hetzelfde verhaal. Volgens dat verhaal stond Amerika de afgelopen vijftig jaar in het teken van individualisme, egoïsme, en toenemende isolatie. De desastreuze gevolgen hiervan zijn al zichtbaar, en dreigen ons binnenkort te vermorzelen. Gelukkig komen we er nu, net op tijd, achter dat we eigenlijk heel sociaal zijn, en dat de evolutie ons ertoe heeft uitgerust het algemeen belang vóór alles te laten gaan. Met dit inzicht kunnen we onszelf redden: als beleidsmakers en de rest van het volk nú wakker worden, dan zullen we sterker, gezonder, en vreedzamer uit deze crisis komen.
Voor Nowak is ons vermogen tot samenwerken niet alleen onze kracht, maar ook onze zwakte. Dankzij indirecte wederkerigheid zijn mensen op steeds grotere schaal met elkaar verbonden. Dat gaat goed zolang het goed gaat, maar zoals we in 2008 zagen betekent het ook dat subprime-hypotheken in Californië het failliet van kleine gemeentes in Noorwegen kunnen veroorzaken. We worden steeds welvarender, maar daardoor warmt de aarde op en raken onze grondstoffen uitgeput.
Om het tij te keren moeten we nóg beter samenwerken: de kwaal blijkt ook het medicijn. Dit kunnen we bewerkstelligen, schrijft Nowak, als we de kennis uit zijn boek gebruiken: als reputatie essentieel is voor altruïstisch gedrag, dan moeten we zorgen dat gedrag zoveel mogelijk in het openbaar gebeurt. Ik ben eerder geneigd mijn co2-uitstoot te verminderen als ik weet (of denk) dat anderen weten dat ik dat doe. Ook Rosenberg schrijft dat wie de samenleving wil veranderen, de lessen uit haar boek ter harte moet nemen: groepsgevoel moet het uitgangspunt worden van beleid. De hoopvolle Brooks denkt dat de bewustzijnsrevolutie ‘de potentie heeft om de individualistische politieke filosofieën’ van de afgelopen veertig jaar op hun kop te zetten. Als mensen bij de gratie van hun relaties bestaan, dan moet individuele vrijheid niet langer het grootste politieke doel zijn, maar eenheid, verbinding, en gemeenschap.
Op zich is de wetenschappelijk onderbouwde, anti-individualistische boodschap niet nieuw. Alleen is ook maar alleen - of, zoals de Amerikanen zeggen: united we stand, divided we fall. Ideeën over altruïsme en egoïsme, vrijheid en gebondenheid strijden altijd om voorrang, in persoonlijke levens net zozeer als in de ideeëngeschiedenis als geheel. Na de individualistische jaren zeventig, tachtig en negentig is de opkomst van tegengeluid weinig verrassend, maar een samenloop van technologische en maatschappelijke omstandigheden zorgt ervoor dat de balans nu extra sterk naar de andere kant doorslaat.
De technologie helpt ons denken. Wetenschappers hebben tools to think with nodig: zonder stokje en kleitablet geen algebra; zonder camera geen idee hoeveel paardenbenen er in galop tegelijk de grond raken; zonder MRI-scanners geen spiegelneuronen. Die laatste techniek is relatief nieuw, en het hart van de wetenschap klopt trager dan dat van de rest van de wereld; neurobiologische inzichten komen nu pas langzaamaan naar buiten. Brooks had The Social Animal geen jaar eerder kunnen schrijven; Nowaks werk zou zonder geavanceerde computermodellen niet mogelijk zijn; en in veel van de succesverhalen in Rosenbergs boek spelen nieuwe online communicatieplatforms een belangrijke rol.
Maar technologie helpt ons denken ook op een andere manier, namelijk als metafoor. Zoals Douwe Draaisma bijvoorbeeld heeft laten zien, voegen de metaforen die we voor het geheugen gebruiken zich steeds naar de nieuwste opslag- en communicatiemedia - het geheugen werd achtereenvolgens als kleitablet, schilderij, foto, en harde schijf omschreven. Het belangrijkste communicatiemedium van de jaren zestig, zeventig en tachtig was de televisie, met eenrichtingsverkeer en isolement als belangrijkste eigenschap. Computers en internet zijn er al een tijdje, maar ‘Web 2.0’ bestaat pas een paar jaar; en in de wereld van platforms en communities is sharing het belangrijkste werkwoord, en social het meest gebruikte bijvoeglijk naamwoord. Voor cyberutopisten als Clay Shirky en Henry Jenkins was dit al langer reden om de revolutie uit te roepen, maar inmiddels verschijnt het sociale web ook in andere contexten, als metafoor. De boeken van Rosenberg, Nowak en Brooks zijn stuk voor stuk doordrenkt met een vocabulaire van computers, netwerken, en links.
De anti-individualistische boodschappers zijn optimistisch. Toch zal Nowak de eerste zijn om te erkennen dat je altijd cellen hebt die tegen het lichaam in verzet komen en kanker veroorzaken, en weet Rosenberg als geen ander dat reclamemakers groepsdruk ook kunnen gebruiken om mensen juist aan het roken te krijgen. Het valt nog te bezien of Brooks’ ‘bewustzijnsrevolutie’ ook een politieke revolutie teweegbrengt, en of Nowaks wetenschappelijke bewijs van de voordelen van samenwerking de planeet gaat redden. Kennis is macht, maar wij zijn het product van onze emoties; en als de controverse over klimaatverandering iets duidelijk maakt, dan is het dat wetenschappers, zeker in Amerika, zelden het laatste woord hebben. We zijn sociale wezens, en het is hartverwarmend dat die kant van ons nu op een voetstuk wordt geplaatst. Maar we zijn ook gemaksdieren, en politieke beesten: de Adam Smith van A Theory of Moral Sentiments heeft het goed gezien, maar die van The Wealth of Nations was ook niet gek.

TINA ROSENBERG
JOIN THE CLUB:
HOW PEER PRESSURE CAN TRANSFORM
THE WORLD,
W.W. Norton & Company, 288 blz., € 24,99

MARTIN NOWAK SUPERCOOPERATORS: ALTRUISM, EVOLUTION, AND WHY WE NEED EACH OTHER TO
SUCCEED, Free Press, 288 blz., € 24,99

DAVID BROOKS
THE SOCIAL ANIMAL:
THE HIDDEN SOURCES OF LOVE, CHARACTER AND ACHIEVEMENT, Random House,
424 blz., € 24,99


Meer lezen:
What’s Mine is Yours: The Rise of Collaborative Consumption (Rachel Botsman & Roo Rogers, HarberBusiness, 2010);
The Economics of Enough: How to Run the Economy as if the Future Matters ** (Diane Coyle, Princeton University Press, 2011);
**Connected: The Surprising Power of Our Social Networks and How They Shape Our Lives
How Your Friends’ Friends’ Friends Affect Everything You Feel, Think, and Do (Nicholas Christakis & James Fowler, Brown and Company, 2009);
The Social Neuroscience of Empathy (Jean Decety & William Ickes, MIT Press, 2009); Networks, Crowds and Markets: Reasoning About a Highly Connected World (David Easley & Jon Kleinberg, Cambridge University Press, 2010);
The Compassionate Instinct: The Science of Human Goodness (Dacher Keltner, Jeremy Adam Smith & Jason Marsh, W.W. Norton, 2010); The Empathic Civilization: The Race to Global Consciousness in a World in Crisis (Jeremy Rifkin, Tarcher, 2009);
Cognitive Surplus: Creativity and Generosity in a Connected Age (Clay Shirky, Penguin Press, 2010);
Wikinomics: How Mass Collaboration Changes Everything (Don Tapscott & Anthony Willliams, Portfolio Trade, herziene versie 2010);
The Age of Empathy: Nature’s Lessons for a Kinder Society (Frans de Waal, Crown, 2009);
All That We Share: How to Save the Economy, the Environment, the Internet, Democracy, Our Communities and Everything Else
that Belongs to All of Us
(Jay Walljasper & Bill McKibben, New Press, 2010)