AMSTERDAM – De Franse filosoof, schrijver en essayist Pascal Bruckner is niet bang voor grote woorden. Naar aanleiding van Ian Buruma’s boek Dood van een gezonde roker, over de nasleep van de moord op Theo van Gogh, ontspon zich dit jaar een polemiek tussen Europese intellectuelen over Ayaan Hirsi Ali en multiculturalisme. Op de website signandsight.com vlogen grootheden als Buruma zelf, Timothy Garton Ash, Paul Cliteur en Bruckner elkaar in de haren. ‘Jihad-collaborateurs’ en ‘vijanden van de vrijheid’ waren enkele termen die Bruckner reserveerde voor zijn tegenstanders, die hij van ‘falend denken’ betichtte.

Bruckner is het na enkele decennia op de Parijse linkeroever gewend. Zijn entree in het Franse publieke debat was al even heftig. De voormalige promovendus van filosoof Roland Barthes keerde zich met zijn kompanen Bernard-Henri Lévy en Alain Finkielkraut in de jaren zeventig tegen de door hen ontwaarde linkse consensus onder intellectuelen en in het publieke debat. De ‘nouveaux philosophes’ werd het clubje genoemd en in publieke debatten zijn ze sindsdien een vaste stem.

Nadat hij les had gegeven aan enkele Amerikaanse universiteiten werd Bruckner onderzoeker van het Parijse Institut d’Etudes Politiques en liet daar een ontstellende schrijfproductie zien. Hij schreef artikelen in Le Monde en Nouvel Observateur, pamfletten en essays, maar ook twee kinderboeken en zes romans, waarvan Lunes de fiel door Roman Polanski werd verfilmd als Bitter Moon. De onderwerpen van zijn opiniestukken liepen uiteen van de Verlichting tot het kapitalistische systeem en van sekseverhoudingen tot de Irak-oorlog. Bruckners meest spraakmakende geschrift stamt uit 1983, Le Sanglot de l’homme blanc. Hij keerde zich daarin tegen het westerse schuldcomplex over de armoede en alle andere misstanden in de Derde Wereld.

Het masochisme in de westerse cultuur dat hij toen beschreef met betrekking tot de Derde Wereld ziet Bruckner nog steeds in allerlei gedaanten terug. ‘Ik pleitte in dat boek niet voor het wegkijken van de eigen schuld, maar tegen het overdreven schuldgevoel, de zelftwijfel en zelfhaat die eruit voortkomt’, zegt hij in een telefonisch interview. ‘Het is vooral een Europees probleem. Amerikanen kunnen heel snel hun eigen misdaden onder ogen zien, hun afkeer en spijt ervan betuigen, en ze daarna achter zich laten. In Europa heerst eerder een hondenmentaliteit: de eigen fouten niet willen erkennen of alleen gedeeltelijk, maar daarna steeds blijven twijfelen en dralen omdat de kwestie nog in de lucht hangt.’

Dergelijke zelftwijfel ziet Bruckner in de debatten over de islam en de multiculturele samenleving: ‘Het is een cruciaal debat. Maar ik kan de positie van multiculturalisten werkelijk niet goed begrijpen. In hun opvattingen zit ingekapseld dat minderheden opgesloten moeten blijven in hun eigen cultuur. En hoe zij omgaan met mensen die daar vanaf willen, zoals Ayaan Hirsi Ali, vind ik onbegrijpelijk. In hun bijdragen aan het debat staken Timothy Garton Ash en Ian Buruma een mes in de rug van Hirsi Ali, als beloning voor haar moed. Garton Ash heeft later aan Hirsi Ali geschreven dat hij het in grote lijnen met haar eens is, maar intellectuelen als Buruma en Mark Lilla blijven haar maar aanvallen. Ze gedragen zich als de poedels van extremisten als Tariq Ramadan, ze scharen zich aan de kant van de extremisten.’

Bruckner heeft een alomvattende visie op het multiculturalisme, islamitische immigranten en de oorlog in Irak: ‘Het Westen moet een oorlog van ideeën voeren. Onze tragiek is dat onze leiders een militaire oorlog boven een oorlog van ideeën hebben verkozen. Ik was aanvankelijk voor de inval in Irak, vanwege de noodzaak om Saddam te verwijderen. Maar er is een verschrikkelijke mislukking van gemaakt door Bush en Blair.’

Voor de oorlog van ideeën ziet Bruckner de Koude Oorlog als goede blauwdruk: ‘Het eerste wat we moeten doen is het beschermen van liberale geluiden uit de islam. Dat betekent het beschermen van denkers die de islam willen hervormen. We moeten hen een podium geven, een veilige plaats en desnoods politiek asiel, zoals we dat ook deden met de dissidenten uit de Sovjet-Unie. Dat betekent ook Hirsi Ali beveiligen. Nu de Nederlandse staat haar bescherming niet meer betalen wil, heb ik onze president Sarkozy aangeschreven. Samen met de Franse Elle, die enorm gevoelig is voor vrouwenkwesties, heb ik een actie gestart om haar politiek asiel aan te bieden in Frankrijk en haar Frans staatsburger te maken. Dat zou een enorm statement zijn in de oorlog van ideeën.’

‘Ten tweede moeten we de islam erkennen als grote religie in Europa’, vervolgt Bruckner. ‘Ik heb een hoge dunk van religieuze overtuigingen, maar ze moeten weten dat ze in de Europese cultuur een vaste plaats hebben. Net als het katholicisme en het jodendom moet de islam duidelijk worden gemaakt dat ze een plaats heeft in de Europese cultuur. Dat betekent dat die religie bepaalde rechten, maar ook bepaalde plichten heeft. Plichten ten aanzien van de staat, ten aanzien van de samenleving en ten aanzien van het individu. Dat betekent bijvoorbeeld ook: plichten met betrekking tot de relatie tussen mannen en vrouwen, en de positie van vrouwen in de samenleving.’

Vanwege Bruckners aanvankelijke steun voor de Irak-oorlog, zijn aanvallen op linkse denkers en zijn scherpe afwijzing van het multiculturalisme, wordt hij in Frankrijk wel eens ‘neoconservatief’ genoemd. Maar die typering vervult Bruckner met afschuw: ‘Het slaat werkelijk nergens op. Ik herken mezelf helemaal niet in het gedachtegoed van die voormalige bolsjewieken die rechts afgeslagen zijn. Ik ben nooit bolsjewistisch geweest, en ik verschil in allerlei ideeën met hen. In hun band met evangelisten, bijvoorbeeld, of hun voortgaande steun aan de Irak-oorlog. Of in hun nieuwe preutsheid, en hun afwijzen van de seksuele bevrijding van de jaren zestig.’

De jaren zestig zijn voor Bruckner, zoals voor zo velen uit zijn generatie, in intellectueel opzicht een beslissend tijdvak geweest: ‘Nieuwe conservatieven proberen de jaren zestig tot de schuld van alles te maken, tot aan islamitisch radicalisme toe. Dat is natuurlijk absurd. Allerlei aspecten van de jaren zestig hebben grote invloed gehad, zoals het anti-autoritairisme, of de desastreuze nieuwe ideeën over onderwijs. Maar je moet die aspecten wel uit elkaar halen en los bekijken. Zelf ben ik ook een kind van die tijd.’

Zoals de meeste ‘kinderen van die tijd’ beschouwt Bruckner zichzelf als links: ‘Daar liggen toch mijn wortels. Je ziet het bij zoveel intellectuelen van mijn generatie. We zitten klem tussen onze linkse wortels en de realiteit van vandaag. Bernard-Henri Lévy is het bijvoorbeeld in alles met Sarkozy eens, maar staat erop “links” genoemd te worden. Ik zie het maar zo: ik ben te oud om mijn familie te verlaten. Officieel is links mijn familie. Daar blijf ik nu ook bij.’

Juist Franse intellectuelen die als prototypisch links worden beschouwd, hebben volgens Bruckner hun erfgoed verraden: ‘Ze kijken weg bij de nieuwe realiteit in de samenleving en de wereld, en de oplossingen die de nieuwe realiteit vraagt. Het enige Franse links waar ik me nog thuis bij voel is het satirische en scherpe links van het tijdschrift Charlie Hebdo.’

Niet alleen klassiek links is van hem weggedreven, ook Bruckners oude makkers zijn dat: ‘Bernard-Henri Lévy gaat in zijn opvattingen terug naar het radicalisme van de jaren zestig. Hij bewijst zijn tegenstanders daarmee een grote dienst. En in de ogen van Alain Finkielkraut ligt alles in ruïnes. Ik ben dat helemaal niet met hem eens. Hoe we de wereld beschouwen, wordt gevormd door onze ervaring in de geschiedenis. Wij zien de wereld door de ogen van de catastrofes van de twintigste eeuw. Maar we moeten daar niet pessimistisch van worden. Ik geloof nog steeds dat vooruitgang bestaat. Radicale stromingen zoals het islamitisch extremisme zijn daar een reactie op.’