Emy Koopman in de reisserie Paradijs Canada, 2020 © Hans Pool / VPRO

Een onhandige bijkomstigheid van verliefdheid is de onmogelijkheid om je gevoelens geloofwaardig uit te drukken aan een derde, hoe eloquent je ook bent, hoe welwillend het publiek ook is. Hoe vaak heb ik wel niet de groeiende wanhoop in een vriendinnengroep gevoeld wanneer er weer een van ons verliefd was en verwoed probeerde uit te leggen waarom? Waarom op hem? En hoe vaak ben ik haar niet zelf geweest? Naarstig op zoek naar een gunstige foto van hem, vriendinnen/familieleden/willekeurige meisjes op de wc verzekerend dat hij veel knapper is in het echt, hoor, en hij houdt wel van poëzie/marxisme/boulderen, maar niet op een vervelende manier, ik beloof het.

Een verhaal als dit valt altijd in dovemansoren omdat verliefdheid, veel meer dan liefde, simpelweg onvertaalbaar is. Onvertaalbaarheid is een eenzaamheid waar we ons moeilijk bij kunnen neerleggen. Zo vertellen we bijvoorbeeld, al weten we beter, tegen alle wetten van het goede verhaal in, tóch onze vrienden over hoe indrukwekkend we vannacht hebben gedroomd, al kijken ze ons nog zo glazig aan. En daardoor loopt zelfs een schrijver het gevaar dat het gevoel dat zo’n diepe indruk op haar heeft gemaakt geen diepe indruk maakt op de lezer.

In het autobiografische Tekenen van het universum: Verslag van een obsessie beschrijft Emy Koopman een onmogelijke, eenzijdige verliefdheid op de Frans-Canadese fixer A. Ze ontmoet hem tijdens de opnamen voor de reisserie Paradijs Canada, raakt gefascineerd door een paar uitzonderlijk toevallige overeenkomsten die hij met haar heeft, en eindigt dan tijdens een sneeuwstorm met hem op een hotelkamer. Ze hebben allebei een partner, thuis, dus het blijft bij insinuaties en een kuise omhelzing, maar Emy is verkocht.

Haar verliefdheid groeit uit tot een langdurige pijn die ze niet met acties maar met woorden probeert te verhelpen, door met A te bellen, door in lange gesprekken open kaart te spelen tegen haar degelijke, betrouwbare vriend Johannes, door een ingewikkelde vriendschap aan te knopen met A’s bloedmooie jongere vriendin Charlotte, door boeken in te duiken over verliefdheid, erotiek, vrouwen en mannen, door het internet af te speuren, en door in haar verleden te graven om eerdere relaties te onderzoeken. Hem aanraken doet ze niet.

Koopman plaatst haar verliefdheid in een intellectuele traditie

Haar eigen smachten ontleedt ze met de diepe ernst en de tergend langzame precisie van een patholoog-anatoom die de opgave heeft gekregen van iedere individuele cel een preparaatje te maken en onder de lens te leggen. Het geduld voor die exercitie kan alleen opgebracht zijn door iemand die tot over haar oren verliefd is, zoveel is duidelijk, en toch is het onmogelijk om met haar mee verliefd te worden op A, een man die nauwelijks een glimp van zijn persoonlijkheid laat zien, en die bovendien overduidelijk niet hetzelfde voelt voor haar.

He’s just not that into you, dat zou je de vriendin willen toeroepen die al uren in de kroeg deze verhouding probeert uit te leggen, en waarom maak je je überhaupt druk? Wie is deze gast nou helemaal?

Dat hij onzichtbaar blijft hoeft op zichzelf geen probleem zijn. A is niet voor niets een naamloos personage, dus deze geschiedenis is hoe dan ook eerder een zelfonderzoek. Emy staat centraal en we moeten de verliefdheid begrijpen als iets dat in haar plaatsvindt, niet richting hem. Alleen blijft zijzelf net zo ver buiten handbereik als A, niet door een gebrek aan woorden maar door de wens om haar verliefdheid in een intellectuele traditie te plaatsen. Het boek is doorregen met verwijzingen naar Bataille, Zweig, Dante, Doré, Levinas, Fibonacci, Barthes, De Beauvoir, Shakespeare, Coetzee, Abramović, Dworkin, Huizinga, Ovidius, Volf, Foster Wallace, Rothko, Scorsese, iedereen die mogelijk houvast kan bieden. Deze verwijzingen zijn niet alleen maar een kijkje in het brein van de schrijver, maar ook een manier om afstand te nemen van de kern van de zaak, het zinnelijke, die verliefdheid zelf.

Het is distantie zonder venijn of spot, dus geen cynisme, maar wat dan wel? Gewoon angst om kwetsbaar over te komen? Dit is een veelvoorkomende neiging van intelligente vrouwen, een neiging die Koopman overigens zelf uiteindelijk ook benoemt, om je af te zetten tegen het stereotype beeld van de emotionele, irrationele, huilende, smachtende vrouw, door een muur van intellectualisme om je heen te bouwen. Zo kun je laten zien dat je niet verliefd bent als een bakvis maar dat je slimmer verliefd bent, als een schrijver. Dat levert interessante gedachtestromen op, over de vrouw als onvrijwillige verleidster of gewillig slachtoffer, over het beestachtige in de mens, over monogamie als onvrijheid of juist vrijheid, maar het blijft theorie, en zelfs haar jeugdherinneringen zijn materiaal om te beschouwen. Zo wordt Emy met ieder hoofdstuk minder transparant in plaats van meer, en kennen we haar uiteindelijk niet beter dan haar naamloze liefdesobject.

Koopman snakt ernaar om eerlijk te zijn en kwetsbaar, dat drukt ze de lezer op het hart. Ze bezingt degenen die zij als het allerkwetsbaarst ziet, de hedendaagse vertegenwoordigers van de liefdespoëzie: popmuzikanten, ‘die de rationaliteitseis bespaard blijft, die zich mogen wentelen in een eeuwigdurende romantiek’, zij die zich echt kunnen overleveren. Dat is ons niet allemaal gegund, dat beseft zij ook. Waarom dan toch een poging doen om overgave vast te leggen, om verliefdheid onder woorden te brengen? Ze schrijft: ‘Ik besta en ik voel en ik wil en ik weiger daarover te zwijgen!’ Misschien is dat reden genoeg.