
Elisabeth (51) wil niet dat haar eigen naam hier wordt genoemd. Ze schaamt zich. Ze leidde tot voor kort een goed leven. Ze werkte vier dagen per week als medisch maatschappelijk werkster bij een groot ziekenhuis, had een eigen huis, een auto voor de deur, genoeg vrienden, volgde naast haar werk nog een therapieopleiding en tenniste elke week bij haar tennisclub. Ze is trots dat ze zover is gekomen, het is dan ook niet vanzelf gegaan.
Toen ze na haar middelbare school naar de sociale academie wilde, begin jaren tachtig, weigerde haar vader te tekenen voor een studiebeurs. Hij, automonteur en afkomstig uit een arbeidersfamilie, vond het onzin. Ze had al een baan, waarom zou ze gaan studeren en schulden maken? Elisabeth droomde, ze wilde verder, ze wilde omhoog, dingen leren, de wereld zien. Uiteindelijk stemde hij in, na aandringen van haar moeder. ‘Zij begreep me, en had misschien zelf ook wel meer gewild’, denkt Elisabeth. ‘Ik kon het nu in haar plaats doen.’
Elisabeth slentert, gekleed in een sportief hemdje met half lange witte broek, op slippers naar haar kleine achtertuin. Daar staat in een grote pot, naast de ligstoel, de kerstboom van afgelopen jaar. ‘Die bewaar ik voor de komende kerst’, legt ze uit. ‘Zo moet je leren denken als je werkloos bent.’ Ze is anders tegen het leven aan gaan kijken, ze geniet meer van kleine dingen, zegt ze nu.
Ze was 26 jaar toen ze in 1988 afstudeerde en vroeg direct een uitkering aan. ‘Het was toen ook crisis, vrijwel niemand vond direct een baan, dat was wel erg, maar we waren samen’, herinnert Elisabeth zich. Ze staat op om koffie te maken. Haar glazen cafétière is laatst gebroken, nu gebruikt ze een oud espressoapparaatje op het fornuis. ‘En bij de sociale dienst waren de medewerkers aardig’, vervolgt ze. ‘Flexibel, ze dachten met me mee.’ Zolang ze aan haar sollicitatieplicht voldeed – alleen in haar eigen vakgebied – was er niks aan de hand. Ze lacht. Dat is nu wel anders. Na een half jaar kreeg ze haar eerste baan. Sindsdien klom ze omhoog, specialiseerde zich in de medische hoek en schoolde zichzelf bij met haar studie.
Tot haar ontslag in 2008. Net een half jaar zat ze bij een nieuwe werkgever, er moest bezuinigd worden, en het was: last in, first out. In datzelfde jaar overleed haar vader, een verbouwing van haar badkamer liep uit, haar moeder had verzorging nodig. Ze meldde zich ziek, volgens de arts was ze overspannen. Ze moest even bijkomen en vond het wel best. Het gaf haar tijd om voor haar moeder te zorgen. Toen ook zij twee jaar later overleed, ging Elisabeth terug de WW in. Via een uitzendbureau dat speciaal gericht was op banen binnen het maatschappelijk werk kreeg ze af en toe tijdelijk werk. Het laatste bij een ziekenhuis als medisch maatschappelijk werkster. Weer een tijdelijke baan, maar wie weet ging er iemand op de afdeling weg, dacht ze hoopvol. Na een korte vakantie in Italië hoorde ze echter dat ze niet meer terug hoefde te komen. Sinds oktober 2011 zit ze thuis.
Ze moest voor een groep staan, vertellen waarom een ‘baas’ haar zou moeten uitkiezen als telefoniste. Elisabeth zucht als ze eraan terugdenkt. Het was de verplichte PaWa-training – na een jaar moeten ingeschrevenen volgens de Wet Passend Werkaanbod (PaWa) ook een baan onder hun niveau aannemen. ‘Altijd dreigden ze dat ik gekort zou worden als ik dit niet of dat niet zou doen. De trainster was streng. Ik raakte erdoor verlamd. Ik was afhankelijk van haar. Ik moest mijn bek houden en meebewegen.’ Ze leerde hoe ze haar ouderwetse cv moest ombuigen naar een competentie-cv. ‘Je moet je vaardigheden naar voren halen, daar gaat het nu om’, hoorde Elisabeth de hele dag. Ze twijfelt nog steeds over de zin van al deze dingen. ‘Er is nog nooit een werkgever geweest die me op basis van mijn competenties heeft uitgenodigd. Maar ik heb nu een mooi cv liggen, hij kan nog iets compacter denk ik.’
Om haar heen verliezen steeds meer van haar voormalige collega’s hun baan; maatschappelijk werkers worden overal wegbezuinigd. Elisabeth realiseert zich dat ze inderdaad naar iets anders uit moet kijken. Ze solliciteert op alles. Schoonmaakwerk bijvoorbeeld. Ze vragen haar of ze wel eens op een ladder heeft gestaan. ‘Ja.’ Aan de trapeze heeft gehangen. ‘Ja.’ Of ze ervaring heeft met schoonmaakwerk? ‘Nee.’ Dan zoeken ze toch maar even verder. Haar competentie-cv houden ze ‘in portefeuille’ – hoe vaak ze dat niet heeft gehoord. Van het uwv hoort ze ondertussen nooit iets. ‘Ik had het gevoel dat ik was losgelaten, dat ik in de onderste la was beland. Niemand praat met je.’
Op 1 mei 2013 zit haar tijd bij de uwv erop en moet ze aankloppen bij de sociale dienst. Ze valt van de Werkloosheidswet naar de Bijstandswet. Haar inkomen zakt mee: eerst verdiende ze zo’n 2100 euro netto per maand, toen kreeg ze ongeveer 1200 euro WW, nu krijgt ze nog maar 661,77 euro bijstand. Een jaar eerder al kon ze de onroerendgoedbelasting niet meer opbrengen, ze zag geen andere uitweg dan haar oude Volkswagen Polo te verkopen. Het deed haar pijn, ze had er zoveel in meegemaakt, ze hield ervan mobiel te zijn. Maar door de verkoop was ze voor dat jaar even uit de problemen. Veel andere kosten heeft ze al weggestreept, zoals de contributie van de tennisclub, ook haar vrienden ziet ze minder, televisie kijken is goedkoper dan naar de film gaan, voor vakantie heeft ze al helemaal geen geld. ‘Bovendien heb je steeds minder om over te praten’, zegt ze zacht. ‘En de vraag: “Hoe gaat het? Heb je al iets lopen?” Veranderde in: “Heb je nog steeds niets?” Het voelde zo als gezichtsverlies. Ik ging mijn vrienden mijden.’
Met de bijstandsuitkering kan ze ook haar huis niet meer betalen. Van de sociale dienst krijgt ze voor maximaal een jaar woonlastentoeslag voor haar eigen woning. Ze moet zich, zo benadrukt de dienst in een brief, oriënteren op een goedkope huurwoning. Elisabeth raakt in paniek. Ze staat al ingeschreven bij Woningnet, maar als ze ergens op reageert staat ze op de tachtigste, ten hoogste vijftigste plaats. Een urgentie krijgt ze niet omdat ze een koopwoning heeft. Bijna verkoopt ze dan haar huis. Ze denkt: het moet maar, en besluit na het weekend de makelaar te bellen en naar een antikraakwoning te verhuizen. ‘Toen zei een vriend: “Je bent gek. Over vier maanden moet je daaruit, wat dan?” Hij heeft me gered.’
Het is haar dieptepunt. Financieel – ze heeft ondertussen zo’n vierduizend euro schuld –, sociaal, emotioneel. Ze sluit zich meer en meer op. Ook de relatie met haar partner staat onder druk. ‘Ik was niet meer te harden’, realiseert Elisabeth zich nu. Haar huis stort langzaam in; de verwarming is kapot, het toilet loopt door. ‘Het is eenzaam. Niemand pakt je bij de kladden om eens samen met je te kijken hoe je hier uitkomt.’ Zelf heeft ze geen enkele regie meer over haar leven. Bij de sociale dienst worden al haar financiën doorgenomen. ‘Zo belde de medewerker waar ik bij was met de verzekeringsmaatschappij of mijn begrafenispolis niet kon worden afgekocht. Dat was zo vernederend’, vertelt Elisabeth. ‘Zelfs als je vrienden je geld geven om te eten, moet je het opgeven.’ Bij vlagen krijgt ze gevoelens van paranoia, hysterie, zoals ze het zelf noemt, en boosheid. ‘Ik voelde me onmachtig, met al die afwijzingen. Het is als onkruid dat onder je huid kruipt.’
Maar de overstap dit voorjaar naar de sociale dienst blijkt het begin van haar terugkeer. Ze moet een werkervaringsplaats zoeken en vindt een stage bij een winkelbedrijf. Ze pakt er dozen en kisten uit, scant de koopwaar en staat in de winkel. Het is onder haar niveau, zeker, maar ze werkt. En dat verandert alles voor haar. Ze werkt twintig uur, met behoud van uitkering en een kleine stagevergoeding. Wel moet ze zes dagen beschikbaar zijn. Van maandag tot en met zaterdag, ook ’s avonds. Ze kan zomaar worden ingedeeld. Maar ze geniet ervan, haar zelfvertrouwen groeit, ze heeft contact met mensen. En, zo hoopt ze, van het een komt het ander.
Ze heeft net intern gesolliciteerd op dezelfde baan bij een filiaal van hetzelfde bedrijf, maar dan betaald. Volgende week hoort ze of ze een kans maakt. Ook deed ze een aanvraag bij een fonds dat maatschappelijke doelen steunt voor hulp. ‘Nu ben ik schuldenvrij, heb zelfs mijn vrienden afbetaald, ik heb de verwarming laten maken, een nieuw bed gekocht, mijn fiets laten repareren, ik tennis weer, ben met de trein naar Texel gegaan, het was mijn eerste vakantie sinds jaren. Ik voelde me eindelijk weer een beetje gelijkwaardig aan andere mensen.’
Dat Elisabeth een kind is uit een arbeidersfamilie is ze nooit kwijtgeraakt. ‘Ik oversteeg mijn eigen milieu’, vervolgt ze. ‘Ik weet dat mijn ouders ook trots waren dat ik zover gekomen was. En dat is het moeilijkste, ze leven niet meer, maar ik weet ook dat ze nu niet trots op me zouden zijn.’ Ze zit op de bank in haar tuintje bij de kerstboom, en kijkt peinzend voor zich uit. Daar komt ook de schaamte vandaan. ‘Alles wat ik had opgebouwd is down the drain. Ik heb het onder mijn ogen zien gebeuren. Lang dacht ik: ik kan altijd nog dit of dat gaan doen, maar er is geen uitweg. Het uitzendbureau belt ook nooit meer.’ Ze besluit: ‘Ik kom uit een diep dal, ik ben er nog niet, maar ik moet accepteren op een lager niveau te werken.
‘Je kunt gewoon pech hebben’
‘Werkloosheid tast wezenlijk je gevoel voor zelfrespect aan’, ontdekte Judith Elshout, sociologe en verbonden aan het Amsterdam Institute for Social Science Research (AISSR) van de Universiteit van Amsterdam. Voor haar proefschrift onderzocht ze het gevoel van zelfrespect van werklozen in een drietal arbeiders- en migrantenwijken. ‘We leven in een meritocratiserende samenleving: we kunnen alles worden wat we willen als we ons best maar doen. Onze status is gebaseerd op onze verdienste, intelligentie en inspanning. Je maatschappelijke positie heb je dus zelf in de hand. Iedereen heeft gelijke kansen op onderwijs. Mensen kunnen sociaal stijgen ten opzichte van hun ouders, je kunt van een dubbeltje een kwartje worden. The American dream. Maar als je het niet haalt, dan is dat dus ook je eigen schuld. Als je faalt of als je van de ladder af dondert.
Als je je werk verliest, is vaak de vraag: wie
ben ik, wat kan ik nog? Het blijkt erg lastig voor werklozen hun zelfrespect te bewaren. Neem
de uitkeringsinstanties. De mensen die ik sprak, geven vaak aan het gevoel te hebben niet gezien te worden door medewerkers van uitkeringsinstanties. Dan zijn er de werkgevers die je constant afwijzen, zonder vaak zelfs een brief en dus ook zonder argumenten. Het is als in een relatie: één keer afgewezen worden is niet erg, maar als je tien keer, honderd keer wordt afgewezen, ga je aan jezelf twijfelen. En dan zijn er de politici, die constant de boodschap verkondigen dat werklozen niet zouden willen werken, dat uitkeringsgerechtigden verplicht moeten worden te werken in de kassen. Het is kwalijk als mensen die geen werk kunnen vinden als een soort criminelen worden neergezet.
Het is crisis, er zijn bezuinigingen, dus werkloosheid… dat kan gebeuren. Door anderen wordt werkloosheid als mislukking gezien. De retoriek van nu is: neoliberaal, het is eigen schuld, eigen verantwoordelijkheid. Maar bij werkloosheid speelt ook een dosis pech. Geluk en pech zou ik wel meer in het discours willen horen.’
Foto: David Rozing / HH
Bijschrift: Den Bosch. Werklozen krijgen bij het UWV een cursus succesvol solllicitieren in klassikale setting. Zij moeten hun sterke punten, capaciteiten omschrijven en leren zichzelf goed te presenteren/ plan van aanpak te maken om een baan te vinden. Dit gebeurd adhv een hand, per vinger moeten zij invullen middelvinger staat bijvoorbeeld voor wat men niet wilt in het nieuwe/ toekomstige werk. Deze man overweegt als zelfstandige verder te gaan, als ZZP er ZZP-er, wil in de bouw werken aangezien hij daar al werkzaam in is geweest als project voorbereider