‘Toen verhuisden we naar een buitenwijk in Breda en kwam ik op een burgerlijke nette school. Daar was ik niets meer. Ik kon niet lezen, ik wist niet welke steden het waren die de juf op de kaart aanwees. Ik moest op de gang extra lesjes maken en had alleen maar onvoldoendes. Thuis verbouwde ik in m’n eentje fietsen. Tekende veel. En ik maakte maquettes van huizen en molens. En van boerderijen, met echte rieten daken. De enige interessante mensen die ik zag waren kunstenaars uit Amsterdam die bij mijn ouders logeerden. Die gingen languit in het gras liggen of verstopten zich onder het kleed.

Als kunstenaar kan ik al die dingen doen die ik wil doen, zag ik. En over dingen nadenken. Op de kunstacademie leerde ik alle maatschappelijke verwachtingen van me afschudden. Dat moet als je onafhankelijk wil kunnen denken. Eigenaardigheden waar ik op de middelbare school op afgerekend werd, waren nu ineens kwaliteiten. Dat was fantastisch. Het was ook verwarrend en niet comfortabel. Als je autonoom bent moet je alles uit jezelf halen. In mijn werk bevecht ik vrijheid. Een plek in de wereld. Door dingen te maken geef je uitdrukking aan je eigen ideeën en aan je eigen manier van leven. In een zelfgebouwd vliegtuig vloog ik in vier maanden naar Midden-Afrika. Zo’n reis is één groot probleem. Je motor kan uitvallen terwijl je over de woestijn vliegt. Je kunt in een storm terechtkomen. Vliegen is erg risicovol. Op momenten dat ik me maar een klein beetje te moe voelde of het waaide te hard, of ik had niet rustig alles kunnen nalopen, dan vloog ik niet. Een klein foutje kun je al met je leven bekopen.

Door mensen heb ik me nooit bedreigd gevoeld. In Centraal-Afrika stond bij landing een legercommandant tegenover me met zes gewapende soldaten. In Oeganda werd ik in de gevangenis gezet. Maar angst zit vooral in je eigen hoofd. In gevaarlijke situaties nam ik altijd een stap terug en probeerde de situatie te zien als een toneelstuk. Kan ik dit met humor oplossen? En na een tijdje zagen ze dan ook: die jongen heeft zelf een vliegtuigje gebouwd en is op doorreis, en hij moet natuurlijk verder. Als je je verliest in woede of humeurigheid, dan gaat het mis. Want dat straal je uit. Dus die grens moet je zelf bepalen. Waar leg je de grens van wie je bent? Door die houding voelde ik me heel sterk en overtuigd.

Ik bevecht ook wat ik niet zou kunnen. Een boek schrijven bijvoorbeeld. Ik wilde het verhaal van de reis vertellen en mailde iedere week een verslag naar de NRC. Na twee stukken belden er al vier uitgevers. Toen ik terug was heb ik nog een jaar aan het boek gewerkt. Schrijven is moeilijk. Met je handen werken is zen, rustgevend. Alleen maar met je hoofd bezig zijn vind ik heel neurotisch. Je zoekt de hele tijd redenen om even op te staan.

De Nederlandse politie nodigde mij uit voor een lezing. Ze hadden last van te veel managementregels en vroegen hoe ze zich wat minder aan de regels konden houden. Door een autonome manier van denken kun je juist dingen tot stand brengen. Autonomie betekent niet dat je je van de samenleving afwendt.’


Joost Conijn (Amsterdam, 1971) volgde een opleiding aan de Gerrit Rietveld Academie en aan het Sandberg Instituut. Voor zijn werk ontving hij onder meer de Charlotte Köhler Prijs, de Cobra Art Prize, stond hij op de shortlist van de Prix de Rome en op de longlist van de Amsterdamprijs voor de kunst. Behalve in een zelfgebouwd vliegtuig reisde Conijn ook in een zelfgebouwde houten auto die op gestookt hout rijdt. Voor fragmenten van zijn projecten en films: joostconijn.org. Het boek over de reis door Afrika, Piloot van goed en kwaad, is uitgegeven door De Bezige Bij, 208 blz., € 22,90.